Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Vervolg).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Vervolg).

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet hooren; desgenen, die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet hooren; desgenen, die tot Zion zegt: Uw God is Koning!"
Zoo riep Israëls Profeet blijmoedig uit, toen hij in den Heiligen Geest den heerlijken tijd der verlossinge Jesu Christi te voren zag, en op dezen tekst beroept zich de Apostel Paulus, als hij verkondigt, hoe het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods. En waarlijk, hij zelf heeft het ondervonden. Gelijk een zachte regen de dorstige aarde drenkt, zoo wordt zijn hart verkwikt door eenen gezant des Heeren, die hem goede boodschap brengt, die den vrede doet hooren, die ook tot hem, als inboorling van Zion, de stad Gods, zeggen mag: Uw God is Koning! Ys. 17. En Ananias ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide liij: Saul, broeder! de Ileere heef tmij gezonden, namelijk Jesus, die u verschenen is op den weg, dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden.
Zoo komt dan de gezant des Heeren tot den verbrijzelden Saulus, die in den nood zijner ziel door den Heere aanvankelijk getroost is, als Hij reeds in een gezicht dezen discipel tot hem had zien inkomen.
Liefelijk klinkt het eerste woord. Hier in deze vreemde stad hoort hij zich bij zijnen naam noemen, en wordt hij verwelkomd met den broedergroet. Immers de genade Gods is niet afgunstig, waar de Eengeborene des Vaders het den Zijnen heeft verworven, dat zij kinderen Gods zouden genaamd worden , daar gevoelen zij ook, hoe nauw de band is, die hen te zamen bindt en samen houdt. Eénen Heere dienen, één geloof belijden zij. Eéne hoop vervult hen allen, en metéénen doop zijn zij gedoopt. Gemeenschap derhalve in elkanders lot, zoowel in vreugd en blijdschap, als in lijden en verdrukking alles met elkander gemeen. Welk een zalige band! „Ik geloof de gemeenschap der heiligen." Dit alles ligt in het algemeen opgesloten in deze toespraak: „Saul, broeder!" In het bijzonder echter verneemt hij hierin: De Heere gedenkt uwer zonden niet; Hij heeft alle uwe overtredingen achter Zijnen rug geworpen; de ongerechtigheid, over welke gij u aanklaagt, is door Zijn bloed verzoend. Genade, leven, heil en eeuwige zegen zijn u geschonken, wijl gij deel hebt aan Jesus Christus en alzoo gemeenschap met de Zijnen. Een broeder, nu geen vijand en vervolger meer; hoe heerlijk heeft de Ileere Zijne barmhartigheid over hem uitgegoten, dat ook hij tot die Gemeente mag gerekend worden en onder dat volk mag behooren, dat wel is waar zwaar gedrukt en hard geplaagd, toch, als des H e e r e n volk, reeds hier in dit leven eenen vrede kent, dien de wereld niet kent, en die alle verstand te boven gaat — en hiernamaals ongestoord zal zingen van Gods goedertierenheden.
Ananias noemt als zijnen Lastgever Jesus, die u — zegt hij — verschenen is op den weg, dien gij kwaamt. Dus mag Saulus het weten, dat de Ileere Jesus Zijn woord vervult: u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet; en zoo maakt deze Heiland nog steeds Zijne beloften waar. Wat Hij gezegd heeft, vervult Hij gewis, daarvoor staat Hij borg, en zoovele voorbeelden uit Zijn Woord, evenals deze gebeurtenis, bevestigen het, wat ook menigeen onzer bij ervaring kent: „Er viel niet één woord van al de goede woorden, die de Ileere gesproken had tot het huis van Israël; het kwam altemaal." (Joz. 21 : 45.)
Waarom beven en sidderen wij dan, waarom dreigt zoovaak on» zwak en neergebogen bart in den zwaren kamp tegen duivel, wereld en zonde te bezwijken, waar wij toch des Heeren belofte hebben? Ach, hoe menigmaal kunnen wij ons aan dat Woord zelfs niet houden, en slingert de duivel ons heen en weder, opdat wij, van deze onwankelbare rqts afgestooten, den lichtenden staf uit het oog zouden verliezen en in het duister ronddwalen. Maar in dien nacht komt de Ileere weder tot ons, houdt en bepaalt ons opnieuw bij Zijn Woord, en waar dit geschiedt, wordt de klacht veranderd in blijdschap en verheuging, in een loflied ter eere onzes Gods.
Ananias koint tot Saulus, opdat hij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zou worden. Is hier allereerst van de uitwendige weldaad sprake, nl. dat hij ziende zal worden, in de tweede plaats bevat het vervuld worden met den Heiligen Geest alles, wat hem noodig is, niet alleen tot recht verstand van de Heilige Schriften, die hij toch tot heden gelezen had met het deksel van Mozes op het aangezicht (2 Cor. 3 vs. 13—17), maar ook, wat hij verder noodig heeft tot het vervullen zijner roeping als prediker en Apostel. Deze Geest leert en leidt in alle waarheid; deze Geest alleen stelde te allen tijde de dienaren des Heeren in staat, om blijmoedig en vrijmoedig te getuigen van het heil in Christus, en de (jiemccntc ontvangt als eene gave van het verheerlijkte Hoofd Jesus Christus dezen Geest tot haren Trooster en Leidsman.
