Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bloemlezing uit het boekje van Caspar Huberinus: ,,Vom waren Erkendtnusz Gottes''. (Vervolg).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bloemlezing uit het boekje van Caspar Huberinus: ,,Vom waren Erkendtnusz Gottes''. (Vervolg).

Schetsen uit Oostenrijk.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VAN DE TIEN GEBODEN.
Pag. 34b. Het 7de (8ste) gebod: Gij zult niet stelen. Derhalve behoeft men niet ver te gaan zoeken naar goede werken. Zie slechts in uws naasten huis of voor uwe deur op straat, dan zult gij alle handen vol te doen hebben.
VAN HET GELOOF.
Pag. 71a. Daarom is het geloof een vaste grond der barmhartigheid Gods, namelijk, dat Christus onze Heiland en Verlosser geworden is, die ons met God verzoent, zonde, dood, duivel en hel voor ons heeft uit den weg genomen en voor ons overwonnen heeft. En zulke genade, barmhartigheid en overwinning heeft Hij ons aan het kruis verworven door Zijn onschuldig lijden en sterven, opdat aan de gerechtigheid Gods genoeg geschiede, en wij daardoor bevrijd en verlost worden van des duivels geweld en van de eeuwige verdoemenis. Als ik zulks van harte geloof, dan ben ik reeds een kind Gods, dan is Gods toorn gestild, de zonde weg, en de duivel overwonnen.
Pag. 71b. Toen nam de liefde Gods jegens mij zoo onuitsprekelijk de overhand, dat Hij Zijnen Heiligen Geest in mijn hart uitstortte; Deze gaf mij door de prediking van het Evangelie zulke hooge liefde te smaken, dat ik in mijn hart ganschelijk tot de slotsom kwam: God is mij van harte gunstig en genegen, en ik geloofde deze toezegging van ganscher harte.
Pag. 72a. Daarom, wanneer wij reeds begonnen hebben te gelooven, zoo is echter het geloof nog altijd zwak en onvolkomen en wordt lichtelijk verzocht en omvergeworpen, opdat wij ons steeds aan Gods Woord houden, naarstig daarnaar hooren en ons zonder ophouden daarin oefenen. Want de wereld, ons eigen vleesch en de Satan rusten niet, leiden ons steeds in verzoeking, prikkelen ons tot zonde en wanhoop; daarom moeten wij gewapend zijn, en Christus door het geloof omvatten en in ons hart prenten. Want zoodra wij gezondigd hebben, en van den duivel zijn overvallen, is ons geweten bloode en versaagd, vreest Gods toorn en verbolgenheid, weet het met God niet meer te vinden. Dan moeten wij dadelijk Christus omvatten en denken: Welaan, toen ik op het allerdiepst in zonde en onder Gods toorn lag, heeft Christus Zich mijner ellende ontfermd, was ongevraagd de eenige Middelaar tusschen God en mij, heeft Zichzelven om mijnentwil in den dood gegeven r. opdat ik verlost zou worden. Ben ik dus uit blooheid, na verkregene genade, wederom verrast, zoodat mij de duivel aanrent en ter aarde werpt, welaan, terstond weer opgestaanr tot God geroepen en Christus wederom omvat! Want Hij is niet slechts voor éénmaal mijn Middelaar, maar zoo dikwijls ik kom , om genade smeek en tot Hem roep, dan is Hij fluks daar . . . .
Aldus moet mijn geloof steeds bezig zijn, strijden en wassenr opdat het door voortdurende oefening krachtig worde en ten slotte Gods belofte zoo geweldig aangrijpe en zich daaraan vasthoude, dat noch zonde, noch dood, noch duivel het daarvan kunnen wegrukken. Want het geloof houdt Christus bij Zijn woord vast, daaraan blijft het hangen en zweven.
