Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De christelijke geloofsleer voor school en huisgezin. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De christelijke geloofsleer voor school en huisgezin. (Vervolg.)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

2. BEWIJZEN VAN GODS BESTAAN.
N i e m a n d h e e f t o o i t God g e z i e n (Joh. 1: 18) r v a n w a a r w e t e n wij d u s , d a t God i s ? Wij a n t w o o r - d e n h i e r o p : Dat God is, w e t e n wij d a a r u i t , dat God Z i c h z e l v e n n i e t o n b e t u i g d g e l a t e n h e e ft ( I i a n d . 14: 17), w a n t in H e m l e v e n wij, en bew e g e n wij o n s , en z i j n wij ( H a n d . I 7: 2 8). G o d b e t u i g t Z i c h a a n h e t m e n s c h e l i j k h a r t en g e w e t e n a l s e en l e v e n d God; v a n d a a r k e n t de g e l o o v i g e z i j n en G o d , en hij h e e f t n i e t v a n n o o d e , d a t h e m G o ds b e s t a a n d o o r h e t v e r s t a n d b e w e z e n w o r d t . Het k e n t e e k e n d e r a f g o d e n en d e r d o o d e g o d e n is d i t, d a t z i j d e n e e n e n o f a n d e r e n v e r d e d i g e r o f b e s c h e r - m e r n o o d i g h e b b e n , die z i c h h u n n e r a a n n e e mt e n hen t o t e e r e b r e n g t ( R i c h t . 6: 31; Ps. 115 P s . 1 3 5 ; H a n d . 1 9 : 2 3 — 2 7 ) , m a a r de l e v e n d e God o p e n b a a r t z e l f Z i j n e h e e r l i j k h e i d en Z i j n e m a c h t.
W i l l e n wij h e t b e s t a a n v a n God d o o r h e t v e r s t a nd b e w i j z e n , dan s t e l l e n wij d e n H e e r e met de afg o d e n g e l i j k , of m a k e n H e m a f h a n k e l i j k v a n o n ze e r k e n t e n i s ; d e r h a l v e zijn o o k de z o o g e n a a m de p h i l o s o p h i s c h e b e w i j z e n van Gods b e s t a a n v an g e e n e b i j z o n d e r e w a a r d e voor den C h r i s t e n , en o v e r t u i g e n ook g e e n e n A t h e ï s t , of h a r d n e k k i g en g o d l o o c h e n a a r .

1. De voornaamste bewijzen, waarmede de Heidensclie en Christelijke wijsgeeren Gods bestaan bewijzen, zijn dezer I. H e t o n t o l o g i s c h b e w i j s (door Anselmus van Canterbury en Cartesius ontwikkeld), dat aldus redeneert: Dat er een denkbeeld van het volmaaktste Wezen bestaat, of, dat men zich zulk een meest volmaakt Wezen denken kan, is reeds een bewijs, dat zulk een gedacht Wezen ook als een persoonlijk Wezen leeft. — II. H e t k o s m o l o g i s c h b e w i j s (door Plato, Aristoteles en Thomas van Aquino opgebouwd); elk ding komt uit het andere voort, totdat men op den Oorsprong van alles komt, die door zichzelf voortduurt. — III. Het t e l e o l o - g i s c h of p h y s i c o - t e l e o l o g i s c h bewijs (AnaxagorasT Sokrates) is aan het vorige verwant. De orde en harmonie, waarmede alles in de natuur naar een zeker doel of oogmerk streeft, moet den wijssten en besten Schepper of Ontwerper van deze orde bewijzen; — (maar hoevele dingen worden ia de natuur tegen deze orde en deze bestemming in gevonden!) — IV. Het h i s t o r i s c h b e w i j s of de c o n s e n s u s g e n t i u m ; vooral Cicero beroept zich daarop, dat alle volken eene of andere godheid erkennen. — V. Het m o r a l i s c h of z e d e l i j k bew i j s , hoofdzakelijk door Kant uitgedacht, kan ook heeten: bewijs des gewetens, wet des harten (Rom. 2:14—15) of, zooals Tertullianus zegt, testimonium animae (getuigenis der ziel): De zedelijke wet, de onbeperkte rechter in den mensch, bewijst den Wetgever, Die deze wet inplantte.
2. Tegen al deze door het verstand uitgedachte bewijsgronden, vindt het menschelijk vernuft tegenbewijzen in overvloed; de Atheïst (loochenaar der Godheid) laat zich door geen enkel bewijs tot de erkentenis van Gods bestaan of tot het geloof in God noodzaken, omdat het geloof niet uit het verstand voortkomt, maar eene gave is dos Heiligen Geestes. (2 Thess. 3: 2). Het bewustzijn van Gods bestaan is den mensch ingeschapen en dus onverliesbaar; de mensch kan wel is waar daaraan weerstand bieden, maar hij kan het niet uitroeien, zoodat de loochenaar zelf het beste bewijs der Godheid is. Wel poogt de mensch door vroomheid en godsdienstigheid zich de kennisse Gods te verwerven, maar de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn (1 Cor. 2 : 14). God openbaart Zich door de Openbaring Zijns Woords, en doet Zich als het Hoogste en Volmaaktste Wezen kennen, Wien alleen alle eere toekomt; door Zijne Wet en Zijn Evangelie stelt Hij Zich tot den mensch in eene persoonlijke betrekking en geeft hem in Jesus Christus de volle goedertierenheid van Zijn Wezen te smaken.