Vs. 18. En terstond vielen af van zijne oogen gelijk als schellen, en hij werd terstond wederom ziende; en stond op, en werd gedoopt. De oogen des menschen mogen in natuurlijke helderheid stralen, toch zijn zij in dedingen (rods bedekt met dikke schellen, die afvallen moeten, zal hij iets zien, en zij vallen af, zoodra de Heilige Geest Zijn werk van bekeering bij den mensch begint. Hoe helder en klaar wordt nu op eens alles. Alle Joodsche vooroordeelen moeten nu bij Saulus wijken, alle voorgewende vroomheid en gerechtigheid ook bij ons. En nu kan dan ook het uiterlijk teeken van het genadeverbond aan Saulus worden geschonken; hij wordt door den heiligen Doop der Gemeente ingelijfd. Dit was vcoral in den tijd van vervolging een opnemen van het kruis van Christus, een dragen van Zijne smaadheid, maar tevens een heerlijk bewijs van het afgestorven-zijn van al het oude 011- en bijgeloof en van het overgegaaan-zijn in het nieuwe leven, iu het Koninkrijk van Jesus Christus.
Ys. 19, 20. En als hij spijze genomen had, werd hij versterkt. En Saulus was sommige dagen bij de discipelen, die te Damaskus waren. En hij predikte terstond Christus in de Si/nagogen, dal Hij de Zone Gods is. Nu gaat de Apostel in dezelfde Synagogen, die hij vroeger wilde bezoeken, maar met hoe ganscli andere bedoeling. Niet als belager en vervolger, maar als prediker en getuige van Jesus Christus treedt hij daar op. Zie hier de vrucht van de groote daad des Heeren aan hem geschied. Er van te zwijgen is onmogcljjk; getuigen moet bij, niet in den zin zooals velen willen: vertellen van z i j n e n toestand, van z i j n e ervaringen, van z i j n e n strijd, dien bij doorworsteld heeft van z i j n e bekeering ook hiervoor is gelegene tijd en ure, als het des Heeren eer slechts kan verhoogen, Hand. 22 en 26 — doch hier lezen wij: Hij predikte terstond C h r i s t u s , dat Hij de Zone Gods is. Wat dus de Joodsche leeraars in de Synagoge niet verstonden en bestreden, hoewel zij de Schriften aan liet volk moesten voorlezen en verklaren, wordt nu openlijk in het midden des volks verkondigd door een ook bij de Joden welbekend persoon, doch van wien zij zulks gewis niet hadden verwacht.
„ C h r i s t u s is de Zone Gods" — dit is de gansche inhoud van het heerlijk Evangelie der zaligheid. Dit beleed Petrus (Matth. 10: 16), dit hebben do discipelen geloofd en bekend (Joh. 6 : 69; 11: 27), en hierin lag al bun troost en hunne kracht. Hiervan lezen wij: „Zoo wie beleden zal hebben, dat Jesus de Zone Gods is, God blijft in hem , en hij in God" (1 Joh. 4: 15), en waar wjj wedergebracht zijn uit den dood tot het leven, daar getuigen ook wij in onzen eigen kring, door woord en wandel, niet buiten, maar in de roeping, waarmee de Heere ons geroepen heeft, van Christus, den Gezalfde; en daar kunnen wij niet nalaten er van te spreken, welk een Heiland en Verlosser Jesus is, en hoe Hij ook ons heeft gered en gezaligd.
Vs. 21, 22. En zij ontzetten zich allen, die het hoorden, en zeiden: Is deze niet degene, die te Jerusalem verstoorde, wie dezen Naam aanriepen, en die daarom hier gekomen is, opdat hij dezelve gebonden zou brengen tol de Overpriesters? Doch Saulus werd meer en meèr bekrachtigd, en overtuigde de Joden, die te üamaskus woonden, bewijzende, dat Veze de Christus is. Waar de Heere zulke wonderen werkt, daar moet men wel versteld staan, en zoo gaat het steeds, als God eenen mensch bekeert: velen zijn er over verbaasd , anderen slaan het in den wind, weder anderen, wel het kleinste getal, verblijden zich. Maar in dit geval is men vooral verbaasd, omdat allen Saulus tot hiertoe slechts kenden als een woedend vervolger. Doch de Heere gaat voort. Heeft Hij verlost, Hij laat niet alleen staan, en gelijk Hij nog steeds onderhoudt, wat Hij bij de eerste schepping wrocht, zoo onderhoudt Hij ook het werk der herschepping, en is Zjjnen dienaren nabij, Hij leidt hen in Zijn Woord door Zijnen Heiligen Geest, en zoo worden zij meer en meer bekrachtigd tot het groote werk, hun opgelegd. Saulus overtuigde de Joden te Damaskus, bewijzende hun, dat Deze (n. 1. Jesus) de Christus is. En dit te bewijzen, viel hem niet zwaar. De omkeer, die bij hem had plaats gegrepen, die groote verandering moest toch ieder in het oog vallen. En al wordt men ook dit getuigenis vijandig, al nemen velen het niet aan, al brandt de hel er tegen los; dit woord zal toch zijnen loop hebben in Damaskus en Arabië en over de geheele wereld. De Heere heeft dan ook tot heden dit Woord gehandhaafd. Alle machten , die zich er tegen verzetten, gaan te niet, de vijanden worden voor en na terneergestort, doch de prediking blijft: „Jesus is de Christus, de Zone Gods", en in dit woord zijn behouden allen, die de Heere Zich ten eigendom heeft verkoren, en die Hij als een brandhout uit het vuur heeft gerukt, om hen te stellen tot getuigen van Zijne onuitsprekelijke genade. (Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Vervolg).

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's