Pag. 75a. Wanneer ik dus alsnu in Christus bij God vrede en rust heb, en bij mij zelf meen, dat het heel wél met mij staat; er dreigt geen gevaar meer, ik ben er nü doorheen, heb alles overwonnen en tevredengesteld, en geen kreatuur kan mij meer schaden, daar de Schepper aan mijne zijde staat en mijnlieve Yader geworden is; dan gebeurt het wel, dat God mij door de wereld en haren overste, den duivel, laat aanvallen, opdat zij hunne list aan mij beproeven. Ik geef hun daartoe geene aanleiding, ben zeer vredelievend jegens hen, verlangslechts vrede en rust, maar zij willen hunnen boozen lust en hunnen moed aan mij koelen. Dan meen ik: God heeft mij verlaten, ik zoek rust, hulp en uitkomst bij anderen, maar zonder baat: het wordt er slechts erger door en geeft mijnen vijanden nog meer oorzaak om tegen mij te w^oeden.
Eensklaps komt mij weer des Heeren hulp voor den geest, die mij mijn lieve Iieere Christus voormaals dikwerf bewezen heeft....
En ik denk: welaan, heeft mij Christus van Gods toorn r straf en plagen zoo genadiglijk kunnen verlossen, ei, dan kan Hij u ook tegen de geheele wereld en alle poorten der helle verdedigen en beschermen. Yoorts denk ik nog: Gij weet immers, dat Christus niet enkel uw Hoogepriester is en uw Voorspraak bij God, maar Hij is ook uw eeuwige Koning, Die u in Zijn Rijk heeft overgezet, waarin Hij u voorzeker bewraren kan; Hij is uw Helper; Hij zit ter Rechterhand Godsen heeft al uwe vijanden overwonnen. Ik roep dus nogmaals tot mijnen Koning Christus, dat Hij mij bijsta en wreder alle& bij mij ten goede wende.
Van stonde aan openbaart Zich dan Christus wederom; Hij springt mij bij, helpt mij genadiglijk en maakt al mijne vijanden dermate beschaamd, dat ik mij er niet genoeg over verwonderen kan.
Heb dank, mijn lieve Heere en Koning, dat Gij mij zoo trouwelijk verhoord en verweerd hebt.
Aldus moet ons geloof steeds bezig zijn.
Pag. 77b. Zoodoende is ons geloof een krachtig, levend, 'bedrijvig ding, dat, waar het waarachtig is, niet rust; het vernieuwt altijd dóór den mensch en breekt door, is door de .liefde werkzaam en brengt edele schoone vrucht.
VAN DE CHRISTELIJKE GERECHTIGHEID.
Pag. 80a. Als ik zulks van harte geloof, dan ben ik reeds vroom en rechtvaardig voor God en heb zoodoende door mijn geloof aan Christus reeds eeuwige gerechtigheid verkregen, izonder eenig toedoen of werk van mijne kant.
Pag. 82a. Daarna strekt het geloof zich uit naar de tweede tafel der Wet door de liefde, doet den naaste wel van harte, ongedwongen, en vervult aldus beiderlei gerechtigheid.
VAN DEN DOOP.
Pag. 86a. Hier hebben wij nu vooral op twee stukken te letten. Ten eerste op onze ongerechtigheid, ten tweede op Gods barmhartigheid. Dit is onze ongerechtigheid, dat wij allen te zamen in zonden ontvangen en geboren zijn en van nature kinderen des toorns. Want wij zijn om der zonde wille in Gods zwaren toorn en ongenade gevallen. Onze eerste geboorte is dus eene vervloekte geboorte. Zoo is ook al ons dichten en trachten van onze jeugd af aan niets dan zonde; wij zijn dus vol ongerechtigheid, aardsch en vleeschelijk gezind, en kunnen Gode niet behagen, want wij staan vijandig tegenover God en kunnen Gods Rijk niet beërven. Daarom zijn wij om zulke zonde en ongerechtigheid allen aan den dood en de eeuwige verdoemenis onderworpen. Wij kunnen onszelven dus noch raden, noch helpen, om van zulke ongerechtigheid af te komen, en Gods streng oordeel te ontvlieden. Wij liggen hier dus in de zonde verstrikt, gevangen onder Gods zwaren toorn, en zijn als verdoemde, goddelooze zondaars tot de eeuwige verdoemenis veroordeeld.
