Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Heere! leer mij de weg Uwer inzettingen, en ik sal hem houden ten einde toe. Psalm 119 : 33

Hij roept de Heere aan. Het is voor hem vanzelfsprekend, dat hij met zijn nood tot de Heere uitgaat. Hij weet wat de begeerte van zijn hart is, en ook Wie alleen hem het begeerde kan geven. Hij zoekt het niet bij zichzelf of by enig ander schepsel, maar bij de Heere alleen, aan Wie hlj voor tijd en eeuwigheid verbonden is. Hij kan niet anders. Het is het leven van zijn geest. Hij bidt in het geloof. Het is bij deze dichter geen taal der lippen, maar een uitstorten van zijn ziel voor God. Hij legt zijn ganse hart voor de Heere bloot in het vertrouwen, dat de Heere hem te hulp kan komen, maar ook zal helpen. Hij bidt op een rechte wijze, zoals de Heidelberger Katechismus dat verklaart in antwoord 117: Hij roept Je liters van harte aan om al hetgeen Hij geboden heeft te bidden. Hij kent zijn nood en ellendigheid recht en grondig, om zich voor het aangezicht des Heeren te verootmoedigen.

Hij heeft deze vaste grond, dat de Heere, hoewel hij het onwaardig is, om Christus' wil zeker wil verhoren, geiyk Hij in Zijn Woord beloofd heeft. We kunnen dit zien in de wijze waarop hij de Heere aanspreekt. Hij noemt de Heere bij Zijn Verbondsnaam, waarin de Heere uitgedrukt heeft de verhouding tussen Zich en de Zijnen. Daaraan ontleent de dichter zijn vrijmoedigheid. Hij is die God, Die gedachten des vredes gehad heeft, en Zich een volk verkoren heeft ten leven In Christus, Die Zijn bloed zal geven tot verzoening van de zonde der Zijnen en Die door Zijn Geest ook deze dichter heeft doen verstaan Gods vrije gunst.

Zo ligt in God alleen zijn verwachting en zijn pleitgrond. Hij Is onwetend, krachteloos, dwaas en erkent dit in zijn bede. Hij zoekt het zo bij de God zijns levens.

Hij maakt zich zo tot tolk van het volk des Heeren, dat omgekomen is met eigen kracht en altijd weer teleurgesteld uitkomt met zichzelf. Dat volk vindt zijn leven verklaard ta deze psalm en leeft in diepe afhankelijkheid van de Heere, in het besef, dat zij tot alles onbekwaam zijn, als de Heere geen genade schenkt. Zij hebben de Heere in alles nodig, en kunnen zonder Hem niets doen. Zij hebben nodig gerechtvaartdigd te worden door Christus' bloed, maar ook geheiligd te worden door Zijn Geest. Zij heb­ ben daarom een gebedsleven aan de troon der genade, om het bij de Heere alleen te zoeken. De dichter heeft een hartelijke begeerte, die hij hier uitspreekt. Hij heeft het over Gods inzettingen. Dit is een van de vele benamingen, die hij aan Gods Woord geeft. Elders in deze psalm spreekt hij van Woord, wet, getuigenissen, bevelen, rechten, geboden, enz. Het gaat steeds weer over de openbaring Gods, waarin de Heere bekend maakt wie Hij is, ook wie Hij is voor de Zijnen, en wat Hem weibehaaglijk is. Als de dichter hier spreekt van inzettingen, heeft hij het over hetgeen de Heere voorgeschreven heeft, Ingesteld tot een wet. Het zijn de bepalingen van Gods Woord en wet, de regel voor leer en leven. Het - zijn de Goddelijke bepalingen, waarin de Heere Zijn wil bekend gemaakt heeft.

We moeten hier met name denken aan de wet, de hoofdsom van Gods gebod, maar dan In het stuk der dankbaarheid. In het stuk der ellende gaat het om ontdekking door middel van de wet, als een kenbron der ellende. Maar hier, in het leven der nieuwe gehoorzaamheid, is diezelfde wet het richtsnoer voor het leven In de vreze en de gunst des Heeren. De wet eist volmaakte liefde tot God en volkomen liefde tot de naaste. Dat vraagt het hart In de eerste plaats, maar dat eist odk het gehele leven op om nu niet in de zonde te leven, maar de zonde af te sterven en Gode te leven. Juist in de wet geeft de Heere in zo velerlei opzicht te kennen, wat Hem welbehaaglijk is en wat op een rechte wijze moet worden betracht. En om deze wet, deze Inzettingen te betrachten, moeten zij worden gekend.

De dichter smeekt van de Heere de weg Zijner inzettingen te mogen leren. Dit is natuurlijk niet iets anders dan wanneer hij gebeden had: Heere, leer mij Uw inzettingen, zoals hij in vers 25 doet. I> ergelijke uitdrukkingen als de weg uwer inzettingen vinden we meer in deze psalm. De dichter spreekt van het pad van Gods geboden, van de weg der waarheid, van de weg van Gods geboden enz. Toch is het niet zonder betekenis, dat de dichter zich zo uitdrukt. De inzettingen worden zo voorgesteld als een weg, waarop men moet wandelen. En dan een weg in onderscheiding van alle andere wegen, die genoemd worden de paden der zonde, der ijdelheid, des doods, van het goeddunken des harten enz. Op deze wijze drukt de dichter zich wel zeer rijk uit en komt sterk naar voren de betekenis van de inzettingen des Heeren voor hem en de ganse levende kerk.

Een weg moet worden bewandeld. Het Is niet genoeg, dat men naar een weg kijkt, weet waar een weg is, maar op een weg moet men ook gaan. Een weg heeft immers een doel, dat alleen bereikt kan worden, wanneer men langs zo'n weg gaat, die naar het beoogde doel leidt. Dat is hier ook het geval. De weg, die hier bedoeld wordt, is de weg des levens, de weg der nieuwe gehoorzaamheid, die van de vreze Gods, en die leidt tot de eeuwige zaligheid. Het einde van deze weg is de volkomen verlossing van wereld en zonde en van alles, wat in de weg staat om de Heere in volmaaktheid toe te behoren. Het einde is de bestemming van de mens, die op deze weg mag wandelen om eens te wandelen in het licht van het aangezicht des Heeren en zich in Hem al de dag te verblijden. Het is duidelijk, dat men niet gelijktijdig op twee wegen kan wandelen. Dat is in het natuurlijke uitgesloten, in het geestelijke eveneens. Het Is een smalle weg, waarop dwazen toch niet kunnen dwalen. Het is een heerlijke weg, want daarin wordt reeds de zaligheid en vrede gesmaakt.

Meerkerk

Ds. G. Blom

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1961

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1961

De Banier | 8 Pagina's