3. VAN HET WEZEN GODS.
God is é é n : H o o r , I s r a ë l ! de H e e r e , onze God, is -een e e n i g H e e r e ! ( D e u t e r . 0: 4.) Hij a l l e e n is God en Heer van a l l e d i n g e n , des m e n s c h e n é é n i g e, h o o g s t e en e e u w i g e goed. Als de p e r s o o n l i j k e God a e g t Hij van Z i c h z e l f : I k , I k ben de H e e r e , en er i s g e e n H e i l a n d b e h a l v e Mij ( J e s . 4 3 : 1 1 ) ; s l e c h ts de p e r s o o n l i j k e God is de B r o n van ons heil en a l l e e n tot den p e r s o o n l i j k e n God k u n n e n wij vol v e r t r o u w e n n a d e r e n . God is een G e e s t ; als een G e e s t k a n Hij s l e c h t s d o o r J e s u s C h r i s t u s in g e e st en w a a r h e i d in Zijne G e m e e n t e a a n g e b e d e n en g e ë e r d w o r d e n.

1. De eenigheid of eenheid van het Goddelijk Wezen is niet eene of andere eigenschap naast Zijne overige eigenschappen, maar de eenheid is de grondslag van het Wezen Gods. In het Scheppings- en in het Verlossingswerk openbaarde Zich God als de éénige God, zonder eenigen medehelper, Rom. 1 1 : 3 5 , 36. Daarom heet ook Hij alleen: Heer des hemels en der aarde, en Heerscher over alles. De mensch is Zijn maaksel, zoowel wat de eerste als wat de tweede schepping aangaat: „Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jesus tot goede werken" (Ef. 2 : 10). De Profeet Jesaja vraagt Hoofdst. 40: 18: „Bij wien dan zult gij God vergelijken?" Bij de eenheid Gods vergeleken zijn al de goden der Heidenen slechts ijdelheid. Het Wezen van God vervult ons door Zijne verhevenheid met vreezen en beven, door Zijne genade en goedertierenheid met dankbare verwondering.
„Als ik Uwen hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt," dan zeg ik: „Wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt ? en de zoon des menschen , dat Gij hem bezoekt?" (Psalm 8 : 4 , 5.) Ook de Heidenen spraken van de grootheid hunner goden, en gaven hun namen, als Baal: (Heer), Moloch (Koning), Adonis (Heer), Jupiter (Jehovah — de Heer des daags), waarmede zij hunne hooge waardigheid wilden kenmerken. Maar al deze namen zijn aan de Goddelijke Openbaring ontleend, zonder dat daarbij de ware kennis van God bewaard bleef; daarom zijn deze namen slechts holle klanken, en het regeeren der Heidensche goden is zelfzuchtige heerschappij en tirannie, geenszins een vaderlijk regeeren.
De Olympische Jupiter verlustigt zich in zijnen welstand, en bekommert zich niet om den nood en jammer op aarde; maar onze God bewijst Zijne verhevenheid in het zich liefderijk nederbuigen tot de armen en nederigen, gelijk Hij zelf zegt: „Want alzoo zegt de Hooge en Verhevene, die in de eeuwigheid woont, en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van eenen verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make liet hart der verbrijzelden. (Jes. 57 : 15.) Hij is Opperheer en Heerscher tot heil en zaligheid van Zijn volk, daarom wil Hij ook van ons, dat wij Hem zoeken, en verzekert ons, dat wij Hem niqj te vergeefs zullen zoeken. (Ps. 27 : 8 ; Jes. 55: 6; Iiebr. 11 : 6.)
