Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

XI. Het Beeld Gods. en XII. Gods Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

XI. Het Beeld Gods. en XII. Gods Gebod.

De Christelijke Geloofsleer voor School en Huisgezin.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI. HET BEELD GODS.
De o o r z a a k der z e d e l i j k e v o l k o m e n h e i d en der g e l u k z a l i g h e i d van den mensch was het B e e ld G o d s , in h e t w e l k de m e n s c h g e s c h a p e n is. Onder het B e e l d Gods verstaan wij de w a r e g e r e c h t i g - h e i d en h e i l i g h e i d , die den mensch in staat s t e l d e , God r e c h t te k e n n e n en het g o e d e te doen. G o d s B e e l d was niet de e e n e of a n d e r e b u i t e n g e - w o n e , b o v e n n a t u u r l i j k e aan den mensch v e r l e e n de t o e g i f t , e v e n m i n een h o o f d b e s t a n d d e e l der mens c h e l ij ke n a t u u r of een z i e l s v e r m o g e n : neen, het B e e l d Gods was een stand, waarin de mensch g e s t e l d w er d , opdat hij d a a r i n b 1 ij v e n en zood o e n d e aan Gods o o g m e r k b e a n t w o o r d e n zou.
__________
Waarin bestond het Beeld Gods? Deze vraag wordt op de verschillendste wijze beantwoord. Reeds de oude Heidensche wijsgeeren kenden de leer van het Beeld Gods. De Heidensche wijsgeeren zagen het Beeld Gods in de rechte gestalte des menschen , in het spraakvermogen en in dergelijke lichamelijke voorrechten, door wrelke de mensch de overige creaturen overtreft. De Christelijke wijsgeeren verstaan gewoonlijk onder het Beeld Gods de onsterfelijke en met verstand begiftigde ziel, den vrijen wil en de heerschappij over de overige schepselen. Gen. 1 : 28. Wij doen hiertegen opmerken, dat door deze voorrechten wél het onderscheid tusschen mensch en dier wordt aangewezen, maar dat daardoor nog geenszins de gelijkenis met God te kennen gegeven is; want dan ware de mensch alleen daarin Gode gelijk, waarin hij zich van het dier onderscheidt, dus g e d e e l t e l i j k Gode gelijk. God is een Geest, die geene lichamelijke gedaante bezit, waarin de mensch Hem zou kunnen gelijken. Men neemt algemeen aan, dat de mensch door den val het Beeld Gods verloren heeft; maar de onsterfelijke ziel, de rede, den wil, het spraakvermogen, de rechte gestalte enz. heeft de mensch ook na den val behouden, derhalve kan daarin Gods Beeld niet bestaan. Het moet in iets anders bestaan, en wij zullen aanstonds zien, waarin.
2. Evenzeer dwaalt de roomsche Kerk, als zij beweert, dat het Beeld Gods slechts eene buitengewone aan den mensch verleende toegift was (donum superadditum); zoodat de mensch door het verlies van het Beeld Gods slechts iets bijkomstigs derft. De roomsche Kerk heeft zoodoende een licht in haar bereik vallend geneesmiddel tegen de erfzonde: volgens de meening der Roomschen ruimt reeds de doop de erfzonde met al hare gevolgen uit den weg.
3. Tot het recht verstand van het Beeld en van de Gelijkenis Gods moet ons het Woord zelf behulpzaam zijn. God kan Zich in den mensch afspiegelen, en de mensch kan Gode gelijkend worden in die eigenschappen , die aan het Wezen Gods eigen zijn, maar te gelijk aan den mensch kunnen medegedeeld worden. In de almacht en in de alwetendheid kan de mensch Gode niet gelijken, omdat deze eigenschappen niet aan de menschelijke natuur medegedeeld kunnen worden; maar de gerechtigheid en heiligheid zijn mededeelbaar; daarom bestond liet Beeld Gods in ware gerechtigheid en heiligheid. Dit leert ons duidelijk de Heilige Schrift; Christus is het Beeld Gods, Coloss. 1: 15; Hebr. 1 : 3 , in Hem woont de ware gerechtigheid en heiligheid; hebben wij den Heere Jesus aangedaan, dan zijn wij naar Gods Beeld vernieuwd. Doet den nieuwen mensch aan, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid, Efeze 4 : 24; Coloss. 3: 10. De mensch moet in Gods Beeld vernieuwd worden, dat is : hij moet opnieuw gesteld worden in de gerechtigheid en heiligheid, waaruit hij geweken is. Slechts dan, wanneer wij het Beeld Gods houden voor den stand, waarin de mensch werd gesteld, kunnen wij tevens beweren, dat de mensch de vrijheid had in dezen stand te blijven of uit denzelven te wijken. Dat het Beeld Gods de volkomene gerechtigheid en heiligheid was, bewijst ons ook de ontwikkeling van het menschelijk geslacht. Het Beeld Gods was de bron van zedelijke volkomenheid en van ware kennisse Gods; zoodra deze fontein door de zonde werd gesloten, zonk het menschelijk geslacht steeds dieper in ongerechtigheid, en verdween de kennisse Gods altijd meer; daardoor alleen vindt men de uitlegging van het raadsel, waarom de volken bij toenemende verstandelijke beschaving altijd dieper in het slijk der zonde en in verfoeilijke afgoderij vielen. Overmits wij het Beeld Gods aanzien als een stand, zeggen wij, dat de mensch in het Beeld Gods werd geschapen en niet naar of tot het Beeld Gods.
