Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wel een gezond lichaam, geen gezonde ziel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wel een gezond lichaam, geen gezonde ziel.

Strijd om scholen in Poso.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zendeling Kruyt bleef niet elke dag in Poso, maar bezocht vaak de verder in het land gelegen delen. Mevrouw Kruyt was daardoor dikwijls alleen. Ze vulde haar dagen met zangen naailessen te geven aan de jeugd van Poso. Tot nog toe kon ze weinig meewerken aan het eigenlijke zendingswerk. Wat dit zendingswerk betreft: het ging uiterst langzaam om een plaats in te nemen onder de Toradja's. Kruyt en zijn vrouw begrepen, dat ze telkens moesten tonen, dat ze er niet waren voor hun eigen genoegen, maar dat ze gekomen waren om voor de bevolking te leven. Ze snapten, dat ze belangstelling moesten tonen voor alle mogelijke dingen, die voor de Toradja's zo belangrijk waren.

Zo was de zendeling aanwezig, als een stuk bosgrond ontgonnen werd; wanneer er oogstfeesten werden gevierd; als er een was overleden. Kruyt ging dan, vergezeld van zijn vrouw, naar het sterfhuis om hun deelneming te betonen. Ze gaven dan ook, zoals dat de gewoonte was, een lap kaloen, waarin de dode werd gewikkeld. Bij huwelijksfeesten lieten de zendeling en zijn vrouw zich ook zien. Kruyt schreef hierover: „Werkelijk, dan vergaten de mensen een beetje, dat wij vreemdelingen waren; we voelden, dat hun harten ons tegemoet kwamen."

Van lieverlede durfden de bewoners naar de zendeling komen luisteren. In elk geval kwamen ze al meer en meer met hun wonden en uitwendige ziekten naar de blanke man. In het begin erg schuchter, want het was toch wel een rare zaak met die man. Ilij vroeg niet eens betaling, en. . . . zou men niet totaal onder invloed van hem komen?

Met wondbehandeling had Kruyt veel succes. De Toradja's zullen een gewonde niet gauw helpen, want ze zijn bang van de goden. Iemand raakt gewond, als de goden vertoornd zijn, en wanneer men dan zo'n mens helpt, dan zou het kunnen gebeuren, dat zij ook de toorn van de goden ondervonden.

Op zekere dag viel een Toradja uit zijn bootje in het water. Terstond werd hij aangevallen door een krokodil, die de ongelukkige deerlijk toetakelde. Als een andere man het ondier niet had verjaagd, zou de drenkeling verscheurd zijn geworden. Nu was het ook al heel erg: op twaalf plaatsen was het lichaam open gereten, en onder de arm was een gapende wond. De omstanders sleepten de gewonde man naar zijn huis en legden hem bij een vuurtje, maar verder stak niemand een hand uit om de wonden te verbinden. Zelfs de naaste familieleden niet. Er werden slechts uitroepen gehoord als: „Wat ben ik bang" en „ik durf hem niet aanraken". De gewonde verwachtte dan ook geen hulp van de Toradja's. De goden waren wel zeer vertoornd om zo iemand te treffen. Nieuwsgierig keken ze toe, toen Kruyt zorgvuldig de wonden verbond. „Meneer is niet bang voor bloed, " zeiden ze. „Al ben je geen familie van hem, hij helpt je toch." Eerlijk sprak de zendeling tot de omstanders, dat hij ook bang was voor bloed en dat hij ook een afkeer van wonden had, maar dat deze man zijn naaste was, en van de Heere Jezus had hij geleerd, dat men zijn naaste lief moest hebben als zichzelf. Hier kregen de Toradja's een les om barmhartigheid te bewijzen aan ongelukkigen.

Vanaf die tijd kwamen al meer mensen om zich te laten behandelen door de blanke man. Maar wonderlijk was het: slechts met de uitwendige kwalen kwamen ze tot hem; de inwendige ziekten moesten de priesteressen behandelen. Toch kwam Kruyt door de medische arbeid vaak in nauw contact met de bewoners. En ongemerkt ging hij dan spreken over geestelijke zaken. Hij sprak over God en over de Bijbel, maar de uitwerking daarvan was zeer teleurstellend. De mensen hadden de mond wel vol over de goede genezingen van wonden en zere ogen en andere uitwendige ziekten, maar de verhalen uit de Bijbel, daar zwegen ze over. Als de zendeling over goddelijke dingen ging spreken, dan probeerden de toehoorders op een listige manier het gesprek op iets anders te krijgen. Ze toonden veel belangstelling te hebben voor het land waar Kruyt vandaan was gekomen; ze vroegen naar de gebruiken in Holland; hoe een stoomboot ingericht was en vele andere dingen meer. Maar nadere informaties over de vreemde God, daar moesten ze niets van hebben. Hoe vijandig is toch de mens als het gaat over geestelijke dingen. Hoe klaar blijkt het toch ook hier weer, dat we dood gevallen zijn in zonden en misdaden en dat we uit de aarde aards zijn, slechts bedenkende de dingen van dit tijdelijke leven.

Het was voor Kruyt zo teleurstellend te moeten horen: „Wat hebben wij met de God van uw voorouders te maken? " Hoe zwaar viel het ploegen op rotsen! Gelukkig, dat de zendeling wist, dat ons planten en zaaien niets helpt, tenzij God de wasdom geeft. Vaak verzuchtte hij dan ook, na een gesprek: „lk heb de mensen naar vermogen Gods Woord gebracht; ik heb mijn plicht gedaan. Nu weet God wat Ilij er mee doen wil in de harten der hoorders."

Als ik de jeugd maar eens had, dacht Kruyt. Dan volgen de ouders vanzelf wel. Er moesten scholen komen in de verschillende dorpen. Scholen in de omgeving van Poso! Dat was juist iets voor de Toradja's om er zich van meet afaan tegen te stellen. Opzettelijk onderwijs kenden de mensen niet. Een vak werd niet speciaal geleerd; dat moest maar vanzelf gaan. Had een kind zin om een vak te leren, dan moest het maar net zo lang oefenen tot het dat vak kon. Wat moest die blanke man toch met scholen beginnen? Moesten de kinderen knapper worden dan hun voorouders? Die waren toch wel knap genoeg geweest! O, die voorouders toch! Wat stonden die in hoog aanzien!

Wel zes jaren lang heeft de zendeling moeten worstelen om al het wantrouwen tegen de scholen weg te nemen. Maar onvermoeid hield hij vol, omdat hij wist, dat de bouw van scholen het enige middel in deze omstandigheden was, dat redding kon brengen.

Met alle mogelijke bezwaren kwamen cle mensen aandragen. „Wij zouden cle kinderen wel op school willen doen, maar onze heer, de vorst van Loewoe zal dan komen om ons te straffen, want het is helemaal niet behoorlijk, dat de onderdanen meer zouden weten dan de heer."

Zwaar was cle strijd om al de beletselen weg te nemen. En toch zou het eindelijk lukken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1954

Daniel | 8 Pagina's

Wel een gezond lichaam, geen gezonde ziel.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1954

Daniel | 8 Pagina's