Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er is mij door u een vraag gedaan over de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten of de Dordtse Leerregels. Uw vraag betreft in het bijzonder het eerste hoofdstuk hiervan. Dat eerste hoofdstuk handelt over de Goddelijke verkiezing en verwerping. In dat hoofdstuk wordt in de zevende stelling pas over de verkiezing gesproken, zo hebt u horen beweren. Men heeft willen aantonen dat dus de Dordtse vaderen zelfs in deze vijf artikelen niet met de verkiezing begonnen zijn, maar eerst de val van de mens voorop gesteld hebben en ook

de verlossing door Christus zoals het Evangelie daarvan gewaagt. In zo'n verklaring hebt u zich niet erg kunnen vinden en u acht het voor de jeugd ook wel nuttig als ik daarover iets zou schrijven.

De kerk des Heeren hier op aarde is een strijdende kerk. En in de strijd waarin de kerk hier op aarde is geplaatst, is het eigenlijk altijd gegaan om dit gewichtige leerstuk van de uitverkiezing. In het begin van de Bijbel vinden we de bekende geschiedenis van Kaïn en Abel. Deze broeders brachten beiden een offer aan de Heere. En we lezen dan zeer opmerkelijk: „En de HEERE zag Abel en zijn offer aan; maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan". De persoon gaat vóór het offer. De Heere zag dus Abel aan en Kaïn zag Hij niet aan. Kaïn werd daarover zeer ontstoken en zijn aangezicht verviel. En u weet wat er gebeurd is. Kaïn heeft Abel doodgeslagen. Daar ontbrandde de vijandschap al tegen de uitverkiezing.

Die vijandschap is altijd doorgegaan. De strijd die de eeuwen door in Gods kerk gevoerd is, vond haar oorzaak voornamelijk in de verkiezing Gods, steeds maar weer. Gods Woord gewaagt van die strijd en ook de kerkgeschiedenis. In het bijzonder ook wel de tijd van de opkomst van de Remonstranten. Daar is veel over te schrijven. Het is natuurlijk niet mogelijk om dat nu bij deze gelegenheid te doen. Ik hoop dat u de Acta van de Nationale Synode van Dordrecht in uw bezit hebt. Het is jammer dat die op het ogenblik weer niet meer te verkrijgen is, zoals ik vernam. In die Acta kunt u vinden wat door de godgeleerden uit verschillende landen aan de vijf artikelen, dus ook aan het eerste hoofdstuk ter nadere verklaring toegevoegd is.

Als ik het boekje ter hand nam met die vijf artikelen tegen de Remonstranten om uw vraag te beantwoorden, trok ineens ook weer de voorrede daarop mijn aandacht. Die voorrede begint ook met te wijzen op de strijd die de kerk in deze ellendige pelgrimage onderworpen is. Die voorrede moet u ook nog maar eens goed overlezen. Wat is die voorrede toch ook van een bijzondere inhoud! Ze gewaagt van de zorg van de goede Herder over Zijn kudde. Die zorg heeft Hij altijd getoond, als Zijn kerk werd bedreigd, niet alleen door vervolgingen die tegen haar hebben gewoed, maar ook door allerlei dwalingen die door valse leraars soms zeer bedektelijk werden ingevoerd.

En dan gewaagt die voorrede ervan, hoe de Heere Zijn kerk in ons vaderland van de tyrannie van de Roomse Antichrist genadiglijk heeft verlost en ook in de gevaren van een zo langdurige oorlog menigmaal wonderlijk heeft bewaard. De tachtigjarige oorlog was nog niet ten einde, of de kerk werd door de dwalingen der Remonstranten in beroering gebracht. Maar zoals die voorrede erop wijst, heeft de Heere er ons Oranjehuis er ook toe willen gebruiken, dat er een nationale Synode bijeengeroepen is geworden. Over de geschiedenis hieraan verbonden, is ook nog wel wat te lezen. Die geschiedenis laat ons weten hoe het er op deze Synode zelf ook niet altijd even rustig naar toeging. Er is een boekje over de grote Synode van Dordrecht van Dr. H. Kaajan, waarin u daarover ook veel kunt lezen. En laten we zeker niet vergeten wat het boek van „De Kerkelijke Geschiedenissen" van Jac. Trigland hierover vermeldt. U zult wel begrijpen dat het niet mogelijk is om daarover nu te gaan schrijven. Alleen wil ik erop wijzen dat men van de geschiedenis aan deze grote Synode verbonden, ook wel gretig gebruik heeft weten te maken om geheel de handelwijze van de Synode in de veroordeling van de leer van de Remonstranten in discrediet te brengen. Men heeft er natuurlijk geen oog voor om te zien hoe de vorst der duisternis gewoed heeft tegen wat deze Synode ging verrichten tot handhaving van de zuivere leer. Het woeden van de boze is tevergeefs geweest. Lees daar die genoemde voorrede maar eens even over na. En de nadere verklaringen van de godgeleerden uit verschillende landen van de vijf artikelen tegen de Remonstranten laten het ons ook wel zien in die genoemde Acta, hoe de rechtzinnige godgeleerden ter Synode aanwezig eenparig de leer der Remonstranten hebben verworpen. Er is ook nog wel een verschil van gevoelen onder hen geweest over de orde in het besluit van verkiezing en verwerping, wat u ook niet onbekend zal zijn. De supra-lapsariërs of de zogenaamde bovenvaldrijvers hebben gesteld dat de Heere in de verkiezing en verwerping de val van de mens niet in aanmerking nam, terwijl de s infra-lapsariërs het tegenovergestelde standpunt innamen en gesteld hebben dat de Heere uit gevallen mensen heeft verkoren en : , verworpen. Op dat verschil ga ik nu bij deze gelegenheid ook maar niet in. Ik heb daar al een keer een brief over geschreven. Alleen wil ik er wel op wijzen dat men in de vijf artikelen een standpunt heeft ingenomen waarin men elkander heeft kunnen vinden.

