Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Ezechiël 8. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Ezechiël 8. (Vervolg.)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 7 en 8. Zoo bracht Hij mij tot de deur van het voorhof. Toen zag ik, en ziet, er was een hol in den wand. En Hij zeide tot mij: Menschenkind! graaf nu in dien wand. En ik groef in dien wand, en ziet, daar was eene deur. — De Profeet wordt in het gezicht Gods heengeleid naar eene der kameren, welke in het buitenste voorhof gebouwd waren.
Van zulke kameren is sprake 1 Kron. 28 : 12; 2 Kon. 23 : 11 en Jer. 35: 4. In Vers 12 wordt ons de beteekenis van hetgeen de Profeet zag nader gegeven. Hieruit blijkt, dat het huis Israëls niet alleen in het openbaar zijnen God verachtte, maar ook in het verborgene allerlei afgoderij pleegde. Dat het in het verborgene geschiedde, blijkt uit de verborgene deur. De toegang was voor het oog niet zichtbaar, er was eene wand voor de deur; deze wand had echter eene opening, een hol.
De Profeet breekt de wand bij die opening verder door en ziet de deur. Iloe verborgen men den toegang ook wenschte te houden, voor de oogen Desgenen, met Wien wij te doen hebben, is alles naakt en geopend. „Waar zou ik heengaan voor Uwen Geest? en waar zoude ik heenvlieden voor Uw aangezicht?
Zoo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie Gij zijt daar.'' Voor den HEERE is er geene sluiting.
Wij hebben echter de letterlijke toedracht niet te drukken; aan het slot van deze geheele openbaring, Hoofdst. 11 : 24 lezen wij: het gezicht, dat ik gezien had, voer van mij op.
Vs. 9 en 10. Toen zeide Hij tot mij: Ga in, en zie de booze gruwelen, die zij hier doen. Zoo ging ik in, en ik zag, en ziel, er was alle beeltenis van kruipende dieren en verfoeilijke beesten, en van alle drekgoden van het huis Israëls, geheel rondom aan den wand gemaald. Den Profeet was alles zoo niet bekend. Yoor Gods getuigen nam en neemt men nog altijd in meerdere of mindere mate den schijn in acht, omdat de mensch door den wandel en het getuigenis der getuigen bestraft wordt. De beeltenissen wijzen op het volgen, vooral van de Egyptische afgoderij. Daar behoorde voornamelijk het afbeelden aan den wand te huis. De doodenkamer, ook de steenen doodkisten, hadden allerlei figuren van dieren, welke als goden vereerd werden. Kruipende dieren en verfoeilijke beesten, dat wat naar de Wet, aan Israël gegeven, onrein was; a l l e d r e k g o d e n , zoo noemt de Heilige Schrift de hoog vereerde goden. De Heilige Schrift kent, waar het de eere Gods geldt, geene eerbiediging van de godsdienstige meeningen van anderen.
Er is maar één God, de Yader, uit Welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar éen Heere, Jesus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem. Al het andere, alle godsdienstige en wijsgeerige stelsels en meeningen zijn eenvoudig drekgoden. Schade en drek noemt de Apostel Paulus alles wat men wil laten gelden buiten of naast de kennis van Christus Jesus, hoe voortreffelijk ook op zichzelf beschouwd.
En wat de Apostel daaronder opsomt, leze men in Filipp. 3 : 4—12.
Daaruit blijkt tevens , dat het niet alleen de zonde is van het huis Israëls toenmaals. In het licht des Heiligen Geestes wordt het den mensch wel ontdekt, wat er schuilt inliet hart.
Is niet wederstreven afgoderij en beeldendienst? En wat is wederstreven anders dan het beter te willen weten dan God ? Worden niet allerlei gedachten gevonden in het hart omtrent doorkomen door dit leven, omtrent eeuwig en tijdelijk heil beide, welke afgoderij zijn voor Hem, die gezegd heeft: Ik ben de HEERE UW God? Evenwel zonde zal zonde blijven en niet gehandhaafd worden. Wat was het nu bij Israël? Hunne afgoderij was hun niet tot zonde, zij hoorden niet naar de Profeten, die in den Naam des HEEREN hen wezen op hunne zonden, en bij volharding daarin Gods rechtvaardige oordeelen aankondigden.
