Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HORATIUS BONAR EN ZIJN BOODSCHAP (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HORATIUS BONAR EN ZIJN BOODSCHAP (3)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik wil met u dit keer nog wat verder lezen in het boek van Horatius Bonar ‘Gods weg van vrede’. Om Deo volente in het volgende en laatste artikel enkele vragen te stellen bij een aantal aspecten uit de inhoud van dit boek.

Wat geeft een mens vrede en zekerheid om nabij God te komen? Wat geeft hem een recht om door God te worden aangenomen? We zagen de vorige keer dat Bonar daartoe afwijst van de mens. Wat hij nodig heeft, zal nooit uit zijn eigen natuur voortkomen, zo zegt hij terecht.

Ook pogingen tot verbetering zullen hem geen gerust geweten en geen aanspraak op Gods gunst verschaffen. Maar wat dan wel? Daarvoor moeten we buiten de mens zijn, schrijft hij vervolgens. En hij geeft een brede uitwerking van deze gedachte. Niet onze menselijke natuur, maar de natuur van God is de grond tot zaligheid. In de Heilige Schrift heeft de Heere Zich geopenbaard. Daarin heeft de Heere Zich laten kennen als een genadig en ontfermend God, namelijk in Zijn lieve Zoon, de Heere Jezus Christus.

Genade door recht

In een volgend hoofdstukje gaat Bonar toch nog wat dieper op de inhoud van dit Evangelie in. Als hij namelijk benadrukt dat Gods genade rechtvaardige genade is. De Heere gaat in de verlening van Zijn ontferming niet om de deugd van Zijn recht heen. Ik citeer nu enkele woorden. “De zondaar die een doorboord geweten heeft, is niet gemakkelijk gerustgesteld. Hij ziet dat de God, Wiens gunst hij zocht, zowel heilig als liefdevol is, en dat hij zowel met de gerechtigheid als met de genade van doen heeft. Vandaar dat de eerste vraag die hij doet, gaat over de gerechtigheid van de vergeving, die de genade van God hem aanbiedt. Hij moet op dit punt gerustgesteld worden en ziet dat de genade een rechtvaardige genade is, welke hij alleen in een weg van gerechtigheid kan genieten. Hoe meer hij zich zijn ongerechtigheid bewust is, hoe meer hij de noodzakelijkheid gevoelt, om van de rechtvaardigheid van de genade verzekerd te worden, welke wij hem bekend maken”[38].

Een verontruste zondaar wiens geweten hem aanklaagt, zal slechts zalig willen worden in een rechte weg. Geen ware vrede zal er ontstaan, als de breuk op het lichtst genezen wordt. Het is in dit verband dat Bonar nu gaat spreken over het werk van Christus. Hij wijst het schenken van de zaligheid aan als een daad van goddelijke gerechtigheid. Juist de vergeving van zonden is “niet alleen een daad van een rechtvaardig God, maar als de zaak die verklaart, hoe rechtvaardig Hij is en hoe Hij de zonde, die Hij vergeeft, haat en veroordeelt. (...) Wat voor een vrede ligt er voor de gewonde consciëntie in de waarheid opgesloten, dat Christus voor de goddelozen is gestorven. Wat een wonder dat de rechtvaardige God de Rechtvaardiger is van de goddelozen!” [42].

Het is met name de prediking van het bloed der besprenging die een prediking van Gods deugden is, de deugden van Zijn vrede en Zijn genade, maar niet minder van Zijn gerechtigheid. Als we daarvan iets gaan verstaan, zegt Bonar, dan geraken wij tot de diepte van de gronden van de vrede die God geeft.

