Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Leviticus 3.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Leviticus 3.

De wet van het dankoffer. (Vervolg.)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie zijne offerande niet bracht tot de deur van de tent der samenkomst, om hetzelve den Heere te bereiden; diezelve man zou uit zijne volken uitgeroeid worden, vergl. Hoofdst. 17 : 9.
Een offer, dat aldaar niet werd geslacht, maar ergens elders, gold in de oogen Gods, als ware er bloed vergoten of een mensch verslagen. Het woord gold ook van hem : „Wie een os slacht, slaat eenen man," Jes. 66: 3. Het gold, als ware het niet den Heere, maar den duivelen geofferd, en dat met reclit. Want de tente der samenkomst was de plaats, waarde Heere met Zijn volk te zamen kwam, en nergens elders. Daar vandaan droeg zij ook dien naam. Aldaar wilde Hij met de kinderen Israëls spreken, aldaar hun Zijnen wil bekend maken, aldaar Zijn hart voor hen ontsluiten. Kom dan daarheen met al uwen nood , met al uwe zonde, al is het, dat gij nog zoo siddert en beeft voor Gods aangezicht, voor Gods rechterstoel; vlied niet van voor Gods aangezicht met uwe zonden, met uwe schuldbelijdenis, anders is al uw gelooven, uw godsdienst, uw offeren en werken een gruwel voor God, Hij erkent het niet en wil er niets van weten, al ware het, dat het anders geheel overeenkomstig het Woord zou zijn, het geldt altemaal niets, verwekt veeleer Zijnen toorn. Sluip dus niet aan Gods rechterstoel, niet aan Gods altaar voorbij — anders zult gij Zijne stem ook niet vernemen, het Evangelie Zijner genade, de woorden van eeuwig leven. Want dit is het genadige woord, dat diegene verneemt, die zich met zijne offerande hierheen begeeft, om voor Gods aangezicht te verschijnen: Niet gij, die straf verdiend hebt, wordt geslacht, maar in uwe plaats Christus.
Wonderbare, aanbiddenswaardige gerechtigheid, die hier bij dezen rechterstoel wordt geopenbaard. Christus wordt aan den dood overgegeven, en Barabbas, de moordenaar, gaat vrij uit. Zoo is het in den hemel besloten: uw bloed, uwe ziel, uw leven, uw binnenste ik, dat zich tegen God heeft verzet, ja dat zich in voortdurenden opstand tegen God bevindt, had moeten worden uitgestort; — zoo dit echter geschiedt, dan is liet met u voor eeuwig gedaan, dan zijt gij voor eeuwig verloren; — zoo geeft dan God Zijnen geliefden Zoon in uwe plaats, zoo vergiet dan Christus voor u Zijn eigen bloed, uw onrein bloed in Zijn rein bloed, en zoo wordt het een verzoenend bloed tegen al uwe zonden, en zal rondom op het altaar gesprengd worden, evenals een bloed der verzoening.
Daarna zal naar Ys. 3 en 4 van het dankoffer den Heere aangestoken worden: het vet, dat hel ingewand bedekt, en al het vet, hetwelk aan het ingewand is; vervolgens beide de nieren, en het vet, hetwelk daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, dat ook zeer vet is! Bij de schapen (Ys. 9) moest buitendien ook de geheele staart, die buitengewoon vet was, dicht aan de ruggegraat afgenomen en met het overige vet op het altaar verbrand worden.
Bij den oosterling beteekent „vel" alle volheid, alle schoonheid, allen rijkdom en overvloed, alle geestelijkheid. Daarom is er in de Heilige Schrift zoo dikwijls sprake van het „vette van het land", of ook wordt het land zelf een vet land genoemd; wij lezen van vet brood en van vette weide. In de Psalmen heet het o. a.: „Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes", Ps. 36 : 9, of: „Uwe voetstappen druipen van vettigheid'' d. i. zijn rijk aan allen zegen. En zoo wederom Jes. 55 : 2: „Hoort aandachtelijk naar Mij, en eet het goede, en laat uwe ziel in vettigheid zich verlustigen".
