Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 13. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 13. (Vervolg.)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Vs. 17—22 heeft Paulus in groote trekken Israëls geschiedenis geschetst en hun voor oogen gesteld : Gods doen en het doen des volks. Hij stipt slechts de voornaamste feiten aan, maar alle deze zijn als zoovele mokerslagen op het schoone beeld van eigengerechtigheid, dat Israël zich had opgericht. Hoe moet het den Joden te moede zijn geweest, waar hun David in herinnering wordt gebracht ? Deze toch had van den Heere de belofte ontvangen: Ik zal uw zaad na u doen opstaan, en den stoel zijns Koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid. Was het niet als voorbij met deze belofte ? Waar was voor Israël de plaats, waar het blijven mocht om niet meer heen en weer geworpen te worden ? Waar was de heerschappij van den zoon Davids ? lag niet zijn kroon ontheiligd ter aarde? — En nochtans, deze heerschappij, zij is er, is er voor u, o volk Israëls, dat omdoolt op duizend bergen; uw Herder is gekomen om u te verzamelen en te brengen onder Zijnen schepter ! Zij is er ook voor u, o Israël Gods, dat diep bedroefd ternederzit en klaagt : Ach, dat de verlossing uit Zion kwame, dat de Heere Zijn gevangen volk bevrijdde!
Uw Heiland is niet dood, maar zit in eeuwigheid aan de Rechterhand Zijns Vaders ; Zijn genadetroon staat vast, en geen duivel is in staat Hem Zijne macht te ontnemen, waarmede Hij over al Zijn arm en ellendig volk wraakt, en hen overdekt tot in der eeuwen eeuwigheid. Deze Koning is echter een andere dan het vleeschelijk Israël zich heeft voorgesteld, wrant Zijn Koninkrijk is niet van deze wereld en komt niet met uiterlijk gelaat. Dit zal Paulus zijnen hoorders verder aantoonen.
Daartoe gaat hij stilzwijgend Salomo, den Jedidjah des Heeren, voorbij, om zoo tot het middelpunt zijner prediking te komen: den Heere Jesus Christus, van Wien Salomo slechts beeld en type was. Deze is de ware Vredevorst, de Silo, Wiens heerschappij is van zee tot zee, van de rivier tot aan de einden der aarde. — Een woord van vertroosting was hem verzocht tot het volk te spreken; wTelnu, Paulus ontsluit hier de volle heilsfontein en verkondigt zijnen broederen de V e r t r o o s t i ng I s r a ë l s , den eenigen troost beide in leven en in sterven. God heeft wroord en trouwe gehouden, want: Van het zaad van David heeft God Israël, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jesus. (Ys. 23.)
Welk eene volheid van genade ligt achter deze weinige woorden verborgen! Paulus vat hier alle beloften te zamen om ze te doen zien in hunne vervulling. In het voorafgaande heeft hij zijne hoorders als 't ware nedergelegd in den ondersten kuil, zoodat zij het bekennen moesten: het is met ons uit en voorbij, al onze verwachting is afgesneden door eigen schuld; hier verhoogt hij God op het hoogst en plaatst tegenover het verloren Israël den Zaligmaker Jesus.
Het moet hun duidelijk worden: dit is geheel Gods werk; wij liggen in den dood en zijn in dien staat onbekwaam tot eenig goed, onmachtig om ook maar eenigszins ons op te werken uit den diepen val; — boven onzen dood staat nochtans een almachtig God, een eeuwig Ontfermer, Die Zijn volk uitrukt langs eenen weg, gansch wonderlijk, en als door het onmogelijke heen. Adam en Eva, Seth, Abraham, Izak, Jakob, Juda, eene overspelige Rachab en een heidensche Ruth, een David , die zich schuldig maakt aan overspel en moord, ziedaar de vaderen, die Hij Zich verkiest, en wier vleesch Hij wilde aannemen, Die als een in vleesch gekomene, beladen met onzen vloek, onze onmacht en onbekwaamheid tot het goede, gevolgen van ons algeheele afzijn van God, Die ons leven is, en in Wien wij geschapen waren, nochtans Zelf zonder zonde, Gods Wet weder opgericht en Hem Zijne eer wedergebracht heeft. Door Zijne gehoorzaamheid en zijn volkomen vertrouwen op den Yader, ook in de bange ure, toen Hij uitriep: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, heeft Hij ons ongeloof en onze ongehoorzaamheid bedekt, en de Zijnen met Zich opgevoerd en hen gelegd aan het harte Gods.
Wie zijn zij, over wie de Heere Jesus Zich alzoo ontfermt?
