Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ev. Mark. 5 : 25—34. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ev. Mark. 5 : 25—34. (Slot.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Laat ons nu zien, hoe de Heere deze vrouw voor Zich stelt en haar vrede geeft! — een Evangelie, vol van troost voor het volk, dat doodkrank den Heere Jesus, als Medicijnmeester, aan Zijne beloftenissen aanraakt en vasthoudt.
Allereerst merken wij op, dat Christus, de Heere, het gevoelt, wie tot Hem en Zijn Woord komt om genezing zijner ziel te vinden. De schare verdrong Hem wel, maar Hij voelde, hoe het alleen uitwendig en vleeschelijk was, hoe dat alles dood was, dewijl zij hunnen nood voor eene eindelooze eeuwigheid niet beseften; maar ziet, daar kan geen ellendige, door allen zelfs verworpene, komen uit ware zielsbehoefte, men kan Hem niet waarlijk begeeren als Redder in den nood, of Hij voelt dat aanraken aan Hem, dat vasthouden aan Zijn Woord en belofte, en wil zulk eene ziel, die bij Hem en in Zijn Woord genezing vindt, ook voor Zijn aangezicht hebben.
De vrouw wilde wel gaarne verborgen blijven, zij meende toch gedaan te hebben, wrat de Wet verbood, zij had den Heilige door hare onreinigheid verontreinigd; xij wras wel genezen, maar naar de meening der Wet onwettig aan hare hulp en redding gekomen, — de Wet zou haar verwijten: „het is een gestolen troost", terwijl zij toch goed wist, dat hare redding haar geworden was uit de kracht des Heeren. — Zoo zou de arme vrouw immer daarhenen gegaan zijn als eene, die zonder troost was tegen de beschuldiging der Wet, alsof zij den troost des Heeren gestolen had. Voorwaar, dat is ook de strijd van al het volk Gods. Het volk des Heeren is een ellendig en arm volk, zonder tegenweer tegen de beschuldiging der Wet. Dat volk, dat omkomt onder de onreinigheid en krankheid der ziel, o — als het overal te vergeefs heeft gezocht naar genezing, als het, ten einde raad, in het Woord dee Heeren den eenigen, goedertieren Medicijnmeester heeft mogen zien en nu ook tot Hem komt, tot Zijn Woord, en troost en kracht des Woords ontvangt, — waar het als heimelijk, al verscholen den Heere in Zijn Woord heeft aangeraakt, dóar juist verheft zich de Wet met alle kracht en beschuldigt te meer, dat men als een onwaardige, als een onreine is gekomen, — daar komt de Wet en het geweten en daarenboven vele mensclien, die er eene heiligheid in zoeken, om Jesus en Ztjn Woord zoo uitwendig te omringen, gelijk toenmaals de schare Hem verdrong, en alles roept: „die troost komt u niet toe, gij zijt onrein, gij zijt niets, gij zijt niets waardig!" En het arme hart, dat wel weet, hoe onwaardig het is, erkent de Wet en ziet hoog op tegen de uitwendige heiligheid van anderen, en wordt benauwd en verschrikt.
Daarmede is Christus begaan, Hij wTil zulken armen zondaars een goed geweten geven, trots Wet en geweten en heiligheid der menschen; Hij wil Zijn arm volk, want zulken zijn Zijn volk, zetten in eenen vasten burcht, tegen alle aanvallen des duivels. Daarom wil Hij hen voor Zijn aangezicht stellen , — Hij keert Zich om, Hij laat de Zijnen niet aan ziclizelven over, — Hij zegt: „Wie h e e f t Mij a a n g e r a a k t ? " En mogen Zijne eigene discipelen er ook blind voor zijn, wie daar des Heeren sterkte heeft aangegrepen en zeggen: „Gij z i e t , dat de s c h a r e U v e r d r i n g t , en z e g t G i j : W i e h e e f t Mij a a n g e r a a k t ? " ' Hij antwoordt niet op zulke meesterachtige woorden, maar ziet rondom, om haar te zien, die dat gedaan heeft! Zoo heeft onze dierbare Heiland duizend wegen om Zijn arm volk, dat door den nood tot Hem en Zijn Woord gekomen is, tot Zich uit te drijven. Hoe staan zij dan vóór Hem, hoe vallen zij voor Hem neder? „En de v r o u w, v r e e z e n d e en b e v e n d e , w e t e n d e , wat aan haar g e s c h i e d was, kwam en v i e l voor H e m n e d e r en z e i d e H e m al de w a a r h e i d ."
Ziet, hier vernemen wij in der waarheid tot onzen troost, welk een arm en zwak volk des Heeren volk is. In stede van zich te kunnen beroemen op de genoten hulp en troost, zoo vreest het en beeft, en rekent het ziclizelven als te veel toe, dat het heeft gehoopt op 's Heeren Woord en daaruit is getroost. Zij wrist toch , wat aan haar geschied was, en alzoo weet al het ellendig volk, waar het dien troost vond, die machtigden vrede bracht in het geslagen hart, — nochtans vreezen zij, nochtans zijn zij onwetend, hoe zij aan den Heere behagen; zij weten niet of zij dien troost ook onrechtvaardig hebben verkregen, want als de Wet komt, als er gerechtigheid voor God moet zijn, dan kunnen zij niets toonen dan onreinigheid en schuld.
Gelijk deze vrouw, zoo heeft ook Abraham gevreesd, zoo vreezen ook alle geroepenen en heiligen Gods, al hebben zij den troost des Woords en des Geestes gesmaakt.
