Ter verklaring van Efeze 2 : 8—10.
„Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jesus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. "
Welbekende en hoogst belangrijke woorden! In betooning des geestes en der kracht predikt de Apostel Paulus tegenover een Evangelie naar den menseh , het Evangelie Gods en getuigt alzoo, d a t het g e h e e l der z a l i g h e i d , onze b e h o u d e n i s, u i t g e n a d e is en zóó v o l k o m e n , dat a l l e w e r k van d e n m e n s e h v o l s t r e k t is b u i t e n g e s l o t e n.
„Uit genade zijt gij zalig geworden." Gij, schrijft hij, d. i. de Gemeente Gods ; gij, die geroepen zijt tot de gemeenschap Gods en van Jesus Christus, Zijnen lieven Zoon. Hoe geroepen 'i
Door het Woord Gods. Wie zich aan het Woord onderwerpt, daarop in leven en in sterven zich verlaat, betoont zich een levend lidmaat der Gemeente. En wie zich aan het Woord n i e t onderwerpt, heeft geene verontschuldiging, als hij niet zalig wordt; want de zaligheid is hem geopenbaard, voorgesteld , nabij gebracht in het Woord, doch hij heeft haar niet gewild. Het gaat dus om de onderwerping aan het Woord, dat den raad Gods ter zaligheid ons voorhoudt iu deze toeroeping : gij zijt zalig geworden. Dat predikt ons niet de m o g e l i j k h e i d , maar de z e k e r h e i d onzer zaligheid in Christus Jesus, en dat juist is het kenmerk vau het Evangelie Gods. Het Evangelie naar den menseh predikt alleen de mogelijkheid, waarbij het zalig-worden in den grond der zaak van 's mensehen zoogenaamden vrijen wil afhangt. Derhalve, het zeggen of denken : ik zal dit of dat doen tot het verkrijgen der zaligheid, is door deze getuigenis veroordeeld ; bovendien is het eene verkleining, onteering en verachting van de genade, welke de Apostel als bron en oorzaak onzer zaligheid aanwijst.
Evenwel, het ligt in aller menschen hart, om van het doen, van ons werk de zaligheid afhankelijk te stellen. Dat heeft Satan ons geleerd. Sedert wij, gehoor gevende aan zijne stem, de hand hebben uitgestoken naar de door God verbodene vrucht, aan welke wij ons den dood hebben gegeten, — sedert dien stond willen wij, — hoewel wij door deze ongehoorzaamheid voor een verbond der werken geheel onbekwaam, ongeschikt zijn gebleken, door w e r k e n oprichten, wat a l l e e n door de g e n a d e is h e r s t e l d . Hoe komt dit ? Het komt, omdat wij, in Satans netten verstrikt, door dezen vader der leugenen verblind, niet erkennen, dat wij wegens onzen afval van God uit Zijne volzalige gemeenschap vervallen, geheel van Hem, den levenden God, zijn afgescheiden, hetwelk de Apostel in zijnen brief aan de Efeziërs noemt: e e n d o o d - z i j n d o o r de m i s d a d e n en z o n d e n , een vij a n d ig-z ij n aan, een v e r v r e e m d - z i j n van het l e v e n Gods.
Zoo bereiken wij dan door onzen arbeid nimmer de zaligheid; dit is eene afgesnedene zaak voor ons. Maar God heeft den uitnemenden rijkdom Zijner genade willen betoonen door de goedertierenheid over ons in Christus Jesus; want „uit g e n a de zijt gij zalig geworden", zegt de Heilige Schrift. Buiten ons en zonder ons, in weerwil van onzen dood, niettegenstaande onze vijandschap heeft God onze zaligheid teweeggebracht.
Zulks heeft Hij gedaan in en door Jesus Christus. Dat is loutere genade. Als Adam van God vluchtte en zich voor Hem verborg, heeft de Heere hem genadiglijk opgezocht, hem den Christus, het leven, b e l o o f d en in deze belofte g e g e v e n , hem bekleed met die gerechtigheid, die niet aan werk, maar op het geloof wordt toegerekend. Dat was de prediking, de blijde boodschap aan hem : uit Mijne genade zijt gij van uwe zonde, uit uwe verdoemenis verlost, en Ik heb u erfgenaam gemaakt van het eeuwige leven, gij zijt z a l i g door Mijne o n t f e r m i n g .
