Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Handel. 26 : 18.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Handel. 26 : 18.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Welk eene weldaad en genade viel aan het oude Gods-volk ten deel, toen het bij hen allen licht was in hunne woningen, terwijl daarbuiten over een geheel land en volk eene dikke duisternis heerschte. Wij lezen daarvan in het tweede Boek van Mozes, Hoofdst. 10: 21 — 23. Deze weldaad en genade was des te grooter, omdat op dezelve na drie dagen een nacht van volkomene bevrijding van de macht van Farao, ja een triumfuittocht volgde, waarbij niet eene klauw achterbleef, terwijl de duisternis zelve, — voor de Egyptenaren zoo zwaar, dat drie dagen lang de een den anderen niet zag, en ook niemand vanwege den angst van zijne plaats opstond, — gevolgd werd dooiden dood van 's lands eerstgeborenen en den ondergang van Faraö en diens heir.
Er is nog een ander licht, hetwelk in de harten en woningen van velen gevonden wordt, hetwelk zij als eene onverdiende weldaad en genade, ja als een wonder begroeten, en dat hen daarom zoo gelukkig maakt, omdat het hun een onderpand is van een woneu in het eeuwig licht, van eenen dag, dien zij beleven zullen, waarop geen nacht meer volgt, gelijk geschreven staat: Aldaar zal geen nacht zijn. Er is ook eene andere duisternis en donkerheid, welke inmiddels niet drie dagen, maar aldoor geheele volken en koninkrijken, geheele steden en huizen en zoo veler harten bedekt, en welke daarom zoo treurig is, omdat zij, die er zich in bevinden, of het niet weten, of meenen, dat zij in bet licht zijn, en het ook niet gewaar worden, voordat zij, de een na den ander, ongedacht in den kuil vallen van het eeuwig verderf en van het onuitblusschelijk vuur.
Onder dat licht verstaan wij de zaligmakende kennis Gods in het aangezicht Christi, onder die duisternis de aangeborene blindheid van alle menschen aangaande hun hoogste goed en de zaligheid hunner zielen. — Het eerste is een aanvang van het eeuwige licht, het laatste van alle onzaligheid; het eerste een eeuwig wél, het laatste een eeuwig wee.
Daar het laatste een eeuwig wee is, zoo kunnen wij nooit genoeg waardeeren de Aveldaad der genade onzes Heeren Jesu Christi, naar dewelke Hij door de verkondiging van Zijn eeuwig- Evangelie een helder licht laat ontsteken, opdat degenen, die blind zijn, het zien mogen, degenen, die in de duisternis zich ongelukkig gevoelen, tot het licht gebracht worden, en degenen, die in het licht zijn, bemoedigd worden, dat zij komen tot volkomene verlossing en het ontvangen van de eene weldaad voor, de andere na, door het geloof alleen.
Immers is dit des Heeren allerheiligste wil, dat door de prediking van het Evangelie wij menschen, door het geloove Jesu, verlost van de blindheid der ziel, deelgenooten worden van het hemelsche licht, dat wij, uitgerukt zijnde uit de tirannie en heerschappij des Satans bekeerd worden tot God, opdat wij, begiftigd met de vrije vergeving van onze zonden, een aandeel aan de eeuwige erfenis erlangen onder des Heeren geheiligden. Het is uit kracht van dien wil, dat ons wordt voorgehouden, wat de Heere van den mensch zegt, die zonder zaligmakende kennis Gods is; wat gedachten Hij aangaande dien mensch heeft; en wat goedertierenheden de Heere hem laat wedervaren, dien Hij door de prediking Zijns Woords tot Zijn licht en tot God brengt.
Mochten velen bij Goddelijk licht, dat het Woord ontsteekt? overtuigd worden van hunne natuurlijke blindheid, en deswegens zoo zielsbenauwd worden, dat zij het zonder den Heere Jesus niet meer kunnen uithouden, en bemoedigd worden om tot Hem te loopen ; mochten zij, die over donkerheid klagen, mede bemoedigd worden, om tot het waarachtige Licht te gaan; en zij, die in het licht wandelen, daarin zulke behoefte ontwaren, om alle werken der duisternis van harte af te leggen, mochten zij er door tot God gedreven worden om de goedertierenheden die de Heere geven wil te smaken! Dat zij hooren wat het woord zegt:
Om hunne o o g e n te o p e n e n , en hen te b e k e e r en van de d u i s t e r n i s tot het l i c h t , en van de macht des S a t a n s tot G o d ; opdat zij v e r g e v i n g deiz o n d e n o n t v a n g e n , en een e r f d e e l o n d e r de geh e i l i g d e n , d o o r het g e l o o f in Mij.
Deze woorden sprak de Heere Jesus tot Saulus, toen hij zich op den weg naar Damaskus bevond, om in die stad te binden allen, die den Naam des Heeren Jesus aanriepen, en de Heere dicht voor de slad hem in genade tegenkwam, hem omschijnende met een licht boven den glans der zon, en hem met eene stemme toeroepende: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij ? het is u hard, tegen de prikkels de verzenen te slaan.
