Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekening op 2 Tim. 1 : 14—2 : 9.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekening op 2 Tim. 1 : 14—2 : 9.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 14. Bewaar hel goede pand, dat u toebetrouivd is, door den Heiligen Geest, die in ons woont. — Het goede pand, dat u toebetrouwd is van genade en waarheid en kennisse Gods, bewaar dit door den Heiligen Geest, en laat u niet van mij afkeerig maken door eenen geest, dien gij niet hebt ontvangen, en door geesten, die niet uit God zijn. Gij hebt de gave der onderscheiding, want de Heilige Geest woont in ons, zal ons overvloediglijk troosten, versterken, leiden en houden, wraar wij ons niet ergeren aan het Woord, en aldus volstrekt geenen quasi-apostelen uit quasi-godvreezendheid in iets ter wrille zijn , noch ook onze begeerten opvolgen.
Vs. 15. Gij vjeet dit, dat allen, die in Azië zijn, zich van mij afgewend hebben, onder dewelhen is Fygellus en llermogenes. — Het is u bekend, dat alle Aziaten zich van mij afgewend hebben; ach mijne ingewanden! Hoe bang wordt het mij, bij de ervaring hoe men zoo snel zich omwenden en den Rotssteen zijns lieils verlaten kan! O, mijn zoon, wees toch op uwe hoede !
Vs. 16—18. De Heere geve den huize van Onesiforus barmhartigheid, want hij heeft mij dikmaals verkwikt, en heeft zich mijner keten niet geschaamd. Maar als hij te Rome gekomen was, heeft hij mij zeer naarstiglijk gezocht, en heeft mij gevonden. De Heere geve hem, dat hij barmhartigheid vinde bij den Heere, in dien dag; en hoeveel hij mij te Efeze gediend heeft, weet gij zeer wel. — Ik zou omgekomen zijn bij de onbarmhartigheid, die ik van zoo velen ondervind, voor wie ik het beste prijsgaf, opdat zij mochten zalig worden.
Maar de Heere heeft mij toch ook anderdeels getroost , bijzonder door het huis van Onesiforus, d. i. „Lastdrager". Yoor zulke barmhartigheid jegens mij bewezen, geve hem de Heere te vinden barmhartigheid bij den Heere te dien dage; want hij is niet moede geworden mij wel te doen.
Hoofdst. 2: 1. Gij dan, mijn zoon! word gesterkt in de genade, die in Christus Jesus is. — Gij alzoo, mijn zoon, daar het zoo gevaarlijk met een menschenkind staat, en hij bij alles *ten slotte toch nog iets opneemt tegen de genade, — wees sterk in de genade, namelijk in dè genade van Jesus Christus.
Vs. 2. En hetgeen gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, betrouw dat aan getrouwe menschen, welke bekwaam zullen zijn om ook anderen te leer en. — Hetgeen gij van mij gehoord hebt, deel dat aan zulken mede, op wie gij u verlaten kunt, opdat het woord door dezulken aan anderen meêgedeeld worde, die later niet van de genade afgaan. En ofschoon ook zulken, die leeraars der wet willen zijn, maar niets daarvan verstaan, zich op allerlei wijze aan u wreeken willen, en zich tegen u opmaken, omdat zij zich van u uitgesloten gevoelen ....
Vs. 3. Gij dan, lijd verdrukkingen, als een goed krijgsknecht van Jesus Christus. — Yolhard nochtans — perfer et obdura! (d.i. gedraag u mannelijk en houd vol) — gelijk een goed soldaat honger en dorst, allerlei vermoeienissen en inspannigen verduurt en den vijanden en lnin geschut, waaraan hij blootgesteld is, trotseert, alzoo ook gij, als een dapper soldaat van Jesus Christus, blijf standvastig tot den einde!