Zie, dat is de prediking, die ook tot de Efeziërs kwam, en tot ons komt; „TJ, daar gij dood waart door de zonde en misdaden, heeft God levend gemaakt met Christus, (uit genade zijt gij zalig geworden)"; Ef. 2 : 1, 5. Er is dus alle verdienste, werk en waardigheid des menschen uitgesloten. Wat w a a r t gij, zoo roept de Heilige Schrift ons toe, zonder deze genade ? Wat z i j t gij buiten het licht dezer goedertierenheid? Immers, goddeloos en doemenswaardig, liggende midden in den dood, rampzalig, zonder uitzicht op verlossing en zaligheid ! — „Maar wanneer de goedertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijne liefde tot de menschen verschenen is, h e e f t Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijne b a r m h a r t i g h e i d, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; denwelken Hij over ons rijkelijk beeft uitgegoten door Jesus Christus, onzen Zaligmaker; opdat wij, gerechtvaardigd zijnde door Zijne genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens." (Tit. 3 : 4—7.)
Zoo is het zalig-geworden-zijn van de Gemeente des Heeren e e n e d a a d d e r g e n a d e , die den goddelooze om niet rechtvaardigt, die vijanden met God verzoend heeft, geheel tegen hunne verdiensten in. Deze genade echter heeft de gerechtigheid niet voorbijgezien, niet zonder hare eere gehandeld. Gods gerechtigheid is genoeggesehied door den dood Zijns Zoons. Allerwege in de Schrift luidt het, zooals de Apostel bet in zijne brieven, ook in zijnen brief aan de Efeziërs, heeft uitgesproken: uit genade zijt gij zalig geworden door de v e r l o s s i n g , d i e in C h r i s t u s J e s u s is; door het b l o ed v a n C h r i s t u s , door Zijn kruis is de vijandschap verzoend.
De begenadiging Gods is „in den Geliefde", in Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade. (Efez. 1 : 7.) Maar b r o n , o o r z a a k der zaligheid is de genade; genade met gerechtigheid overeenstemmende, genade op gerechtigheid rustende, in gerechtigheid zich openbarende, gelijk in Christus' vleeschwording, in Zijn lijden en sterven duidelijk gepredikt wordt; Hij is liet Lam, geslacht van de grondlegging der wereld, dat de zonde der wereld wegneemt.
Is het dan alzóó gelegen met het zalig-geworden-zijn, zoo moeten wij bij de genade blijven, aan haar alleen onze zaligheid dank weten, en door geenerlei voorstelling van werk en waardigheid bij ons van haar worden afgeleid. Nevens haar hebben wij niets, wat werk ook, aan de hand te houden. E l ke m e d e w e r k z a a m h e i d v e r l o o c h e n t de m a c h t en h e e r l i j k h e i d der g e n a d e . Maar door en in haar hebben wij alleen rust en vrede der ziel in de vergeving en verlossing van al onze zonden, in de bevrijding van onzen grooten dood. Die genade toch bedekt al onze ongerechtigheden, neemt weg al onze schuld, verslindt eiken dood. Zij is als een kleed, dat onze schande geheel verbergt voor het oog des Heiligen; zij maakt ons aangenaam en liefelijk voor Zijn aangezicht. Door haar overschaduwd, met haar omgeven, kan geen verderf ons verslinden, zijn wij in waarheid zalig.
„Uit genade zijt gij zalig geworden d o o r h e t g e l o o f ", schrijft de Apostel. Het geloof mag niet afgescheiden worden van het zalig-geworden-zijn. Het is er aan verbonden, overeenkomstig den raad en het welbehagen Gods. Zonder het geloof kan het door ons niet gedacht worden, kunnen wij de zaligheid niet deelachtig worden. „Geloof in den Heere Jesus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis", zoo luidde het antwoord van Paulus aan den stokbewaarder te Filippi op diens heilbegeerige vraag. (Hand. 16.) En overal in zijne brieven predikt hij ons het geloof, door hetwelk wij deel hebben aan het heil, door God in Jesus ons bereid. Maar hoe, door het g e l o o f ? Dat staat tegenover werk. Zie, God heeft in Zijne wonderbare genade de geheele zaligheid verbonden aan het geloof, zoodat, zoodra men gelooft, men alles heeft, wat de genade heeft teweeggebracht, wat zij aan de verlorenen geschonken heeft in Christus Jesus. Heet het nu: uit genade zijt gij zalig geworden door het g e l o o f , zoo is dit de prediking, dat tot het zalig-geworden-zijn uit genade geene deugd, kracht of wijsheid des menschen behoort, dat ter onzer redding en behoudenis ons willen en loopen niet in aanmerking komt.