Die stem des Heeren, die eens van Golgotha den voorhang in den tempel en de rotsen scheurde, verbrijzelde hier een der hardste harten, en Zijn licht maakte Saulus blind, opdat hij zijne geestelijke blindheid zou gevoelen; en toen hij zoo blind daar nederlag, vernam hij deze woorden, om, drie dagen daarna, nadat hij weder ziende was geworden, er onmiddelijk naar te doen.
Wij lezen deze woorden niet in het verhaal zijner bekeering, hetwelk ons de Evangelist Lukas geeft in Hoofdstuk 9, maar de Apostel deelt ze mede, terwijl hij, om zich te verantwoorden , voor eenen stadhouder en eenen koning in banden staat, en daar was het ter plaatse. Waren er maar ooren geweest om te hooren, en harten om te verstaan!
Verplaatsen wij ons met onze gedachten in de stad Cesarea aan de Middelandsche Zee. Hoe schoon is zij daar gelegen ! welk een havendam, hier gelegd op twintig vademen diepte, een wonder der wereld, een gewrocht uit steenen van vijftig voet lengte, naar het plan van den weelderigen Herodes, volkomen veilig tegen eiken storm ! Hoe wemelt het hier van schepen van allerlei natiën, — duizenden zijn hier bezig op de kaden om te lossen en te bevrachten. Welk eene stad! nog geheel nieuw, — alle openbare gebouwen niet alleen, maar ook alle bijzondere woningen van marmer. Welk eene weelde en welvaart! Syriërs, Grieken en Joden, Egyptenaren en bewoners der eilanden, alles jaagt hier naar genot en winst. Hier houdt de machtige en gevreesde Romeinsche stadhouder zijn hof, en ziet, hoe het wemelt en woelt op de straten! Koning Agrippa is in de stad en met hem zijne zuster, de beruchte Bernice, die met hem in bloedschande leeft. Staatsiekoets op staatsiekoets rijdt voor het paleis des stadhouders voor, — gaan wij mede op in de hofzaal, — zij zijn hier allen vergaderd : de stadhouder, de koning en koningin, de rijksgrooten, raadsheeren en ridders, en de rykdom der stad, gezeten op tronen; en — een keldertrap o]), en door eene zijdeur wordt een man binnengelaten, niet groot van statuur, vermagerd door eene tweejarige gevangenschap, met ingevallen wangen, vorstelijk van blik, — op dien man zijn aller oogen gevestigd, en hij, hoewel geklonken aan eene keten, onbedwongen in de ziel en in zijne houding, spreekt, spreekt deze woorden, en onwederstaanbaar in de macht der prediking slaat hij stadhouder en koning in boeien.
Ach welk eene duisternis op de schepen, op de kaden, in de straten! en doorzie onze hofzaal, welk een glansen pracht en rijkdom, welke talenten, en daarachter de dood en de hel, dikke duisternis, — en die man in banden staat alleen in het licht, alleen in zijne ziel is licht en vrede. „Gij raast", roept de een, en de ander heusch en hoofsch: „Gij beweegt mij bijna een Christen te worden"; — en Paulus: „Ik spreek woorden van waarheid en van een gezond verstand" — en nog eens: „Ik wenschte wel van God, dat, en bijna en geheellijk, niet alleen gij, maar ook allen, die mij heden hooren, zoodanige wierden, gelijk als ik ben, uitgenomen deze banden".
Zoo was in die hofzaal niemand gelijk als Paulus, niemand dien de oogen opengegaan waren; allen bevonden zich in de duisternis en in de macht des Satans, en, ofschoon geschud en geschokt in hun geweten, elk ging in zyne staatsiekoets weder tot het zijne, en Paulus werd weder in de gevangenis geleid.
Waren er in de stad, die gelijk als Paulus waren? Twintig jaren vroeger leefde daar de hoofdman Cornelius, die er met zoo velen van zijne maagschap en bijzondere vrienden tot het licht bekeerd werden; misschien was die nog in leven, of althans leefden er nog velen van, op wie toen de Heilige Geest gevallen was; ook woonden er Filippus de Evangelist met zijne vier dochters, maagden, die alle profeteerden, ook de Profeet Agabus en andere heiligen des Heeren, die, dikwerf voorbij de gevangenis komende, waarin des Heeren Apostel lag, geenen anderen troost wisten dan deze: "Verblijd u niet over mij, o mijne vijandin! wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn. zal mij de Heere een licht zijn. (Micha 7 : 8.)
Wij zagen in Cesarea, wat duisternis is en wat licht is; wij bemerkten, wrat het geweld des Satans is, en wat het is God tot zijn deel te hebben; wrij konden wel denken, wat eindelijk het lot moest worden van hoog en laag, die in de duisternis bleven; wij hebben niet veel begrip noodig om te zien, wat licht er in Paulus' ziel en in zijne gevangenis straalde, wat licht er bij de heiligen, die er bovendien in Cesarea waren, en in hunne woningen was, en waar hen dat heen gebracht heeft.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Handel. 26 : 18.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's