Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TIJDZANGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TIJDZANGEN

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Isaäc da Costa (1798-1860)

Op de 13e December 1847 was er een bijeenkomst van de Hollandse Maatschappij van fraaie Kunsten en Wetenschappen. Da Costa droeg er zijn gedicht voor „Wachter! wat is er van de nacht? " Eerst hield hij een voorafspraak, waarin hij o.m. zei: .

„Ik wilde u op deze avond enige toestanden voorstellen uit de tijd, in verband met hoge belangen voor de toekomst, in verband met de hoogste belangen voor alle tijden, vooralle eeuwen.

Ik wenste u die toestanden, gelijk reeds te kennen werd gegeven, in de taal der poëzie voor de ogen te stellen."

Het is een gedicht van 520 regels, waarin de dichter aanvangt met:

„De wereld onzes tijds, met weten ingenomen zoals geen vroegere ooit, zuigt in haar dorst bij |'stromen

de vlucht der drukpers in, die gistend tot ons komt en hoofd en hart om strijd öf prikkelt öf [verstompt."

Da Costa wijst er dan verder op, dat men bij alle vooruitgang God vergeet en ieder onvoldaan is. Er is een vermeerdering van kennis, die alleen wordt aangewend voor het aardse welzijn: „stoomgewoel en spoorgesnor." De wetten worden herzien, maar om Gods Wet bekommert men zich niet. Overal woelt het en gist het. Verschillende landen worden genoemd, waar het er niet rooskleurig bijstaat. En de vraag is telkens gerechtvaardigd: „Wachter! wat is er van de nacht? "

In de politieke verwarring in Europa ziet de wachter niet veel goeds. De dichter eindigt met te wijzen op de uiteindelijke overwinning van Koning Jezus:

„De Wachter antwoordt: Hoort het woord des [Heeren Heeren! De dag breekt aan, dat, ziet! een Koning zal regeren, een Rots, een Schuilplaats voor de hoge waterstroom! En Hij zal zijn een Scheute uit d' afgehouwen boom van Jesse, die de troon van David zal bekleden en richten Jacobs huis met heilgerechtigheden Een nieuw Jeruzalem gaat van de Hemel dalen, van waar op al wat leeft de Heerlijkheid zal stralen; een meer-dan-Paradijs, vanuit de Liefdestroom der hemelen gedrenkt, — met d' eeuw'ge Levensboom, wiens blaad'ren voor altoos der volk'ren smart [genezen! God-zelf zal daar het Licht, zal daar de Tempel [wezen, daar zal geen vloek meer zijn, geen zonde meer, [geen nacht. De Morgenster gaat op! Hij, Wortel en Geslacht van David! — Vredevorst naar Wien Gods scheps'len [zuchten! Hosanna! 't is Uw rijk! 't zijn van Uw bloed de [vruchten; •— van al wat de aarde leed sinds de eerste zonde-ellend, van al wat de aard misdeed, de ontknoping en het [end!"

Op de 25e April 1848 sprak Da Costa in de Openbare Vergadering der Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandse Instituut voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten zijn gedicht uit, getiteld 1648 en 1848.

Dit opschrift zegt ons al, dat het hier gaat om de grote tegenstelling. In 1648 kwam de vrede, die een einde maakte aan de tachtig-en dertigjarige oorlog, Er brak een bloeitijd aan. Denk maar aan de Gouden

Eeuw in ons Nederland. Twee eeuwen later daarentegen braken er nieuwe tijden aan in een nieuw Europa, waar de souvereiniteit der vorsten werd aangetast. En de gevolgen? Er kwam oorlog!

Da Costa bezingt die tegenstelling al in de aanvang van het lied:

, , Zestienhonderd acht en veertig! Doorgeworsteld was de kamp, — en ten eind de schriktafr'elen van een dertigjaar'ge ramp, en vergaan de laatste vonken van de tachtigjaar'ge brand! „Vrede! vrede!" galmde Europe, — „vrede!" Duits, en Nederland! Uit de grauwe kruitdampwolken steeg een koesterende zon! Nieuwe tijden zijn voldragen en een nieuwe loop begon.

Achttienhonderd acht en veertig en de band der Staten sprong, en de dam werd doorgebroken, die d' Omwent'lingszee bedwong! „Oorlog! oorlog!" davert de aarde, „oorlog!" de oorlog, schier verjaard, lang door weeën aangekondigd, thans in volle dos herbaard! In d'orkaan van Februari. werd geblust de Julizon! en daar rezen nieuwe tijden en een nieuw Eui'oop begon."

Aan het slot luidt het:

„Legioenen volksvertreders zijn gewapend opgestaan.' Tronen vielen, Vorsten vloden, schatten smolten en vergaan. Dreigend blikt op 't aardrijk neder 't rood der ondergaande zon! 't mensdom vraagt zich, welk een toekomst bij die blik haar loop begon? O! clie toekomst — door de Christen wordt zij glorievol verwacht! „Als de God der ere dondert en de dag verkeert in nacht, antwoordt onder de onweersgalmen diep vanuit het heiligdom, bij een koor van hemelpsalmen, 't jongste woord Zijns Woords: Ik kom!"

INDEX.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1952

Daniel | 12 Pagina's

TIJDZANGEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1952

Daniel | 12 Pagina's