Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvijn en de kennis der ellende (2)

Vorige week bezagen wij Calvijns eerste preek over Genesis 15:6 'En hij (Abraham) geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.' Aan het einde stelde hij de weg waarlangs Gods Geest de uitverkoren zondaar tot dat geloven brengt, aan de orde. In aansluiting daarop begint hij zijn tweede preek aldus: Wij begonnen gisteren te behandelen wat de ware toegang is om te begrijpen hoe wij aangenaam zijn voor God door het geloof, namelijk dat wij komen tot onze eerste staat. Laten we zien hoe wij geboren worden in Adam. Wel, wij zien dat wij geheel vervloekt, veroordeeld en verloren zijn. Zolang wij dat niet goed hebben gezien, zullen wij nooit gewaarworden wat het zeggen wil, genade en barmhartigheid van God te verkrijgen. Hier hebt ge dan het ware fundament om goed op te bouwen, namelijk dat wij wél onderzocht hebben wie wij zijn, en wanneer wij gevonden hebben dat er in ons niets is dan verlegenheid, zullen wij het geneesmiddel elders zoeken.'

'Wat zo hoog en uitnemend is voor de mensen, dat is voor God anders niet dan afschuwelijk. En waarom? Omdat wij over de werken moeten oordelen naar het hart en naar de verborgen genegenheid. En dan is er geen reinheid. (…) Ieder moest, gelijk ik gezegd heb, dat bij zichzelf gevoelen, zonder andere rechter; maar omdat wij zo vol verdorvenheid zijn, dat wij dubbelhartig zijn, dat wij zoveel uitvluchten en schuilhoeken hebben om ons te onttrekken aan de rechte en zuivere kennis van onze zonden, daarom is het nodig dat het Woord van God ons dient tot een spiegel.'

Calvijn zegt dat er in de mens niet anders is dan opstandigheid en kwaadaardigheid. Daarbij komt zijn hoogmoed. 'Wij zijn geneigd tot die waanwijsheid, die zo diep in ons geworteld is, dat wij ons altijd willen verheffen. Het is dus nodig dat God ons geheel terneergeslagen heeft, opdat wij door Zijn hand opgericht worden en dat wij ondersteund worden door Zijn kracht. Tevoren zijn wij opgeblazen met wind en met een ijdele aanmatiging. Voordat wij ook maar enige werkelijke inhoud van God kunnen ontvangen, moeten wij ledig zijn en gelijk aan arme uitgehongerden. En het is daarom dat nadrukkelijk wordt gezegd dat God de armen en ellendigen verzadigt.'

De mens moet ootmoed leren. 'Maar de ootmoed is niet zoals velen denken, een zeker goed gedrag voor God tonen, maar het is dat wij zo ontbloot zijn van alle goed, dat ons niets overblijft dan ons neer te werpen voor Gods voeten, en te erkennen dat er niets in ons is dan alle armoede en ellende, dat er geen verwachting van heil is. Want daarom komen wij tot Zijn barmhartigheid, namelijk door het gevoel en besef van onze ellenden.'

'Ziedaar dan wat het eerste punt aangaat, dat is dat het nodig is dat wij, om gunst en genade voor God te verkrijgen, goed ingezien hebben wie wij zijn, en hoe ellendig onze toestand is, en dat wij van alles beroofd zijn. En wanneer ik zo spreek wil dat niet zeggen, dat wij een kennis moeten hebben die in onze hersenen omfladdert, maar het is nodig dat wij in onze harten dodelijk verslagen zijn en dat wij het oordeel van God voelen, Die ons verschrikt om ons geheel wanhopig te maken. Want wat weten wij ervan wat het zeggen wil voedsel te hebben, als de honger ons niet kwelt? Als wij dik en zat zijn, zou ieder in zulk een toestand blijven, wij zouden brood noch rantsoen zoeken (zoals men zegt), maar de honger spoort ons aan om voedsel te zoeken. Wanneer wij ziek zijn, komen wij om een geneesmiddel, maar wanneer een mens ongevoelig is, en in het geheel niet verslagen door het gevoel van zijn kwaal, zal hij honderdmaal sterven zonder hulp te vragen of te begeren. Het is dus nodig, zoals ik reeds gezegd heb, dat de kennis van onze ellenden ons zozeer raakt, dat wij werkelijk in de dood zijn, en dat wij de dood gevoelen waarvan de Schrift spreekt, om te haken naar het leven dat onze Heere Jezus Christus ons aanbiedt door Zijn Evangelie, en daarom overtuigt de Schrift ons zo dikwijls van onze zonden, en doet ze ons als het ware een proces van misdaad aan. Want God zou er geen behagen in hebben ons op zulk een wijze te behandelen, als Hij niet wist dat het noodzakelijk was. Vandaar dat er zoveel dreigingen in de Heilige Schrift staan, en veroordelende vonnissen en verwijten en dergelijke dingen. Dat zijn evenveel hamerslagen die God ons op het hoofd geeft, om ons te brengen tot de ootmoed waarvan wij ver verwijderd zijn, totdat Hij ons op zulke wijze verbrijzeld heeft, zelfs met geweld. Daar hebt ge het dan nog eens.'