Vs. 11 en 12. En zeventig mannen uit de oudsten van hel huis Israëls, met Jaazanja, den zoon van Sa fan, staande in het midden van hen, stonden voor hunne aangezichten; en een ieder had zijn rookvat in zijne hand, en eene overvloedige wolk des reukwerks ging op. Toen zeide Hij tot mij: Hebt gij gezien, menschenkind! wat de oudsten van hel huis Israëls doen in de duisternis, een ieder in zijne geheelde binnenkameren? want zij zeggen: de HEERE ziet ons niet, de HEERE heelt het land verlaten. Zeventig mannen werden eertijds verkozen, zij vertegenwoordigden het volk. Zoo ook hier. Als oudsten waren zij de overheid. Israël had vergeten, dat het groot geworden was door God. De overheid ging voor in afgoderij, zoo volgde het volk — een overblijfsel bleef alleen over. Jaazanja, de zoon van Safan. Deze Safan was de vertrouwde en vriend van den godvruchtigen koning Josia. De zoon van dezen rechtvaardige ook in het midden dergenen, die voor het aangezicht der drekgoden staan! Deze tusschenzin klinkt als: En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen. Ook Jaazanja? Sterren vielen van den hemel. De gerechtigheid des vaders redt den zoon niet — en omgekeerd.
Een ieder bracht reukwerk voor de afgoden. Bij hunne goden konden zij zeiven als priesters werkzaam zijn. Voor Jehovah gold alleen de van Hem verordende priester. Zoo werd het reukwerk des HEEREN veracht — dat reukwerk, waarin zij zeiven Gode eene liefelijke reuk werden, en kozen den weg van zelfgekozene offeranden. I n de d u i s t e r n i s : — wel trachtten zij voor het volk hunne afgoderij te verbergen. O, als al de verborgene gedachten eens aan liet licht traden, wat verborgene afgoderij al niet! en toch eenmaal komt de dag, wanneer God de verborgene dingen der menschen zal oordeelen door Jesus Christus. Een i e d e r in de k a m e r en z i j n e r a f b e e l - d i n g , — een ieder had zijne bepaalde afbeelding, zijn schutspatroon; zoo heeft ieder, die van de waarheid Gods afwijkt, zijne bepaalde meening, zijn wijsgeerig stelsel, of wel hij zoekt het in rijkdom, eer, aanzien, huisvrouw of kind.
De HEERE ziet het niet: Psalm 94 : 7 ; Jes. 29 : 15.
Hij bekommert Zich om ons niet: Hij h e e f t h e t l a nd v e r l a t e n . In plaats van te onderzoeken, waarom de Heere vreemden over hen liet heerschen, merkten zij de goedertierenheid des HEEREN niet op, welke zich nog aan hen betuigde.
Gaf Hij niet te Jerusalem Jeremia, — onder de weggevoerden Ezechiël P Zij merkten niet, dat God hen, met hun deze getuigen te schenken, niet had verlaten. Maar dezen ging het niet anders dan Christus Zelf. De Joden baden om de komst van den Messias, en vraagden Hem, wanneer het Koninkrijk Gods komen zoude, en zagen niet, dat met Christus het Koninkrijk Gods in hun midden was.
Zoo wordt allerwege bevestigd: de duisternis heeft het licht niet begrepen. Want dit is het kenmerk der duisternis: langen tijd stelt men zich aan, als zocht men de waarheid, en is zij er, dan wordt vol toorn het hoofd afgewend, en men smaadt de waarheid, als ware zij leugen, en hare getuigen, als waren zij ketters en volksverleiders. Maar niet te vergeefs zal het Woord geschreven zijn: Wee dengenen, die zich diep versteken willen voor den HEERE, hunnen raad verbergende, welker werken in de duisternis geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons, en wie kent ons? Zoo was het bij de oudsten, bij de overheid des volks, en waar de overheid alzóó voorgaat, volgt wel het volk.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Ter verklaring van Ezechiël 8. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's