Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van 1 Sam. 1 : 17.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van 1 Sam. 1 : 17.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De God Israëls zal uwe bede geven, die gij van Hem gebeden hebt."

„De God Israels zal uwe bede geven, die gij van Hem gebeden hebt." Dit zegt Eli, de hoogepriester, totHanna, die hare ziel uitgegoten heeft voor het aangezicht des Heeren. Zoo spreekt onze Hoogepriester, Jesus Christus, tot een iegelijke ziel, die zich voor den Heere uitgegoten heeft. Zijne ziel uitgieten voor den Heere, wat is dat? Het is alle leven en aanspraak op het leven uit de hand geven en aan de voetbank des Heeren zoo ledig en ontledigd te blijven staan, totdat men het verneemt: „De God Israels zal uwe bede geven, die gij van Hem gebeden hebt." Het is alles op- en er aangeven, om de zekerheid te hebben, dat men genade gevonden heeft bij God, dat men niet eenen dooden Heiland, niet eenen ingebeeiden Jesus, maar den in vleesch gekomene heeft en aanbidt, 't Is onvoorwaardelijk zich op Gods barmhartigheid verlaten, van Zijne trouw en goedheid, van Zijne macht en Zijnen wil om te helpen ook alleen de hulp verwachten, en geen kamp geven, totdat men zich opgenomen weet in Zijn: „Mij is gegeven alle macht in den hemel en op aarde/' Het woord van Eli is Christi woord en hetzelfde, wat Hij in de dagen Zijns vleesclies zeide (Joh. 16 : 23): „Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: al wat gij den-Vader zult bidden in Mijnen Naam, dat zal Hij u geven." T)e God Israëls, de Vader van onzen Heere Jesus Christus, is Hij, die Zijn Israël Israël maakt.
Zoo behoorde Hanna daartoe, zoo behooren allen daartoe, die hunue ziel voor den Heere uitgieten, die met bidden en smeeken niet aflaten, totdat zij weten, dat Hij hun God en Vader is, — die Hem bij Zijn Woord aangrijpen: Heere, Heere, Gij, die tot mij gezegd hebt, — en daar klemmen zij zich dan aan het Woord, en God laat Zich zoo aangrijpen, hoort liet gaarne, als er een zucht: Och Heere, Gij zegt, dat Gij de ellendigen heerlijk helpt, help dan ook mij! Gij zegt: Israël hope op den Heere, want bij Hem is veel verlossing, zoo kunt en wilt Gij mij ook verlossen, j a , dat Gij dat wilt, daarvoor is Hij mij Borg, Dien Gij tot eene eeuwige verlossing hebt in de wereld gezonden. O, aan Uwe voetbank blijft ik staan, totdat Gij mij liulpe schenkt, totdat ik uitkomst krijg; ik laat U niet gaan, evenmin als de Kananeesche vrouw, maar werp mij aan Uwe voeten, en schreeuw het uit: Heere, help mij! 't Is waar, ik ben het veel minder waard, dan zij, maar daar kan ik niet naar vragen. Uwe genade strekt zich toch ook nog verder uit, dat weet ik, ontferm U mijner, Gij eeuwige Erbarmer, en laat mij Uw heil zien, de heerlijkheid van Uwen Naam, dat ik dien love, en het belijde, dat die mij, ja mij een hoog vertrek is.
In Mijnen Naam, zegt de Heere. Wie bidt in Zijnen Naam?
Zijn Naam is het wezen, het is de samenvatting van al wat Hij is. Wie nu zijne ziel uitgegoten heeft voor den Heere, die heeft niets van zichzelven, maar staat in de bekleeding Christi, die staat in Zijne gebeden, die staat in het gansche uitgestort-zijn Zijner ziel, waarvan wij lezen, dat Hij gebeden en tranen geofferd heeft in de dagen Zijns vleesches, — die is alzoo bekleed met het woord: „Die ook voor ons bidt'', en zoo waarachtig als Hij, de Hoogepriester, Zijne bede van den God Israëls verkregen heeft en verkrijgt, zoo waarachtig zorgt IIij er voor, dat elk der Zijnen zijne bede verkrijgt van den God Israëls. Ja eer zou zon en maan uit hunnen loop verwrongen worden, eer een ellendige, die riep, niet zou verhoord zij n!
Bij deze ellendigen begint het G e z a n g des Heer en Exodus 15; — Openbaring 14 en 15 —:
Er klinkt hier in dit tranendal
Een heerlijk, hemelsch lied,
En die er iets van heeft geleerd,
Vergeet dat eeuwig niet.
't Wordt in den hemel aangestemd,
En ruischt voor 's Heeren troon: (Jes. 6.)
„Gij, Gij alleen zijt heilig, Heer,
En heilig Uw geboon.,, —
En daarmee komt de Heil'ge Geest
In 't hart des zondaars neer,
En zingt: Hoe vreeslijk is Uw werk,
En is Uw oordeel, Heer!
Gij hebt den vijand neergeveld,
En hem den kop vertreên,
Opdat Uw volk een uitweg zie
Door 't brandend Mesech heen.
Ja 't Lam alleen de lof en d' eer:
Het heeft ons vrijgekocht,
En ons met Gods barmhartigheên
In onz' ellend bezocht. (Luk. 1 : 76.)
Dat lied, wie zingen dat op aard,
Zooals 't gezongen moet?
Wie spreekt het uit, wat Gods gena
Voor goddeloozen doet!
Neen, hier is't nog maar in 't begin,
Het lied vangt hier eerst aan,
Wij zijn zoo dikwijls van de wijs,
Zoo dikwijls wil 't niet gaan.
Maar 't komt gedurig toch weer op,
En dan weerhoudt men 't niet:
Ja, midden in den donkren nacht,
Klinkt dan den Heer het Lied.
O geef den Heer de eer Zijns Naams,
Hij slechts is eere waard:
Zijn Naam alleen zij heerlijkheid
In hemel en op aard!
O, zing en speel de Geest in ons
Dit heerlijk lied ons voor,
Totdat wij eindlijk, — eindlijk ook
Meezingen , eeuwig door!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Overdenking van 1 Sam. 1 : 17.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's