Calvijn laat dan zien hoe de Heere daartoe inzonderheid Zijn Wet gebruikt. Paulus die van jongs af in de Wet onderwezen was, beeldde zich in dat hij rechtvaardig was, maar hij zag slechts naar de ogenschijn, totdat de Heere hem inleidde in de geestelijkheid van het tiende gebod. Dan ziet hij dat hij zo verdoemd is dat er geen vergeving meer is. 'Daar is hij dan als een arme zondaar, hij vergeet zijn leven waardoor hij bedrogen en verleid is, en erkent dat hij geheel is als een ellendig stuk vergaan aas voor God. De Wet doodt hem, zodat hij niets meer in zichzelf heeft om zich te verbeelden. En daarom heb ik gezegd dat er een bijzondere reden vervat is in de Wet van God om ons te tonen dat er in ons niets dan verdoemenis is, want wij moeten hier allereerst stilstaan bij ieder gebod.' Hij spreekt dan van honderdduizend doden.

'En ten slotte zullen wij ook zien hoe God in Zijn Wet ons levendig heeft willen treffen, want er is gezegd dat het hart welbewust bedroefd moet zijn. Want nadat Hij dit vonnis heeft uitgesproken: ervloekt zij, die niet zal vervullen al de dingen die hier geschreven zijn (Deut. 27:26), is Hij er niet mede tevreden Rechter te zijn, en de mensen met de mond veroordeeld te hebben, maar Hij wil dat het volk antwoordt: men, dat wil zeggen dat iedereen zijn ongelijk erkent met eigen instemming, en dat men zich geheel veroordeeld acht, en belijdt dat het vonnis dat Hij heeft uitgesproken, rechtvaardig en billijk is. Ziedaar dan hoe de Wet ons doet inkomen in het onderzoek van geheel ons leven, dat wij anders niet hebben dan wanhoop in onszelf, en dat wij door dit middel opgewekt worden om onze Heere Jezus Christus te zoeken voor het begin van onze gerechtigheid.'

De eerste verzen van Psalm 32 aanhalende, zegt Calvijn: 'God moet ons onze zonden vergeven, zodat Hij onze ongerechtigheden vergeet (bedekt), dat Hij ons de overtredingen niet toerekent. En niet zonder reden heeft David gebruik gemaakt van deze drie manieren van spreken, want men kon denken dat deze taal overbodig was, maar in het bijzonder herhaalt hij dat, aangezien dit niet alleen een afgrond is, namelijk de toestand van een mens waarin hij geboren wordt, en waarin hij gedompeld is totdat God hem daaruit trekt, maar het is de allerdiepste afgrond, kortom het is de diepte der hel. God moet hier dus op een bijzondere manier bezig zijn, en daarom voegt hij erbij: En in wiens geest geen bedrog is, (…) want hij toont aan dat wij de vergiffenis van onze zonden niet kunnen ontvangen, hoewel ze ons dus van Godswege wordt aangeboden, totdat wij geheel verlegen zijn in onszelf, (…) en dat wij zijn als arme, veroordeelde en verloren lieden, dat Gods oordeel ons vervolgt, zodat we niet weten wat we doen moeten, en dat wij eraan toe zijn alsof wij de dood als nabij zien, alsof wij Gods hand gewapend zien om het vonnis van veroordeling uit te voeren dat Hij tegen ons uitspreekt.' 'De duivel beschuldigt ons, en God is gereed om ons te richten en te veroordelen, en daar is onze Heere Jezus Christus, Die voor ons antwoordt als onze Pleitbezorger.'

Hoe merkt men dat Calvijn er alles aan gelegen is, de mensen te doordringen van de ontzaglijke ernst der zonde en de diepte van onze schuld! Openbaart zich daar niet een wezenlijk gebrek in veel prediking in onze tijd? Wanneer de kennis der ellende nog slechts routinematig aan de orde komt, gaat ook het spreken over de genade de diepgang missen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's