Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoofdstuk III. (Slot.) — Huiselijk leven, vertrek uit Straatsburg.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoofdstuk III. (Slot.) — Huiselijk leven, vertrek uit Straatsburg.

Hieronymus Zanchius. (Een getuige uit de zestiende eeuw.)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het jaar 1557 begaf Zanchius zich weder in den echt met Lijdia a Lumaga uit Piuri in Yeltlin. Haar broeder Lorenzo was een algemeen geacht lid der gereformeerde Gemeente van hare geboorteplaats Piuri. In de lente van 1563, toen de theologische verschillen bijgelegd waren, nam Zanchius eenige weken verlof en bezocht tot zijne ontspanning met zijnen helper Frederik Sylburger (of Sylburg), behalve Baden in Argau en Zurich, ook de familie zijner vrouw in Piuri.
Deze Sylburg, die in 1561 in Zanchius' huis en meer als vriend dan als dienaar opgenomen werd, maakte eenige maanden na die reis ook de verhuizing van Zanchius naar Chiavenna mede en verbleef daar tot het voorjaar van 1565, toen hij zich naar Padua begaf. Zanchius beval hem in eenen brief, 2 April gedateerd, aan zijnen daar woonachtigen neef, Lelius Zanchius, aan, opdat deze hem eene betrekking verschaffen zou. Sylburg was in 1536 te Wetter bij Marburg in Hessen geboren; behalve de universiteiten van Marburg en Jena bezocht hij ook Straatsburg, waar Zanchius hem leerde kennen.
Zijn weetlust voerde hem later nog naar Parijs, hetwelk toenmaals de zetel der philologische geleerdheid was. Als beminnaar van de studie der Grieksche taal hield zich Sylburg te Parijs in het bijzonder aan den beroemden Heinrich Stephanus. Hij werd vervolgens zelf een wereldberoemd kenner der Grieksche letterkunde en stierf den 16. Februari te Heidelberg als bibliothecaris der universiteitsbibliotheek.
In den laatsten tijd van haar verblijf te Straatsburg werd de familie van Zanchius nog hoogst gevoelig aangedaan dooide sluiting van de Fransche godsdienstoefening en de verdrijving van den geliefden vriend Holbrac, den 19. Augustus 1563. Reeds op den 3. Maart van het jaar 1562 was hij op aandrijven van Marbach „als een ketter, met wien men geene gemeenschap oefenen kon"1, uit den kerkeraad gewezen geworden. De aanleiding daartoe gaf een medelid zijner Gemeente, die de leer der praedestinatie verfoeide, zekere Nicaise de Bournoville, die door opzettelijke verminking der waarheid zijnen leeraar ergerlijke uitingen ten laste legde, als: door Davids echtbreuk is God verheerlijkt geworden; Kaïn heeft slechts Gode gehoorzaamd, toen hij zijnen broeder doodde e. a.
In weerwil dat Holbrac den 3. Maart 1562 eene korte, heldere, schriftelijke belijdenis omtrent de leer der praedestinatie den kerkeraad, voor welken hij gedagvaard was, ter hand gesteld had, gaf men toch daarop verder geen acht.
In die dagen kwamen beroepen van de Italiaansche Gemeenten te Lyon, Antwerpen en Chiavenna tot Zanchius, om hem als hunnen herder te bekomen, nadat hem verscheidene hoogescholen, later ook Leiden, Zürich en Lausanne tot haren leeraar begeerd hadden. De liefde tot het vaderland en de meerdere nabijheid der familie zijner vrouw neigden hem zeer ten gunste van Chiavenna. Over het gemelde geval, dat hem zoozeer ter harte ging, schreef hij kort daarop aan Bullinger: „De tegenstanders jubelen; de vrienden treuren.. Ik echter dank God, dat Hij mij eindelijk van hier wegleidt,, waar ik de Kerke Christi niet verder van nut kan zijn, en koester de hope, dat Hij mij naar eene plaats beroepe, waar mijne moeite en mijn ambt niet geheel ijdel zullen zijn. De Heere Jesus moge ü nog lang voor ons vaardig en wakker bewaren! O arme Kerk Christi, die nu, van hare oude voortreffelijke vaderen beroofd, door onervarene nieuwelingen en geestdrijvende menschen aangevallen en verscheurd wordt. De Heere erbarme Zich over Zijn arm volk. Amen. Hoe dat mij smart, dat ik in zulk eenen toestand de school verlaten moet, ja zelfs de stad, nadat ook de Fransche Gemeente opgelost is geworden, welke toch omtrent dertig jaren de zuivere leer en godsdienst handhaafde, kunt gij beter gevoelen dan ik in woorden uitdrukken kan." Holbrac keerde naar zijne oude woonplaats, een dorp bij Parijs, terug, waar hij de bediening des Woords voortzette. („France protestante" V, p. 220.)
Den tweeden echt van onzen Zanchius had de Heer tot hiertoe met een dochtertje gezegend. Dit, zoowel als zijne vrouw, werden nog ziek vóór hun vertrek uit Straatsburg. Toch herstelden beiden weder spoedig.
Zoo hadden dan de langdurige, bittere twisten, in welke de in de oude gereformeerde Kerk van Straatsburg ingedrongen woelgeesten onzen Zanchius gewikkeld hadden, dezen eindelijk genoodzaakt Straatsburg te verlaten. Zijne trouwe vrienden wTaren reeds vertrokken, de nog gebleven e hadden hunnen invloed verloren; vele, als de edele Jacob Storm, waren reeds ontslapen. Met eere, dat getuigt het eervol rectoraatsgetuigenis van 6 October 1573 en het gedrag van den magistraat, verliet Zanchius eene stad, in welke Zich God gerechtvaardigd had. Hoezeer hij, ondanks de bitterheid die liij er geleden had, de stad en de school liefhad, en met welke smart hij van beide scheidde, blijkt uit zijn schrijven aan den xVnglicaanschen bisschop Grindall, dat hij uit Chiavenna verzond. „Gij weet, waarom de lieve broeder Martyr, zaliger gedachtenisse, niet langer te Straatsburg blijven kon en naar Zurich ging. Wat mij aangaat, zoo heb ik behalve dien ellendigen dwang, ook nog andere gewichtige gronden gehad, waarom ik deze Kerk verliet. Want die goede heeren zijn er niet meer mede tevreden, dat iemand, als hij een leeraars- of predikambt bij hen aanneemt, de Augsburgsche Confessie onderteekent, maar zij verlangen zelfs, dat hij in alle mogelijke punten betreffende de opvatting der Augsburgsche Confessie, als ook in de uitlegging der Heilige Schrift, zonder de geringste afwijking, met hunne predikers overeenkomt.
Gij weet, wie er de schuld van is. De Heere erbarme Zich over deze stad! Ik heb alles beproefd om mijne plaats te houden, alleen om de aloude leer dezer Kerk, die ik voor Christelijk houd, in hare school zuiver te bewaren. Als echter God een volk wegens zijne ongerechtigheid straffen wil, zoo kunnen wij er niets tegen doen." En aan Knollius, den peet van zijn dochtertje, schrijft hij in denzelfden geest: „Nademaal ik ervaren heb, dat mij niet langer toegestaan wordt, vrij te leeren en die leer te verdedigen, die vóór mij de hooggeleerde mannen, Bucer, Capito, Martyr, zaliger gedachtenisse, en Calvijn uit de bron des Goddelijken Woords geput en vele jaren in de school verbreid hadden, heb ik Straatsburg verlaten. (Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Hoofdstuk III. (Slot.) — Huiselijk leven, vertrek uit Straatsburg.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's