__________
XII. GODS GEBOD.
God zette den z e d e l i j k v o l m a a k t e n en met alle g o d d e l i j k goed b e w e l d a d i g d e n mensch in het par a d i j s , en gaf hem het G e b o d : Van allen boom des h o f s zult gij v r i j e l i j k e t e n ; maar van den b o om deikennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten : want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. Gen. 2 : 16,17. I)it Gebod van God bedoelde niet de vermeerdering van des mensclien g e l u k z a l i g h e i d , maar het bewees Gods souvereiniteit en heerschappij over den mensch, hield dezen in onderdanigheid en gehoorzaamheid jegens God, en wees den mensch den weg, dien hij te gaan had. Door den boom des levens werd hem het voortdurend genot van deze gelukzaligheid gewaarborgd.
__________
1. Waarom gaf God aan de eerste ouders in het paradijs het Gebod? zoo vragen wij dikwijls, als wij den gelukkigen toestand des menschen overwegen; door hetzelve werd immers hunne vrijheid beperkt en de mogelijkheid gegeven, dat zij overtraden; ware het voor den mensch niet beter geweest, indien God hem geene beperking noch Gebod gegeven had? Geenszins, het Gebod in het paradijs is een eisch van Gods souvereiniteit over den mensch en van de verhouding des menschen tot God. Hoewel God den mensch zoo volkomen heeft geschapen en hem boven alle overige creaturen heeft verhoogd, zoodal alles voor den mensch werd gemaakt, zoo is de mensch evenwel niet om zijns zelfs wille geschapen; hij was niet zijn eigen heer en meester of' een God naast God, den Schepper; neen, hij werd voor God geschapen, opdat hij Zijne goedertierenheid en liefde verheerlijke. God heeft Zich de heerschappij over den mensch voorbehouden, gelijk Hij aan den mensch de heerschappij over de overige schepselen gaf. Voor den menscli hing alles af van zijne verhouding tot God, en deze verhouding werd door het Gebod bepaald, dat hij van alle boomen des hofs vrijelijk mocht eten, behalve van éénen boom, van dien zou hij niet eten. Deze boom bewees aan den mensch op zichtbare wijze Gods recht en .heerschappij over alle schepsel; dit eene voorrecht had Zich God voorbehouden, en Hij kon het niet met den mensch deelen, omdat Iiij dan niet meer Heere en God gebleven ware, en de mensch dan niet meer in Hem gelukzalig zijn kon; want alléén bij God is gelukzaligheid, en vrijheid bestaat slechts in de gehoorzaamheid aan den Allerhoogste.
2. Het Gebod was ook een onvermijdelijke eisch van (les menschen verhouding tot God. De mensch moest niet over zichzelven beschikken, noch zichzelven volmaken, maar het was zijn plicht zoo te blijven, gelijk God hem geschapen had, d. i. te blijven in het woord en in de betrekking tot God, waarin hij door God gesteld was. Opdat hij zijnen stand recht zou erkennen, bepaalde God hem door het Gebod de grenzen, die hij als Gods schepsel niet mocht overschrijden. Door het Gebod werd veroorzaakt, dat de mensch zich niet in lijdelijke vrijheid voortbeweegt, gelijk de ster aan het firmament, die niet uit hare baan kan wijken, en zich dus ook niet van hare vrijheid bewust is, of gelijk de visch in de ruime zee, — maar, dat het hem ook vrijstond , van zijnen voorgeschreven weg af te wijken. Terwijl hij Gods Gebod bewaarde, moest de mensch in de gehoorzaamheid en het vertrouwen tot God volharden , hij moest niet haken naar de kennisse des goeds en des kwaads, en zich verzekerd houden, dat God niets dan zijn geluk bedoelde. Bij een kind begint de gehoorzaamheid en het vertrouwen te wijken, zoodra het weten wil, of vader het goed of slecht meent; evenzeer verdwijnt bij den mensch het vertrouwen, zoodra hij aan Gods goede bedoeling begint te twijfelen. Derhalve schoot er voor den mensch niets anders over, dan in Gods Woord en Gebod te blijven, óf eigenwillig tegen Gods uitgesproken wil de hem gezette perken te overschrijden. Het gevolg van zijn blijven in de gehoorzaamheid ware geweest: de eeuwige bevestiging van zijnen gelukzaligen staat.
3. Hieruit zien wi j, dat het Gebod in het paradijs niet uit willekeur werd gegeven, of dat God wellicht den mensch ook zonder Gebod en beperking had kunnen laten, maar dat het een gevolg was van de tusschen den Schepper en het schepsel bestaande verhouding.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

XI. Het Beeld Gods. en XII. Gods Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's