Het is het Israël Gods, het zijn Zijne Jakobs, wier heup Hij heeft verwricht, zoodat zij alle vertrouwen op eigen kracht en werk hebben verloren. Hun Heere houdt hen echter zoodanig aan Zich verbonden, dat zij den strijd niet opgeven kunnen, maar Hem vasthouden en niet eerder tevreden zijn, voordat Hij hen gezegend heeft. God sluit niemand buiten, die zichzelven niet eerst heeft buitengesloten, en geen enkele zal op den dag Zijner toekomst kunnen zeggen: Ik heb het niet geweten, mij is nimmer het woord der zaligheid gebracht. Er leeft echter niemand, die uit zichzelven tot God komt, of behoefte heeft aan vergeving zijner zonden; ieder behaagt zichzelven en kan zich helpen, totdat God komt en hem openbaart: in u, o menschenkind, en in uw werk is het heil niet, dat ligt buiten u in Mijn Lam, dat Ik Mij geslacht heb, tot verzoening uwer zonden , van de grondlegging der wereld.
Daartoe zond God Israël eenen Johannes (Ys. 24), die als heraut voor het aangezicht des Konings moest heengaan om Zijnen weg te bereiden. Abrahams kroost moest het weten, dat zij, schoon als volk boven alle volken begenadigd (Rom. 3: 1, 2, Hoofdst. 9: 4, 5.) in zichzelven toch niet beter waren dan alle Heidenen om hen heen. Daarom predikt Johannes den doop der bekeering, en roept het den volke toe: Bekeert u en gelooft het Evangelie, laat u doopen en belijdt daardoor: in mij woont geene gerechtigheid, en al ben ik door geboorte en besnijdenis een Jood en behoor uiterlijk tot LTw volk, zoo kunt Gij, o heilig God, u toch niet met mjj onheilige, inlaten, maar kunt U alleen over mij ontfermen in den Zoon Uwer liefde, Die door Zijne volkomene gerechtigheid mijne zonden, waarin ik ontvangen en geboren ben, voor Uw aangezicht bedekt. De Jood ging dus als J o o d ten onder en kwam als H e i d e n , als een genadelooze uit het doopwater weder op.
Zoo werden alle hoogten weggenomen en alle dalen vervuld, en den Heere bereid een toegerust volk. Ook nu nog zendt deze Koning Zijne herauten, die IIem den weg bereiden tot de harten dergenen, aan wie Hij Zijne genade wil verheerlijken.
Daartoe laat Hij Zijne heilige Wet prediken en schrijft die door Zijnen Geest in het hart des zondaars, opdat hij in deze Wet als in eenen spiegel zichzelven aauschouwe als zulk een, die den eeuwigen dood heeft verdiend, en door deze Wet, als door eenen tuchtmeester, uitgedreven worde tot Christus, Die alleen de vrijstad is, binnen welke de doodschuldige behoudenis vindt. Slechts door de Wet is de kennis der zonde, en alleen daar, waar zonde is, is ook plaats voor den Zaligmaker Jesus. Als de ware Boaz rust deze Zaligmaker niet, vóór Hij Zijne bruid volkomen heeft gelost; Hij, die de Alpha is geweest, wil ook de Omega zijn, en laat Zijn schaap niet in de kaken des doods, maar brengt het in Zijne weide, waar het ruste vindt en verkwikking aan zeer stille wateren. Uit de werken der wet kan geen vleesch gerechtvaardigd worden, want geen vleesch is in staat hare eischen te vervullen, de Borg echter heeft ze vervuld en zet de Zijnen er in, in Zijn volbracht werk. In Hem alleen hebben zij vruchten der gerechtigheid, ja met Hem verbonden zullen zij tot in den grijzen ouderdom nog vruchten dragen, zij zullen vet en groen zijn; en zulks om te verkondigen, dat de Heere recht is, Hij de Rotssteen Israëls, Die nimmer wankelt, maaide golven trotseert, zelfs van de doodsrivier. Yan deze waarheid is ook Johannes de Dooper innig overtuigd geweest; hij slechts het middel om zijne broederen tot Jesus te brengen, een zwak riet door den wind ginds en weder bewogen, maar zijn Heere en Heiland alles, in Hem is de kracht, Zijne is sterkte. Daarom wrijst hij zijn volk ook van zich af en roept het hun toe : Wie meent gijlieden, dat ik ben ? Ik ben de Christus niet, maar ziet, Hij komt na mij, Wien ik niet waardig ben de schoenen Zijner voeten te ontbinden. Ys. 25. Johannes wil voor zich geene eer, maar legt die neder aan de voeten zijns Heeren. Hij, hoewel de grootste Profeet, kon zynen broederen slechts bekeering prediken en hen doopen met water, dè Christus echter, voor Wien hij henenging, moest het zegel op zijn werk drukken, en het woord indragen in de harten, hen doopende met den Heiligen Geest en met vuur.