Vs. 4. Niemand, die in den krijg dient, wordt ingewikkeld in de handelingen des leeftochts, opdat hij dien moge behagen , die hem tot den krijg aangenomen heeft. — Gedraag u niet als zulk een, en laat u niet medevoeren met zulk en, die eigene begeerten, gierigheid en goed leven, een goed doorkomen en niet-vervolgd-worden boven het kruis van Jesus Christus verkiezen , zich derhalve met hen afgeven en niet zulken mededoen, die genade en werk vereenigen willen.
Vs. 5. En indien ook iemand strijdt, die wordt niet gekroond, zoo hij niet ivettelijk heeft gestreden. — Waarlijk, wat zou het wezen, wanneer gij, gelijk zoo velen, die ik ken, niet bleeft in de rij en het gelid, en gij wegliept, — zoo zou uw loon van God, de krans der overwinning, de kroon der gerechtigheid weg zijn; want daarmee verwerft zich geen soldaat de kroon, dat hij wel begonnen heeft goed te strijden, of dat hij niet strijdt in de rij en het gelid, maar dat hij daar ter plaatse blijft en volhardt, waar hem de veldheer gesteld heeft.
Vs. 6. De landman, als hij arbeidt, moet alzoo eerst de vruchten genieten. — Het zou toch wel geen wijze landman zijn, die het zaad zaaide en het koren zag, rijp tot den oogst, en wegliep, aan eenen vreemde de vrucht latende! Zal niet eerst hij het loon hebben van zijne moeite en zijnen arbeid, en daarna zijn naaste? Hij toch moet eerst gered zijn, die aan anderen de redding predikt.
Vs. 7. Merk hetgeen ik zeg; doch de Heere geve u verstand in alle dingen. — Neem dit alles ter harte; en in de duizenderlei omstandigheden, in de toepassing het „hoe" en het „wat", geve u in alles de Heere, dat gij beraadslaagt naar Zijnen wil en goed verstand van zaken hebbende handelt.
Vs. 8. Houd in gedachtenis, datJesus Christus uit de dooden is opgewekt, welke is uit den zade Davids, naar mijn Evangelie. — Gedenk toch, dat, als onze gang ook is gelijk een ter-helle-varen en een omkomen, eu als hunne leer den schijn heeft, als leidde die tot de heiligheid en als ware die der Wet overeenkomstig, — dat God niet met hen is, dat Hij ons tot eer en leven opwekken zal, gelijk onzen Heere, en dat in Zijne opstanding onze opstanding is tot het alleen Gode welbehagelijke. „Uit het zaad van David" — en niet uit het levitisch wezen, gelijk zij het drijven, — „naar mijn Evangelie" zooals ik het predik — en nu, houd u daaraan, want de Geest getuigt, dat de Geest de waarheid is.
Vs. 9. Om hetwelk ik verdrukkingen lij de tot de banden toe, als een kwaaddoener; maar het Woord Gods is niet gebonden. — «Om hetwelk" d. i. om welk Evangelie, — daaraan ziet gij mijne volharding; want wanneer ik ook als een Jeremias en als een Ezechiel tot de banden toe lijde, en het alzoo den schijn heeft, als kwam er niets van; wanneer ook het groote eeuwige Evangelie, dat de wereld in boeien slaan zal, op mijn ellendig benauwd-, beklemd- en ingesloten-zijn schijnt beperkt te zijn, zoodat daarvan niets schijnt te worden, wat de Profeten geprofeteerd hebben, en de Heere en de Apostelen gesproken en bevolen hebben, en de wereld onderwijl doet hetgeen zij wil, — zoo weet ik nochtans, dat het de waarheid is, dat de waarheid Gods bij mij is, en ik in gemeenschap des Evangelie's lijde; derhalve ben ik goedsmoeds, en daarover vertroost ik mij, dat, al heeft men ons gebonden, men het Woord Gods, dat wij prediken, niet binden kan; maar des te geweldiger breekt het Woord door, den verloren gaanden tot eene getuigenis , den armen en ellendigen in het land tot vertroosting, ja hoe meer men ons als tusschen muren opsluit, en ons den weg toesluit, waar de menschen gewoon zijn te gaan.
1844. H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Aanteekening op 2 Tim. 1 : 14—2 : 9.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's