Gelukkig dan, wie Hem alles zegt, de gansche waarheid, die ook niet uit vreeze iets achterhoudt, al moet hij zich ook nog zoo voor den Heer schamen; die het eerst zijne zonden belijdt, is het eerst geholpen. Wat toch verneemt daar het verbrijzeld hart? wat heeft Jesus tot de vrouw gesproken: „Wees welgemoed, dochter!" — gelijk Mattheus meldt — „uw g e l o o f h e e f t u b e h o u d e n ; ga h e e n in v r e d e , en z y t g e n e z e n van d e z e uwe kwaal."
In die woorden heeft Christus de arme, aangevochtene vrouw en al Zijn hard bestreden volk gesteld in eenen burcht, in eene vaste steenrots, allen zielevijanden te hoog.
Want hoe noemt Hij dat, dat eene arme zondares, die aan alle hulp bij menschen vertwijfelen moest, Hem aanraakt aan Zijn kleed, en, als deed zij eene misdaad, zoo van achteren Hem aanroert; hoe noemt de Heere liet, als een arm zondaar, ten einde raad, met verwondering nu den eenigen Redder aanschouwt in dat Woord, dat hij eerst voor menschenlieiliglieid en gerechtigheid versmaadde? De Heere noemt het „gel o o f " dat toevlucht nemen tot Hem en Zijn Woord, als ons alles is ontzonken, — ja, moet men ook komen met schaamte, omdat men het zoo lang mogelijk buiten Hem zocht, komt men echter tot Hem en Zijne sterkte, door den nood gedreven, — zoo noemt Hij dit, wat wijzelve zoo niet durven noemen, en zegt: „uw g e l o o f " , uw g e l o o f heeft u behouden." Terwijl Hij toch wel gevoelt, dat er kracht van Hem uitgaat tot zulk eene naderende ziel, zoo wil Hij zelfs genadig de behoudenis verbinden aan zulk een geloof, alsof niet Hij, maar het geloof der Zijnen de behoudenis werkt. Maar daarin heeft Hij betuigd, en daarin betuigt Hij nog, welk een welgevallen Hij heeft aan zulk een geloof, meer dan aan alle werk en meer dan aan al dat verdringen, waarmede de schare Hem verdrong en Hem wellicht meende te eeren!
Nu wist de vrouw, en nu hoort het ellendig volk , hoe zij den Heere behagen, en hoe zij de behoudenis zekerlijk zullen wegdragen: door het g e l o o f , d o o r het g e l o o f a l l é é n.
Wanneer ook mijn geweten mij beklaagt, dat ik zwaarlijk tegen Gods geboden heb gezondigd en geen derzelve gehouden, en nog steeds tot alle kwaad geneigd ben, zoo schenkt en rekent God mij de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus toe als mijne eigene, als had ik nimmer zonde gehad of gedaan, en als had ik al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, voor zooverre ik zulk eene weldaad met een geloovig harte aanneem.
En wanneer het hart door de ervaring van de ydelheid der menschelijke medicijnmeesters ledig en ontbloot is geworden, en plaats heeft voor Christus en Zijn Woord, dan leeren wij hier, dat het geloof, hetwelk de kracht des Heeren ervaart, volstrekt niets van den menscli eischt, geen werk, geene kracht, geen verstand, het wil ook geene waardigheid bij hem, die gelooft, maar het is een komen tot den Heere alleen, Wien men lang genoeg liet wachten door zijne wederspannigheid; het is een toevlucht nemen tot Hem, tot Zijne aangebrachte gerechtigheid; het is een komen als een kranke, voor wien alle hope op herstel voorbij is. Wie zoo gelooft, is Gode welbehagelijk, want de Heere zegt: „Men zal van Mij z e g g e n: G e w i s s e l ij k in den Heere zijn g e r e c h t i g h e d en en s t e r k t e , tot Hem zal men komen; maar zij z u l l e n b e s c h a a m d worden a l l e n , die t e g e n Hem o n t s t o k e n zijn. Maar in den H e e r e z u l l e n gerechtv a a r d i g d w o r d e n en z i c h b e r o e m e n het g a n s c he z a a d Israëls".
Gelijk het dan Israël, den aartsvader Jakob, gegaan is, wien het om den zegen des Heeren te doen was , en hij alles verloochend, maar aan den Heere zich heeft vastgehouden, — zoo rekent de Heere ook voor rechtvaardig, die met schaamte over hunne zonden en afkeerigheid eindelijk komen tot Hem, tot Hem alleen en tot Zijn Woord.
„Ga h e n e n in v r e d e ! " zoo spreekt Hij. De vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, volgt dit arme-zondaarsgeloof.
„Gij zijt g e n e z e n van deze uwe k w a a l . " De Heere meent: De troost, dien Ik u geschonken heb, dien gij van Mij mocht smaken, als gij Mij aanraaktet in Mijn kleed, in Mijn Woord of Sacrament, zal de uwe zijn en blijven trots wet en geweten, trots duivel en wereld.
Tn deze geschiedenis, welke de geschiedenis is van al het volk Gods, zien wij, zoo wij gelooven gelijk deze vrouw, ons voorgesteld, tot onzen troost, hetgeen een Apostel betuigt: „Het e i n d e der W e t is C h r i s t u s , tot r e c h t v a a r d i g - h e i d e e n e n i e g e l i j k , die g e l o o f t ."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Ev. Mark. 5 : 25—34. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's