Altijd wordt er maar beweerd dat de vijf artikelen tegen de Remonstranten infra-lapsarisch zijn opgesteld. Dat kan het geval niet zijn, want dan zouden de supra-lapsariërs zich daarin niet hebben kunnen vinden. Maar die artikelen zijn ook niet supralapsarisch opgesteld.

Men schijnt over het algemeen ook niet te begrijpen of te willen begrijpen waar dat verschil over ging. Er is maar één besluit in God. Hij is de besluitende God Zelf. Zo lag dus alles in één besluit voor God al vast. Dus in het besluit van de verkiezing en verwerping lag ook vast dat de mens er zou komen en dat hij van God zou afvallen. Er is geen opvolging van besluiten in God geweest. Dus zag Hij de mens in de verkiezing wel als gevallen voor Zich, maar de ellende van de mens bewoog Hem niet tot dat besluit. Daar hebben in het bijzonder de supra-lapsariërs sterk de nadruk op willen laten vallen.

Nu lees ik even met u het begin van het eerste hoofdstuk, dus paragraaf 1. We lezen daar: Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben, en des vloeks en des eeuwigen doods zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk gedaan hebben, indien Hij het ganse menselijke geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten, en om de zonde verdoemen, volgens deze woorden van de apostel, Rom. 3:19: e gehele wereld is voor God verdoemelijk, en vers 23: ij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods. Rom. 6 : 23: e bezoldiging der zonde is de dood”.

We lezen hier hetzelfde als in het vragenboekje van Hellenbroek, als hij zegt dat er geen hardheid of onrechtvaardigheid is in de uitverkiezing, want God had rechtvaardig alle mensen kunnen laten verloren gaan. Men kan denken dat Hellenbroek in deze opmerking een infra-lapsarisch standpunt inneemt, maar dat behoeft niet zo te zijn, want de Heere had waarlijk, gezien de val des mensen, alle mensen kunnen laten verloren gaan. Met zo'n opmerking als van Hellenbroek kan men dus ook juist nog wel een supra-lapsarisch standpunt innemen, want het blijkt dat de Heere de val niet in aanmerking heeft genomen, als Hij niet alle mensen heeft laten verloren gaan.

De uitvoering van Gods besluit betreft in ieder geval gevallen mensen. Daarover waren de godgeleerden van Dordrecht het wel met elkaar eens. Men beroept zich voor het infra-lapsarisch standpunt ook altijd op artikel 16 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, maar ook ten onrechte. Ik wil dat hierbij toch ook nog wel even vermelden. We lezen in dat artikel: „Wij geloven, dat het gehele geslacht van Adam door de zonde des eersten mensen in verderfenis en ondergang zijnde, God Zichzelven zodanig 6ewezen heeft als Hij is, te weten: barmhartig en rechtvaardig. Barmhartig, doordien Hij uit deze verderfenis trekt en verlost degenen, die Hij in Zijn eeuwigen en on ver anderlij ken raad, uit enkele goedertierenheid, uitverkoren heeft in Jezus Christus onzen Heere, zonder enige aanmerking hunner werken. Rechtvaardig, doordien Hij de anderen laat in hun val en verderf, waar zij zichzelven in geworpen hebben”.