De Heere is een God van toorn over de zonde. Het is deze toorn die Hij uitstort over het offerlam, het dier wiens bloed vloeit in de plaats van de zondaar. In het Oude Testament gebeurde dat in de eeuwenlange dienst van de verzoening in het heiligdom. Maar deze door God geëiste offerdienst wordt ten laatste vervuld door Zijn eigen Zoon. Van Wie Johannes de Doper getuigde en Die hij aanwees als “het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt.” Christus Jezus, de grote Plaatsbekleder - Hij was de Zondedrager, op Wie de toorn van God is neergedaald. Die daarmee tegelijkertijd die toorn ook heeft gestild voor allen die in Christus zijn. Bonar wijst aan waarin de zaligheid van Gods Kerk gegrond is, als hij zegt: “Het wezen van de verlossing van Christus is, dat Hij in onze plaats is gestorven en Zijn leven aldus voor ons gegeven heeft. (...) Hij heeft ons niet verlost door een gering verlies, een geringe offerande. Hij heeft ons Gode gekocht door Zijn bloed. Hij heeft alles wat Hij had, zelfs Zijn leven, voor ons gegeven” [49]. En het is alleen deze wetenschap die het verontruste geweten tot rust brengen kan.

De waarheid van het Evangelie

Als Bonar over de verkondiging van het Evangelie gaat spreken, doet hij dat tegen de achtergrond van de zondaar die weet dat hij in een schuldige positie tegenover de Heere staat. “Hoe zal ik voor God verschijnen en in Zijn tegenwoordigheid staan, met een gelukkig vertrouwen van mijn kant en een genadige aanneming van Hem? Dat is de vraag van de zondaar. Hij vraagt dit, omdat hij weet dat er een schuld is tussen hem en God” [60]. En het is deze vraag die een antwoord ontvangt als de Heere spreken gaat. Zo was het al in het paradijs. Aan de gevallen mens openbaarde de Heere Zich als een genadige God. Trouwens, heel het Oude Testament is vol van Gods Zelfopenbaring als de barmhartige en genadige God, die lankmoedig is en groot van weldadigheid en waarheid. Met name in de Psalmen wordt de Heere beleden als de God van goedertierenheid en barmhartigheden.

Maar niet minder hebben profeten en apostelen Hem aan zondaren voorgesteld als de God van ontferming. Uitvoerig toont Bonar het aan, met een overvloed aan geciteerde Schriftplaatsen. “Maar, zal iemand opmerken, we kennen al deze Schriftgedeelten, maar wat voor nut heeft het om deze woorden zo gemeenzaam te lezen en te herlezen? Veel nut in alle geval. Voornamelijk, omdat in deze bekendmakingen van de rijkdom van Gods vrije liefde het Evangelie opgesloten ligt. En omdat de Heilige Geest Zich van deze woorden bedient, om ons licht en vrede te geven. Het is Zijn vermaking om deze woorden te achten als Zijn boodschappers van vreugde voorde ziel” [63].

Maar hoe zal ik erin delen? Hoe zullen deze Goddelijke voorrechten mijn eigendom zijn? Wat is de weg waarin de waarheid van het Evangelie mijn duistere leven verlicht en mijn hart vervult met vreugde? Deze vragen zijn het die Bonar nu uitvoerig gaat beantwoorden. En hij doet dat op een manier die aan duidelijkheid niet te wensen overlaat.

Zijn antwoord op de vraag naar het ‘hoe’ van het delen in de weldaden van Christus, is eenvoudig samen te vatten met Paulus’ woord aan de stokbewaarder van Philippi: “Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden!” Alle uitvluchten en alle voorbehouden die een mens tegen dat antwoord weet in te brengen, snijdt Bonar bij voorbaat af. De spits van Bonars raadgevingen aan zoekende zielen is gelegen in de ontmaskering van het ongeloof als een vreselijke zonde en de dringende raad om dadelijk en zonder uitstel tot Christus te gaan. Ik neem enkele sprekende woorden van hem over.

“Zeg niet dat u er geen aanspraak op mag maken om op Hem te vertrouwen, totdat u bekeerd bent. U moet op Hem vertrouwen als een zondaar en niet als een bekeerde man. U moet op Hem vertrouwen zoals u bent, en niet zoals u eenmaal hoopt te kunnen zijn. (...) U zegt dat u weet dat God genadig is, en toch toont u door uw gedrag dat u zelf niet gelooft. Nee, u denkt dat u zelf veel gewilliger bent om geleerd te worden dan Hij is om u te leren, gewilliger om gezegend te worden dan Hij is om te zegenen. (...) God gebiedt ons om Zijn Zoon onmiddellijk aan te nemen en Zijn Evangelie te geloven. U ontwijkt deze plicht met de verontschuldiging dat u, door de onmogelijkheid om Christus aan te nemen, Hem moet vragen om u daartoe de kracht te schenken. Door dit voorwendsel probeert u uzelf te ontlasten...”[65-68]. Op deze manier legt Bonar dus een zwaar gewicht op de bijbelse aansporing tot het geloof in het Evangelie.