Het audere stuk is Gods barmhartigheid
Toen wij aldus in allerlei ongerechtigheid en goddeloosheid lagen, en door Gods rechtvaardigheid tot het helsche vuur gedoemd waren, en wij (noch eenige kreatuur) onszelven uit zulke ellende konden verlossen, heeft God, de Almachtige, uit louter genade en barmhartigheid, Zich over ons ontfermdheeft Zijnen lieven Zoon, Christus, onzen Heere, tot ons in dit jammerdal gezonden; Deze heeft medelijden gehad met ons verderf, is voor ons in de bres gesprongen, en heeft het voor ons opgenomen , zoozeer, dat het Hem Zijn leven heeft gekost. Onze ellende is Hem zóózeer ter harte gegaan, dat Hij voor ons gestorven is; Hij heeft Zijne hoogste liefde aan ons betoond; Hij heeft het niet kunnen noch willen toestaan, dat wij zóó ellendig zouden sterven en verderven, en door Gods toorn zoo jammerlijk in de eeuwige verdoemenis zouden verstooten worden. Hy droeg leed om de edele kreatuur van menschelijk geslacht, dat een zoo edel, schoon schepsel, door Zijnen Vader geschapen, aldus door des duivels list zou bedrogen en verleid worden, en vanwege de zonde en ongerechtigheid eeuwig van Gods aangezicht zou verstooten zijn. Daarom had Christus een hartelijk medelijden met ons, en heeft het gewaagd aan Gods gerechtigheid genoeg te doen, onze ongerechtigheid van ons weg te nemen, en ons Zijne gerechtigheid te schenken, waardoor wij eeuwig leven bij God, Zijnen Vader. Derhalve is Hij tot ons gekomen, heeft ons het aangename jaar des Heeren verkondigd , opdat wij niet zouden vertwijfelen noch versagen, hoe diep wij ook in de zonde steken; Hij is gekomen om ons van alle zonde, dood en verdoemenis en van Gods toorn te verlossen.
VAN HET AVONDMAAL DES HEEREN.
Pag. 91b. Wij hebben dus nu in deze twee Sacramenten in het kort vernomen, welk een kostbare schat ons daarin aangeboden en geschonken wordt. Hoe zich de Goddelijke Majesteit nederbuigt en zich aldus zelve aanbiedt, schenkt en geeft met alles wat zij is en heeft. Opdat wij billijk zouden geprikkeld worden, onzen trouwen God van harte lief te hebben, Die het Zich zooveel laat kosten, zoo trouw voor ons zorgt, Zich zooveel moeite getroost, Zijn heilig Woord zoo rijkelijk mededeelt, ons Zijne Sacramenten verordineert, Zijnen genadigen wil openbaart en ons verzekert, dat wij alleenlijk niet moeten twijfelen of bevreesd zijn, dat wij zulke hemelsche goederen niet waard zijn. Hij wacht op ons, Zijn Vaderlijk hart staat open, Hij openbaart ons Zijnen genadigen wil, wil onze lieve, trouwe God en Vader zijn. En, opdat wij daaraan geenszins twijfelen mogen, schenkt Hij ons Zijnen allerliefsten Zoon in het Sacrament. Deze lieve Zoon staat daar als een rechte schatmeester; Hij doet Zijne heerlijke schatkamer open, schenkt ons Zijne schatten, stort allerlei hemelsche zegeningen over ons uit; Hij schenkt ons Zijnen Heiligen Geest, giet Dien over ons uit in ons hart; Deze versiert ons met vele gaven, opdat de Heere eene goede woning in ons vinde, en eeuwiglijk in ons wone. (Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juli 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Bloemlezing uit het boekje van Caspar Huberinus: ,,Vom waren Erkendtnusz Gottes''. (Vervolg).

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juli 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's