Johannes was het licht niet, maar was slechts gezonden, om te getuigen van Hem, Die het waarachtige licht is, hetwelk verlicht eenen iegelijken mensch, komende in de wereld.
Het is den vriend des bruidegoms eene vreugde, diens stem te liooren; daarom wijst hij ook gaarne zijne discipelen op het Lam Gods, dat der wereld zonden wegdraagt. Yervuld van Jesus grootheid, keurt Johannes zichzelven niet waardig, Hem den geringsten dienst te bzwijzen, schoon hij wel alles voor den Heere mag veil gehad hebben. Gelijk Johannes, zoo alle Apostelen, het gaat hun niet om het hunne, maar eenig en alleen om den Heere, en het is hun een heerlijk deel, zoo Hij hen slechts gebruiken wil tot den minsten dienst.
Zoo valle dan bij eenen iegelijk alle menschenvergoding weg, en het lieve Ik met al zijne vrome werken, hetwelk zich steeds boven of wel naast Christus plaatst, ga in den dood, zoodat niets overblijft dan God alleen. Even wreinig toch als het Israël baten kon, zoo zij zich lieten doopen, om daardoor een bewTijs te geven van hunne vroomheid of quasi-ootmoedigheid, zonder het wezen der zaak, d. i. de waarachtige bekeering des harten, even wTeinig baten ons ook onze beste werken en het nauwkeurigst in acht nemen van alle uiterlijke vormen zonder Christus; in het Rijk der genade is slechts één werk proefhoudend. En nu P Paulus ziet op zijne hoorders, en zijn hart wordt vervuld met de liefde Christi, eene liefde om te behouden en het verlorene te brengen tot Hem, Die alleen redt. Zijn zij niet zijne broeders, en is ook tot hen niet de belofte gekomen? En tot heden hebben zij ooren om niet te hooren, en hun hart is vet geworden en blijft zich verharden tegen Gods liefde. Wie was ik dan, o mijn God! dat Gij U over mij wdldet ontfermen? Dat Gij mijne ooren doorboordet om Uw Woord te hooren, en mij het hart hebt genomen, zoodat ik niet anders kon, dan mij gewonnen geven? Hebt Gij in mij waardigheid gevonden boven hen, om mij aan te nemen ?
O, ik heb het veel erger gemaakt dan zij, daarom, dat ik Uwe Gemeente heb vervolgd. Gedreven door het gevoel van eigene onwaardigheid en de verkiezende liefde zijns Heeren, kan de Apostel niet uit de hoogte op hen neerzien, maar zet zijn hart wijd open, en omvangt hen allen met banden der liefde.
Vs. 26. Mannen broeders! kinderen van het geslacht Abrahams, en die onder God vreezen! tot u is het woord dezer zaligheid gezonden. Gelijk de moederlijke liefde de zoetste namen weet uit te vinden, om het treurende kind tot zich te trekken, zoo zoekt ook Paulus als het ware naar woorden, die vertrouwen moeten inboezemen tot Hem, die, hoewel Hij hen geslagen heeft, hen nochtans zoo vurig liefheeft. Treedt vrij toe en neemt aan het heil des Heeren, o gij allen, die mij heden hoort! Ik, Paulus, die uw broeder ben, verkondig u: God schenkt het u allen, naar het woord Zijner belofte, hetwelk Hij gesproken heeft tot onzen vader Abraham. Verwerpt toch Hem niet, Die uw leven is, verwerpt Hem niet uit hoogmoed in liet steunen op eigene gerechtigheid; verwerpt Hem niet daardoor, dat gij meent te zondig te zijn en te onwaardig om te mogen gelooven, dat deze Jesus ook uw Zaligmaker is; juist voor zulken, als gij zijt, is Hij in de wereld gekomen. Erger u toch niet aan Zijne nederige geboorte, gelijk ook uwe broederen te Jerusalem. Zij hebben het woord der zaligheid, het goede woord Gods, niet aangenomen, om daardoor behouden te worden; daarom is God van hen geweken en komt nu door ons, Zijne dienaren, tot u, die, verre van de heilige stad, uitziet naar de vervulling der belofte. Open liet profetische Woord, en gij zult daarin van uwen Messias voorzegd vinden, al wat met dezen Zaligmaker Jesus te Jerusalem is geschied. (Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 13. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's