Het schijnt alsof hier het infra-lapsarisch standpunt wordt ingenomen, maar men moet niet uit het oog verliezen dat er in dat artikel geheel over de uitvoering van Gods eeuwig besluit wordt gesproken. Er wordt immers gezegd, dat het gehele geslacht van Adam in verderfenis en ondergang zijnde. God Zichzelven zodanig bewezen heeft als Hij is. Ik heb expres twee woorden onderstreept. Als er wordt gezegd: in verderfenis en ondergang zijnde, wijst dat er duidelijk op dat hier gesproken wordt over de uitvoering van Gods besluit. Daarom heb ik ook het woordje bewezen onderstreept. Wanneer kon de Heere dat bewijzen? Niet van eeuwigheid, maar pas in de tijd. Dus wordt hier duidelijk gesproken over de uitvoering van het besluit der verkiezing en verwerping. En die betreft gevallen mensen.

Hier ga ik nu niet verder meer op in maar ik moest dit even ter nadere toelichting schrijven, want ik moet tot een antwoord op uw vraag komen. In geheel dit eerste hoofdstuk van de vijf artikelen wordt dus over de uitverkiezing gesproken. Het gaat dus niet op, zoals u hebt horen beweren, om dat hoofdstuk zo te verklaren dat er eerst over de val van de mens wordt gesproken en over de nodiging van het evangelie. Nadat dan over het geloof in Christus is gesproken, zou dan pas de verkiezing ter sprake worden gebracht. Zo komt men de Remonstrant wel aardig in het gevlei. Neen, wat in het begin van dat hoofdstuk wordt gezegd, wordt ook vanuit de verkiezing vandaan zo belicht. Geheel dat eerste hoofdstuk handelt over de Goddelijke verkiezing en verwerping. En terecht is door uzelf al opgemerkt volgens uw schrijven, dat niet eerst in paragraaf 7, maar al in paragraaf 6 duidelijk over de

verkiezing wordt gesproken, want daar wordt immers gezegd: Dat God sommigen in de tijd met het geloof begiftigt, sommigen niet begiftigt, komt voort van Zijn eeuwig besluit, want Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend. Hand. 15:18; En Hij werkt alle dingen naar den raad van Zijn wil, Ef. 1:11. Naar welk besluit Hij de harten der uitverkorenen, hoewel zij hard zijn, genadiglijk vermurwt en buigt om te geloven; maar degenen, die niet zijn verkoren, naar zijn rechtvaardig oordeel, in hun boosheid en hardigheid laat. En hier is het, dat zich voornamelijk voor ons opdoet die diepe, tegelijk barmhartige en rechtvaardige onderscheiding der mensen, zijnde in evengelijke staat des verderfs, of het besluit van verkiezing en verwerping, in het Woord Gods geopenbaard. Hetwelk, gelijk als het de verkeerde, onreine en onvaste mensen verdraaien tot hun verderf, alzo geeft het de heilige en godvrezende zielen een onuitsprekelijke troost”.

Daar zijn we het hartelijk mee eens. Velen zijn het daar wel niet mee eens. Och, van nature zijn we het er geen van allen mee eens. Maar de gehele Schrift spreekt er toch zoveel en zo duidelijk van. Toch zouden we daar maar van moeten zwijgen.

De volle nadruk wordt steeds maar gelegd op de algenoegzaamheid van Christus' offerande. Daarop grondt men zijn algemene aanbieding. In andere artikelen van mij zult u nu nog weleens hetzelfde vinden, want ik gevoel me ertoe geroepen om bij vernieuwing de strijd weer aan te binden tegen dat zogenaamde ruime evangelie dat men nu allerwege verkondigt. Men predikt graag een onvoorwaardelijk aanbod van genade, maar men wil niet weten van een onvoorwaardelijke uitverkiezing. En wij prediken nu juist een onvoorwaardelijke uitverkiezing. Dus we zijn toch echt wel onvoorwaardelijk en niet pelagiaans voorwaardelijk, zoals men ons daarvan beticht.

Dat onvoorwaardelijke in dat vrije werk Gods waarin de Heere Zijn eeuwige verkiezing volvoert, geeft ons een vrije toegang tot Gods troon voor onszelf en ook voor hen die nog in hun natuurstaat leven. Als de Heere toch iets moest doen om ons, gebeurde het nooit. Maar nu zegt de Heere: „Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israels, maar om Mijne heilige Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarheen gij gekomen zijt". De Heere wordt nooit bewogen door iets in de mens. Gelukkig niet, want dan kwam er niemand tot de zaligheid. De ellende waarin we verkeren is een ellende waarin we onszelf door de zonde hebben gebracht. Die ellende kan God dus niet bewegen. We zijn niet medelij denswaardig, maar verdoemens waardig door de zonde geworden. Er is ook niet één deugd bij de mens te vinden die God ertoe bewegen kan om hem de zaligheid te schenken. Als men ziet wie men is in zichzelf en in de openbaring van zijn leven, dan blijft er toch echt geen vrijmoedigheid meer over om aan de Heere te vragen of Hij nog ten goede aan zo'n mens zou willen gedenken. En dan durft men ook niet aan de Heere te vragen of Hij Zich nog over zijn kinderen en kleinkinderen zou willen ontfermen. Er is echter een grond van hoop en verwachting die buiten de mens ligt. De Heere kan het alleen doen naar het vrije van Zijn eeuwig welbehagen.