Het is immers, zo benadrukt hij, de door de Heere Zelf aangewezen weg om de waarheid te kennen en de zaligheid te ontvangen. Want wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven.

Jezus alleen en het geloof alleen

De plicht tot het geloven, de noodzaak van het onmiddellijk geloven, is in heel de tweede helft van het boekje het benadrukte thema. Gezegd moet zijn dat Bonar serieus ingaat op de bezwaren die er bij zijn lezers opkomen tegen zijn sterke beweringen. Zo gaat hij bijvoorbeeld in gesprek met iemand die zegt: “Ik kan niet geloven!” Daartegenover wijst hij op het werk van de Heilige Geest. “De zaligheid voor de zondaar is het werk van Christus, maar de zaligheid in de zondaar is het werk van de Geest. Hij is de Beginner en de Voleinder van de innerlijke zaligheid.

Hij werkt dat in u, opdat u gelooft, zo zeker als Hij dat in u werkt, nadat u geloofd hebt als gevolg van uw geloof.” Daarnaast wijst hij op de gewilligheid van God om zondaren zalig te maken. Helaas constateert Bonar veel gebrek aan vertrouwen in de Heere en Zijn Geest. “Geloofde u deze gezegende waarheid maar, dat Zijn gewilligheid de uwe verre te boven gaat, dan zou u zich erover verblijden, dat Hij over de krachten beschikt hetwelk veel beter is dan wanneer u hiertoe in staat was” [95]. Bonar spaart zijn lezers niet in het ontmaskeren van alles wat hen van Christus vandaan houdt. Zo bijvoorbeeld de onmacht om te geloven. Hij typeert deze als “een vreselijke goddeloze zaak. Het is de samenvatting van uw verdorvenheid. Het maakt u de duivel meer gelijkvormig dan iets anders. (...) Wat u zich ook aanmatigen mag, het is uw wil en de hardnekkigheid, welke op de bodem van uw weigering ligt. En o!, wat moet de kracht, zowel als de schuld, van dit ongeloof dan wel zijn, wanneer niets dan de almacht van de Heilige Geest deze in u kan uitroeien!” [102],

Nadat Bonar nog een hoofdstukje gewijd heeft aan de ongevoeligheid in het leven van zondaren, besluit hij met te wijzen op “Jezus alleen!” Denk niet, zo zegt hij terecht, dat het geloof in zichzelf iets heeft of is. Het geloof geeft niets, het ontvangt alleen.

Daarom wijst het u naar Jezus, naar Jezus alleen. Het geloof is maar een instrument, een middel.

Zie daarvan af, om Hem alleen te aanschouwen. Wees ook niet tevreden met uw liefde en evenmin met uw bekering. Dat te doen laat alleen maar zien dat u een zelfingenomen mens bent. Maar nu is het ’t werk van de Heilige Geest om u van uw zonde te overtuigen, met de bedoeling dat u niet langer met uzelf voldaan bent. Het gaat om Jezus alleen. Heeft God de Vader Hem niet aangewezen als Zijn Zoon in Wie Zijn ziel een welbehagen heeft?! Heb daarom, zo zegt Bonar, ook alleen in Hem een welbehagen. Dan zal alles goed zijn!

Tot slot een vermaning. “Laten wij leren om God niet alleen als de Heiligste, maar ook als de meest Getrouwe van alle wezens aan te merken. Laat de zorgeloze zondaar Zijn getrouwe vermaningen horen en beven, want zij zullen alle vervuld worden. Laat de bekommerde zondaar naar Zijn getrouwe woorden van genade luisteren en in vrede verkeren” [134].

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 2004

Bewaar het pand | 12 Pagina's

HORATIUS BONAR EN ZIJN BOODSCHAP (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 2004

Bewaar het pand | 12 Pagina's