Do grootste vreugde des geloovigen bestaat daarin, dat de Heere regeert (Ps. 97 : 1; Ps. 99 : 1.) Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. (Ps. 91 : 1, 2.)
2. Onze God is een persoonlijk God, dat is: Hij handelt en spreekt uit eigen machtvolkomonheid; Hij is Zich Zijner persoonlijkheid bewust, en staat tegenover alle redelijke en redelooze schepselen. In dit opzicht zegt Hij: „Ik ben de Heere, dat is Mijn Naam; en Mijne eer zal Ik geenen anderen geven, noch Mijnen lof den gesnedenen beelden." (Jes. 42 : 8.) „Ziet, de volken zijn geacht als een druppel van eenen emmer, en als een stofje van de weegschaal; ziet, Hij werpt de eilanden henen als dun stof!" (Jesaja 40 : 15.)
De persoonlijkheid van God moeten wij handhaven, niet slechts tegenover de stomme afgoden der Heidenen of den kalen God der Mohammedanen, maar ook tegenover de wijsbegeerte, hetzij deze God met de natuur vereenzelvigt (Pantheïsme) of zoo zij Hem voor een bloot begrip of eene idee van het goede houdt (Plato). Zulk een God is slechts een afgod van het verstand, dien de menschelijke geest naar welgevallen dan eens met meerdere, dan weêr met mindere eere of heerlijkheid versiert, deszelfs macht vermeerdert of beperkt. De persoonlijke God is Zich de onmetelijke klove bewust, die er bestaat tusschen den Schepper en het geschapene; van Hem hangt al het schepsel af; Hij zelf echter is van niets afhankelijk. Als persoonlijk God heeft Hij geene schepselen noodig; Hij is volzalig in Zichzelf, en onze goede of booze daden kunnen Zyne gelukzaligheid niet vermeerderen of verminderen : „De God, die de wereld gemaakt heeft, en alles, wat daarin i s , Deze, zijnde een Heer des Hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt en wordt ook van menschenhanden niet gediend, als iets behoevende." (Hand. 17 : 24, 25.) Hoewel Hij de schepselen niet noodig heeft, bewijst God juist daardoor Zijne persoonlijkheid, dat Hij ons tot Zijne gemeenschap roept, met de verzekering , dat slechts bij Hem en in IIem onze gelukzaligheid te vinden is. De Heere bewijst Zijne persoonlijkheid, zoo dikwijls Hij zegt: „Gij zult weten, dat ik de Heere ben"; (Ezech. 11 : 12; 37: 28;) of wanneer gezegd wordt, dat het den Heere berouwde, dat Hij den mensch op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. (Gen 6 : 6.) Dit berouw sproot gewis niet uit de erkentenis voort, dat God met de schepping des mensehen een misslag begaan had, maar uit het bewustzijn, dat de mensch Gods goede bedoeling en zijn geluk niet verstaan wilde; want liet kan God, den genadigen God, niet onverschillig zijn , als de mensch zichzelf in het verderf stort. Alleen van den persoonlijken God , die door Zijn heil Zijne schepselen zalig maakt, kan de geloovige zeggen: „Maar mij aangaande, het is mij goed , nabij God te wezen." (Ps. 73 : 28.)
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 augustus 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

De christelijke geloofsleer voor school en huisgezin. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 augustus 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's