Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedachten over Psalm 119 vs. 31, 32.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedachten over Psalm 119 vs. 31, 32.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik kleef vast aan Uwe getuigenissen; o Heerel beschaam mij niet! Ik zal den weg Uwer geboden loopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben."

Vs. 31. „ Ik kleef vast aan Uwe getuigenissen; o Heere! beschaam mij niet!" Daarvan kan ik niet loskomen; neen, die laat ik niet los, o Heere! dat weet Gij. In al mijne beproevingen, angsten, nooden en verzoekingen, in al mijn geween, mijn tobben en mijne ongeloovigheid, — wat mijn versaagd hart getuigt, en wat de menschen getuigen, hoe het met mij gaan zal, als ik zoo of zoo doe, of niet doe, dat is toch altegader een profeteeren, hetwelk de volgende dag, ja de naaste ure reeds logenstraft. Gij alleen zijt waarachtig, en dat alleen is waar, wat Gij door Uwe Profeten laat getuigen van Uwe deugden en volmaaktheden, die ons tot zaligheid voor dit leven zoowel als voor het toekomende door U geopenbaard zijn in dat Offer, dat eeuwig voor U geldt, en waarop Gij dat vreêverbond met ons gemaakt hebt: „Ik zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk, tot zonen en dochteren zijn." Waar Gij Vader zijt, daar kan Uw kind alleen gelukkig zijn, en zich vrij en gelukkig bewegen in hetgeen Gij getuigt, t. w. dat het wél met ons staat in Uw vrijmachtig welbehagen, en dat Gij voor onzen welstand waken zult; — al word ik dan ook als een schip door de baren heen en weer geworpen, door hetgeen Satan en wereld en mijn eigen zwakke hart getuigen van allerlei ongeluk, als ik niet daarnaar doe en zóó geloof, als zij het willen en zetten , — zoo kleef ik toch vast aan Uwe getuigenissen ; ik kan er niet van los, en zij krijgen er mij niet van los, daaraan ligt mijne ziel veilig voor anker; — ach, Heere, doe dan ook aan mij, vervul dan ook aan mij, wat Uwe getuigenissen getuigen, opdat ik, o mijn trouwe en eeuwige Verbondsgod, die gelijk heden zoo ook morgen voor mij zorgen zult, vanwege mijn ongeloof niet beschaamd worde, — Satan en wereld niet over mij triomfeeren en hoonend zeggen: „waar is dan nu uw God ?" Want zoo hadden zij het gaarne, die alleen op het zichtbare zien en in hun hart zeggen: „er is geen God!"
Vs. 32. „Ik zal den weg Uwer geboden loopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben." Blijdschap betaamt den oprechten. Als Gij mijn hart verblijd zult hebben door tot mijne ziel van vrede te spreken, — als Gij dit anders zoo eng en te zamen geperst hart zult verwijd hebben, daardoor dat Gij mij de zekerheid Uwer zaligheid laat smaken, mij sterkt met het volle vertrouwen, dat mij al mijne zonden vergeven zijn, dat ik wel afgewasschen, geheiligd en gerechtvaardigd ben in het bloed Uws Verbonds en door Uwen Geest, — als Gij Uwe liefde in dit koud en gevoelloos hart zult uitgegoten hebben, zoo zal ik liefhebben, hartelijk U liefhebben, daardoor dat Gij mij lief hebt. Ik kan mijn hart niet verruimen, maar Gij kunt mij uit elke engte voeren; ach, doe dat tot lof van Uwen grootcn Naam! Uwe liefde is de weg Uwer geboden; zij zijn niet zwaar; zij worden gedaan, als Gij Uwe liefde bij mij groot maakt. Niets is kostelijker dan Uwe waarheid, niets dierbaarder dan Uw Evangelie. Schrijf dat Evangelie, schrijf Uw genadeverbond in mijn hart met de letteren des Geestes des levens, dat in "het door U gegeven offer van Uw Lam is , en onderteeken het met Uwen Vadernaam, dan zal mijn hart zoo wijd worden, dat Gij er woning in nemen kunt. Dan heb ik hier den hemel in aanvang, om daarheen te zien, en niet op het zichtbare. Uwe geboden houden is liefhebben; liefhebben is naar den hemel loopen; en in dien loop zal ik niet stilstaan, maar met blijdschap den weg tot den einde loopen, en met veel vrijmoedigheid, om de kroon der gerechtigheid te verkrijgen. O verruim mijn hart door Uwe vrije liefde, door Uwe genade en Uwen vrede, en de lamme zal huppelen! Mijne zwakheid zal Uwe kracht prijzen; het zal mijn voordeel wezen, zwak te zijn, als Gij in mij sterk zijt; ik moge dan zoo zwak zijn, dat ik niet staan noch gaan kan. Met U loop ik door eene bende, met U spring ik op den muur, en neem met Uwe geboden de vijandelijke sterkte in. O verblijd mij met Uwe genade, — in mijne zwakheid zal Uwe kracht groot gemaakt worden, en Uwe wonderlijke barmhartigheid verheerlijkt worden in zulk eenen, die zóó weinig vermocht, dat hij slechts aan sterven en omkomen dacht. „Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilig sieraad" — zoo zal ik loopen en niet moede worden, wandelen en niet mat worden, waar Gij mijne rechterhand gevat hebt. „Trek Gij mij, en wij zullen U naloopen; Uwe liefde is beter dan wijn."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 4 Pagina's

Gedachten over Psalm 119 vs. 31, 32.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 4 Pagina's