Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leerrede over Hooglied 3 vs. 6—11 en 4 vs. 16. (Vervolg en slot).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leerrede over Hooglied 3 vs. 6—11 en 4 vs. 16. (Vervolg en slot).

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar er is nog meer dan deze wacht en macht; hebben de vijanden wagens, vreeselijke, schrikkelijke wagens, om Gods volk, om Gods Bruid in schrik en vrees te houden, ja te onderdrukken, de Bruidegom heeft nog eenen anderen wagen — deze wagen behoeft geene scherpe seizen en sikkels, hij is zoodanig vervaardigd, dat hij vanzelve den vijand schrik aanbrengt en hem op de vlucht drijft, zoodat deze allen des doods worden van wege zijne heerlijkheid. E e n e koets heet die wagen in onze vertaling, — wij behouden dat woord, als het best verstaanbaar, al heet het ook eigenlijk eene draagbaar. Was het eene draagbaar, zoo moesten allen voor die draagbaar wijken, — zoo moet voor die koninklijke koets alles wijken. S a l o m o , de K o n i n g des vredes, m a a k t e ze, — geen ander kon ze maken, Hij maakte ze door Zijne eeuwige wijsheid; — Hij maakte ze voor Zich, dat is ter Zijner eere, om er met Zijne Bruid in te rijden. Hij maakte ze van het hout van L i b a n o n , dat is van cederenhout, hetwelk niet verrot, dat altijd blijft, dat onvergankelijk is, daar de tand des tijds of de worm niet aan of inkomen kan.
Die koets van Salomo is Zijn Woord, dat in eeuwigheid blijft, dat Woord komt van den hemel, waarvan de Libanon een beeld is.
Die koets heeft een g e h e m e l t e of, zooals wij zeggen, e e n e n hemel over zich, om te dekken en te schutten voor zonnebrand en regenvlaag; die hemel is van p u r p e r , dat is Zijn verzoenend bloed, waardoor Hij eene bedekking is; die hemel rust op p i l a r e n , dat is op vastigheden, van z i l v e r , dat is van Zyne waarachtige en onschuldige menschheid en volbrachte gehoorzaamheid. De v l o e r of liever het achterkussen, waar het hoofd en bovenlijf op leunden, is v a n g o u d , dat is, het leunen des lichaams is op Zijne waarachtige Godheid, waardoor Zijn lijden eene oneindige waardij heeft, — is tevens het geloof van onzen Yredekoning en Diens vertrouwen, door den eeuwigen Geest op God den Yader daargesteld. H e t b i n n e n s t e was b e s p r e i d en blijft bespreid met de werken der l i e f d e aller ware geloovigen, die zij allen voor hunnen Koning afwerken en afgewerkt hebben.
Zulk eene koets kan niemand meer maken, en niemand mag die aantasten, en niemand wordt toegelaten ze af te breken. Het is eene eeuwige koets, van hemelschen staat, voor den Bruidegom en voor de Bruid alleen. Die koets gaat recht voor zich heen en weet van geen wijken of omwegen maken — daarvoor moet alles wijken en bezwijken, wat in den weg wil treden, wat niet mede wil. Van die koets vinden wij onder andere beelden eene beschrijving bij den Profeet Ezechiël, Hoofdstuk 1.
Zoo is des Heeren Woord. Welgelukzalig, die het voor zoodanig eenen wagen houdt; — welgelukzalig, die moede en mat op den weg ter neder ligt, en zeggen mag: „Eer ik het vermoedde, zette Hij mijne ziel op den wagen van Zijn vrijwillig volk."
De Geest vraagt: Wie is zij? zij, die de Bruid is, — Hij noemt haar niet, maar beschrijft haar, hoe hare geheele heerlijkheid inwendig is. Zoo is dan des mensclien uitwendige heerlijkheid ij delheid, — de Bruid heeft het alles inwendig en niet bovenop.
De Geest beschrijft de rust, waarin de Bruid is ingaande, en hoe wel bewaakt en bewaard die rust is. Zoo is dan de Bruid alleen veilig in die rust, en wat niet in die rust is, dat wordt een prooi van den schrik des nachts.
De Geest denkt aan de vijandelijke wagens en paarden, die de helden Israëls en het bed van Salomo verderven willen, — en zet daartegenover den wagen, dien Salomo heeft laten maken, en beschrijft de majesteit van eene koets, die de vijanden op de vlucht drijft; — Hij beschrijft ook de duurzaamheid van deze koets; zoo heeft dan Sulammith niets te vreezen, omdat zij met den Koning in de koets is, — daarentegen hebben de vijanden alles te vreezen, die met hunne wagens zich opmaken tegen deze koets, ik zou willen zeggen tegen deze locomotief, of liever „wagen des Geestes".
Het Woord Gods blijft in eeuwigheid. Maar de Koning is en blijft de hoofdzaak, om Hem en door Hem en tot Hem is de Gemeente, is de rust, is de sterke wacht dier rust, en is het eeuwig blijvend Woord.
Daar Hij de hoofdzaak is, — wat wonder, dat op dit alles volgt: G a a t u i t . Gaat u i t , uit u zei ven en uit uwe hoeken, waarin gij u verborgen houdt of laat houden, komt te voorscliyn! — en a a n s c h o u w t , zet er met vlijt de oogen uwer zielen op, hier is de vervulling der belofte Jes. 33 : „Uwe oogen zullen den Koning zien in Zijne schoonheid"; — gij do elit e r e n v a n Z i o n , die in Zion geboren zyt! — d e n K o n i n g, ons van God gegeven, Salomo, die onze Yrede is, met de k r o o n , met de heerlijkheid, die op Zijn lijden gevolgd is, gelijk beloofd is Jes. 53: „als Hij Zijne ziele tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zoo zal Hy zaad zien"; — waarm e d e Zijne m o e d e r , de Heilige Geest, H e m k r o o n de op den dag Z i j n e r b r u i l o f t , op Zijnen Pinksterdag, en op den dag d e r v r e u g d e Z i j n s h a r t e n , toen Hij Zijne Bruid als een verloren schaap binnen kreeg in Zijn paleis.
O, als wij op dien Koning Salomo zien en op die kroon, — wat is dan de aarde, wat de wereld, wat de hel, wat elke vijand bij deze heerlijkheid? Dat wij maar om onzen eigen tuin en om waarachtige vrucht ter Zijner eere en verheuging bekommerd zijn, en daarom den Heiligen Geest smeeken, dat Hij ontwake als uit den slaap, dat Hij als een groot Ontfermer en machtig Werker onwederstaanbaar blaze, — vooreerst als een n o o r dew i n d , die heel scherp, koud en droog is, maar die de lucht, waarin zoo vele boosheden en kwade dampen zijn, zuivere en gezond make, en het te weelderig uitslaan van allerlei planten verhindere, en dan als een z u i d e w i n d , die de vruchten sappig maakt en tot rijpheid brengt. Zoo mogen dan des H e e r e n s p e c e r i j e n , die Hij Zelf geplant heeft, in onzen hof u i t v l o e i e n . Onze hof is Zijn hof. O d a t mijn L i e f s t e, mijn eenig eeuwig Al, tot Zijnen duurgekochten hof kwame!
J a , kom Heere Jesus, en eet Uwe edele vruchten, — Gij moet het alles genieten, wat wij door U gedaan hebben. Wij werpen onze kroonen aan Uwe voeten: „Gij alleen zijt waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid en sterkte, en eer en heerlijkheid en dankzegging!" Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 september 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Leerrede over Hooglied 3 vs. 6—11 en 4 vs. 16. (Vervolg en slot).

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 september 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's