De leer der verkiezing is een troostvolle leer. Om die leer heb ik al heel wat tegenstand moeten verdragen. Ik moet hierin echter een zelfde weg gaan als een leraar uit mijn voorgeslacht. Dr. César Malan uit Geneve mocht niet meer over de uitverkiezing prediken. Toen hij het toch wél deed, werd hij afgezet. Binnen afzienbare tijd zal men hierover nog wel wat meer horen. Een bijzonder mooi boekje is door deze predikant geschreven over de heilige vrijmacht des Heeren.

Over het eerste hoofdstuk van de Dordtse Leerregels is natuurlijk nog wel heel wat te schrijven. Op een zeer bijzondere wijze spreekt dat hoofdstuk over de Goddelijke verkiezing. Maar ook weet men bepaalde uitspraken uit dat hoofdstuk nog te misbruiken. U hebt slechts te denken aan wat we lezen in paragraaf 17. Daar wordt gezegd: Nademaal wij van de wil Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt; Gen. 17 : 7, Hand. 2 : 39, 1 Cor. 7 : 14”.

Ik heb al wat keren horen beweren dat in dat artikel ons geleerd wordt dat alle jongstervende kinderen van gelovige ouders naar de hemel gaan. Het wordt zelfs openlijk geschreven dat men dit in het genoemde artikel kan lezen. Maar u hebt ook slechts de Acta van de Synode van Dordt op te slaan om te weten dat dit de bedoeling van dit artikel niet is. De afgevaardigden van Utrecht hebben aan dit artikel toegevoegd, dat als de verkiezing tot de jonge kinderen behoort, dat dan ook de verwerping tot de jonge kinderen behoort, zoals uit het voorbeeld van Jacob en Ezau duidelijk blijkt.

Als er staat dat de godzalige ouders niet aan de verkiezing van hun jonggestorven kinderen mogen twijfelen, wil dat ook niet zeggen dat alleen kinderen van godzalige ouders naar de hemel gaan. Waar komt men toch toe als men geen zuiver inzicht in de leer heeft. Zo weet ik nog van een predikant, die op een catechisatie van belijdende leden over dit artikel stond te beweren, dat alleen héél godzalige ouders daaraan niet behoeven te twijfelen. Hij trok daarbij ook nog een zeer godzalig gezicht.

Maar waarom wordt er over godzalige ouders gesproken? Omdat die alleen het ware geloof hebben. Alleen degenen die met het ware geloof bedeeld zijn, kunnen maar troost putten uit de leer der verkiezing, ook in betrekking tot hun jongstervende kinderen.

Geachte Vriend, uw vraag heeft me er nog weer toe gebracht om de Acta van de Synode van Dordt weer eens bij vernieuwing te lezen over dit eerste hoofdstuk van de vijf artikelen. Maar wat val ik dan toch met mijn hart bovenop die zuivere leer die men daarin kan vinden voorgesteld. Ik had daarom nog wel veel meer hierover willen schrijven, maar ik hoop daartoe de gelegenheid nog wel te kunnen vinden. Altijd worden we om die leer verdacht gemaakt en moeten we dezelfde valse beschuldigingen hierover aanhoren, die ongetwijfeld ook zijn ingebracht tegen de leervoorstelling van onze Dordtse vaderen. Dat zij om het voorstaan van die leer ook vals beschuldigd zijn, blijkt uit de volgende paragraaf waarmee ik wil besluiten en die ik van harte onderschrijf.

, , Voorts, gelijk deze leer van de Goddelijke verkiezing, naar Gods wijze raad, door de profeten, door Christus Zelf, en door de apostelen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepredikt is en daarna in de Heilige Schriften voorgesteld en nagelaten, alzo moet zij ook heden ten dage te zijner tijd en plaats, in de kerke Gods, dewelke zij bijzonder is toegeëigend, voorgesteld worden met de geest des onderscheids, en Goddelijke eerbiediging, heiliglijk, zonder curieuse onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heilige naam en tot een levendige troost van Zijn volk. Hand. 20 : 27; Rom. 12 : 3; 11:33, 34; Hebr. 6:17, 18". Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1985

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1985

De Wachter Sions | 8 Pagina's