Het geloof sluit ons werken uit. Is het geloof, zoo is het geen werk; maar is het geloof, zoo is het ook geen zien; niet een voelen en tasten, niet een zich zus of zoo bevinden voor het uit genade gered zijn.
De kenteekenen van genade, die wij in ons zoeken, en meenen te hebben, en waarmede wij ons streelen, waarin wij ons vaak verlustigen; de „hebbelijkheden", die wij in ons zoo gaarne handhaven, die toch in den grond der zaak niets anders zijn dan eene zekere Goddelijke levensvonk in ons, eene inklevende gerechtigheid vóór of na de bekeering, of in beide standen, — ook deze zijn uitgesloten, waar het toch naar de heilsordening Gods luidt: uit genade zijt gij zalig geworden door het g e l o of.
Het geloof is geen zien noch gevoelen, is geen mengsel van gewaarwordingen, geene geheiligde aspiratie naar God; liet geloof is een k e n n e n , een z e k e r w e t e n en een z e k er v e r t r o u w e n (Joh. 17 : 3; Heidelb. Catech. Vr. en Antw. 21); het is een voor w a a r a c h t i g houden, dat het zalig-gewordenzijn uit genade is en een z i c h daarop v e r l a t e n in weerwil van al het tegenstrijdige, dat voor oogenis. Het geloof is een z i c h o n d e r w e r p e n aan het Woord, dat ons zegt, dat God onze zaligheid buiten ons en zonder ons uit loutere genade heeft vastgesteld in Christus Jesus. Gelooven is dus : te midden van zonde en verlorenheid, onder het gevoel van den vloek der wet, den toorn Gods, — bij de erkentenis van algeheele verkeerdheid en onwaardigheid, zich aan de genade over te geven en zich aan haar te houden, zooals zij genade is, — zich met zonde en schuld, ellende en verdoemenis te wenden tot den Heere, op Zijn Woord en Zijne belofte zich te verlaten.
Het is: op het Woord Gods „uit genade zijt gij zalig geworden" te antwoorden: j a , amen! genade a l l e e n heeft mij gered, in haar ligt eeniglijk mijne behoudenis, zonder haar was ik voor eeuwig rampzalig. Het geloof keert dus van zichzelven af, van al het zichtbare, van ons werken, gevoelen en bevinden, en doet ons ons uitstrekken tot het Woord Gods, tot Zijne genade in Christus Jesus, om alzoo opgehouden van ons willen loopen, moeten en kunnen, te r u s t e n in de genade, van haar alleen alles te verwachten, op haar steunende te leven en te sterven. Zoo stelt het g e l o o f ons in gemeenschap met Christus Jesus, d. i. met het zalig-geworden-zijn uit genade. En op geene andere wijze, langs geenen anderen weg is de zaligheid ons deel.
Er dan vrij aangegeven, al wat men meent ter verkrijging der zaligheid te moeten doen of bezitten, en het Woord g e l o o f d : „uit genade zijt gij zalig geworden". Wat het geloof in den weg staat is onze eigene gerechtigheid, onze hoogmoed, ons zoeken naar wat Gode-waardigs in ons, 't is in den grond onze vijandschap tegen de genade. Of ziet gij op uwe zonde, op uwen dood? Wilt gij eerst u beteren, voordat gij zult gelooven ? Gij arbeidt te vergeefs ; zóó komt gij nimmer tot het geloof. Yolgens de genade heet het tot den armen, verlorenen zondaar: er is vergeving van zonden bij God om n i e t, vrijspraak van alle schuld, bevrijding van alle straf in Christus Jesus. Van den troon der genade luidt het tot een volk vol zonden en overtredingen: „Ik, Ik ben het, die uwe overtredingen uitdelg, om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet;" I n en d o o r d i t W o o r d is hij, die zich v o o r G o ds g e r i c h t ais een goddelooze, gansch onreine veroordeelt, — volkomen rechtvaardig en heilig. En of de zonde kwelt, het geweten verschrikt, de wet verdoemt, de wereld benauwt, de Satan beschuldigt, — in de Gemeente des Heeren vernemen de aangevochtenen den troost Gods, dit Zijn heilig en heerlijk genadevonnis: uit g e n a d e zijt gij z a l i g g e w o r d en d o o r h e t g e l o o f .
(Wordt vervolgd.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1888
Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1888
Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's