Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 4. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 4. (Vervolg.)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 9. En neem gij voor u tarwe, en gerst, en boonen, en linzen, en heerse, en spelt; en doe die in een vat, en maak die u tot brood; naar het getal der dagen, die gij op uwe zijde nederliggen zult: drie honderd en negentig dagen zult gij dat eten.
Zoo gaat de Heere God voort, aan Zijnen knecht Ezechiël last te geven. De Profeet blijft in zijn persoon, in zijne woorden en in zijne daden voor de gevankelijk weggevoerden naar Babel een sterk sprekend teeken van hetgeen God doen zal met hunne rebelleerende broederen in Jerusalera en met die stad zelve. De belegering staat vast, zoo ook de ellende daaraan verbonden. Tegen het Woord des Heeren in zal het volk volhouden in zijne rebellie tegen Babels vorst, ook in zijn vleeschelijk betrouwen op het kindschap Israëls en op de stad Gods; maar ook zullen zij ervaren, dat het woord, gesproken door Jeremia, den Profeet des Heeren, stand houdt; hunne rebellie tegen Babel is rebellie tegen hunnen God, en zal hun de grootste plagen veroorzaken. Onder deze zal de hongersnood eene der meest schrikkelijke zijn. Op duurte en schaarschheid zal volslagen gebrek volgen; aan het spijzigen met het vette der tarwe is geen denken meer; een gemengd brood zal er worden gebakken en gegeten. Dat toont de Profeet zijnen broederen, door zich een brood te bereiden uit allerlei graansoorten, uit al wat maar eetbaar is samengebracht. En dit gering en vermengd brood mag hij niet eens tot verzadiging toe eten, — neen, hij moet volgens Vs. 10 voor Israëls oogen dagelijks in geringe, beperkte maat er van gebruiken.
Vs. 10. Uwe spijze nu, die gij eten zult, zal in gewicht zijn twintig sikkelen daags; van tijd tot lijd zult gij die eten. Twintig (gemeene of burgerlijke) sikkelen per dag, naar onze berekening ongeveer vier ons; — het is waarlijk gering voor een gezond mensch, indien het de eenige voeding is, gelijk hier het geval was; en mocht de Profeet dat nog gebruiken tot aan het einde der 890 dagen, in Jerusalem zelf zou de dag aanbreken, dat de staf des broods geheel zou gebroken zijn. Immers wij lezen Jerem. 37 : 2 1 , dat koning Zedekia den in bewaring gestelden Profeet eene bolle broods liet geven uit de bakkerstraat, t o t d a t al h e t b r o o d u it d e s t a d op w a s , en dat Ebed-Melech, de Moorman, den hongerdood, welken Jeremia met het volk der stad te gemoet ging, voor koning Zedekia aanvoerde als eene der beweegredenen, waarom hij hem toch niet in den kuil zou laten sterven. Toen het brood verbruikt was, moest ook des Heeren Profeet in het algemeen gebrek deelen, maar toen ook was het de tijd, dat God hem en den Moorman uitkomst verschafte door de inneming der stad, want zoo lezen wij (2 Kon. 25 : 3 ) : „Op den negenden der vierde maand, als de honger in de stad sterk werd, en het volk des lands geen brood had, toen werd de stad doorgebroken." —Zoo gaat het menigmaal, en zoo zal het steeds geschieden: hetgeen ten oordeel is van den goddelooze, dat is ter verlossing van den God vreezende. Zij, die zich tegen het Woord hebben verzet, geraken in banden, terwijl zij, die zich onder hen om des Woords wille in banden bevonden, vrij mogen uitgaan. Indien gij dan al deze dingen — de oordeelen Gods — ziet gebeuren, zegt de Heere Jesus tot Zijne discipelen, heft dan uwe hoofden omhoog, wetende, dat de tijd uwer verlossing nabij is. Jeremia en de Moorman staan als Jozua en Kaleb ons ten bewijze, dat de gehoorzaamheid aan het Woord in vrijheid stelt, terwijl de verharding tegen het Woord in de banden voert.
Maar niet alleen de staf des broods zal voor Jerusalems inwoners gebroken worden, ook aan water zal er gebrek zijn ; ook daarvan moet Ezechiël zijnen volke ten teeken zijn.
Vs. 11. Gij zult ook water naar zekere maat drinken, het zesde deel van een hin; van tijd tot tijd zult gij hel drinken. Het water zal hun dus bij de maat worden toegemeten ; gebrek aan water zal hen beletten zich volop te laven; slechts bij teugen zal het kunnen geschieden; immers het zesde deel van een hin per dag is al zeer weinig, ongeveer een halve l i t e r , en dat bij de hitte in het Oosten, bij de benauwdheid der belegering en bij de vermoeienissen van den strijd daaraan verbonden! Laat ons den Profeet Jeremia, den man, die al de ellenden binnen Jerusalems muren heeft bijgewoond, liooren; hij zal het ons zeggen, hoe het er toegegaan is in de belegerde veste. Hij zingt in zijne Klaagliederen: „Al haar (Jerusalems) volk zucht, brood zoekende, zij hebben hare gewenschte dingen voor spijs gegeven, om de ziel te verkwikken." — „Mijne oogen zijn verteerd door tranen, mijn ingewand wordt beroerd; mijne lever is ter aarde uitgeschud, vanwege de breuk der dochter mijns volks: omdat het kind en de zuigeling op de straten der stad in onmacht zinken ; als zij tot hunne moeders zeggen : Waar is koren en wijn? als zij op de straten der stad in onmacht zinken als de verslagenen; als zich hunne zie' uitschudt in den schoot hunner moeders." — „De tong van het zoogkind kleeft aan zijn gehemelte van dorst; de kinderkeas eischen brood, er is niemand, die het hun mededeelt." En nog erger: „De handen der barmhartige vrouwen hebben hare kinderen gekookt; zij zijn haar tot spijze geworden in de verbreking der dochter mijns volks." (1 : 11; 2 : 1 1 , 12; 4 : 4 , 10.) — Mogen wij niet terecht zeggen, dat deze enkele trekken uit Jeremia's klacht voldoende zijn, om ons te overtuigen, dat Ezechiëls profetie, al bestond zij ook in sterksprekende teekenen, nog maar een flauw beeld is van Jerusalems werkelijke ellende.
Hoog zou dus hun nood klimmen, en toch, er zal nog iets bijkomen, dat het voor den Israëliet verschrikkelijk, ondragelijk maken zou; de gansche dienst van Jehova, gelijk Hij dien onder hen had ingesteld, zou verontreinigd worden.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 4. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's