De ingewanden zijn de zetel van alle gevoelens, van de innerlijkste gewaarwordingen der liefde , der barmhartigheid, der trouw. Daarom staat er van Jozef, toen hij zijnen broeder Benjamin zag: zijn ingewand ontstak jegens zijnen broeder.
Zoo ook bij die moeder, die voor den koning Salomo kwam : haar ingewand ontstak over haren zoon. Zoo klaagt de Profeet Jeremia, toen hij de oordeelen Gods over zijn volk zag aanbreken : „O mijn ingewand! mijn ingewand", (Hoofdst. 4 : 19.)
En wij vernemen de hartelijke woorden Gods over Zijn volk: „Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon? Is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstelijk aan hem, daarom rommelt Mijn ingewand over hem, Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen." En zoo door de gansche Heilige Schrift henen.
De nieren zijn organen, waarin menigerlei begeerte, verlangen, lust, — in goeden als in kwaden zin, — wroont en zich beweegt. Daarom lezen wij Spreuken 23: 16: „Mijne nieren zullen van vreugde opspringen, als Uwe lippen billijkheden spreken zullen." — Evenzoo Job 19:27: „Mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot. Of Ps. 73: 21: „Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijne nieren geprikkeld werd." En Ps. 16: 7: „Zelfs bij nacht onderwijzen mij mijne nieren."
In de lendenen ligt de kracht en sterkte, de lendenen dragen den geheelen mensch. Ook de lever is de zetel van menigerlei gevoelens, van opwelling, drift, toorn, van prikkelbaarheid. De staart beteekent het einde, waarop alles uitloopt; de gevolgen van ons doen. Tot welk einde loopt ten laatste al ons doen uit? Het is in onze oogen en naar ons oordeel zoo schoon, heerlijk en vet, dat wij het gaarne bewonderen, en meenen ons bijzonder veel daarop te kunnen laten voorstaan. Alzoo het vet, — het schoonste, rijkste, geestelijkste van ons innerlijk zieleleven, onze teederste gevoelens en gewaarwordingen, dat alles deugt niet, het moet alles in de vlammen van den toorn Gods, het moet alles aan het kruis Christi. Alles zal gelegd worden op het brandoffer, hetwelk op het altaar is, gelijk wij ook lezen Levit. 6: 12: „De priester zal daar eiken morgen hout aansteken en zal daarop het brandoffer schikken en het vet der dankofferen daarop aansteken." Het brandoffer neemt alles op Zich. Te zamen met het brandoffer zal ook het vet van het dankoffer geheel in de vlammen verteerd worden en alzoo tot God opstijgen. Want de heiliging rust op de verzoening, en is zonder dezelve niet mogelijk, zonder dezelve is zij niet denkbaar. Kom dus met al uwe kracht, die gij meent te bezitten en met welke gij toch voortdurend te schande wordt, — tot den Heere, verschijn voor Zijn aangezicht, en belijd het: „Met onze macht is niets gedaan!" Zoo ook met al uwe zwakheid, uw onvermogen, — wat toch uwe I schuld is, — kom daarmede voor God! Dan zal de Heere Jesus Christus Zelf uwe kracht en uwe sterkte zijn, Hij, Die alles doet en het werk voleindigt, zoodat, hoe zwak gij ook zijt, gij nochtans zult mogen getuigen: „In den Heere HEERE heb ik gerechtigheid en sterkte", en : „In Hem ben ik volmaakt", en: „Als ik zwak ben, dan ben ik machtig."
Zoo heeft de Apostel Paulus al zijn vet op het altaar gelegd en verbrand, en hiermede een dankoffer, een offer van volkomene, algeheele overgave gebracht, terwijl hij betuigt Fil. 3 : 4—10: „Hoewel ik heb, dat ik ook in het vleesch betrouwen mocht; indien iemand anders meent te betrouwen in het vleesch, ik nog meer: besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israël, van den stam van Benjamin, een Hebreër uit de Hebreën, naar de wet een Farizeër; naar den ijver een vervolger der Gemeente; naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk. Maar hetgeen mij gewin was, — (al dit geestelijk vet) — dat heb ik om Christuswil schade geacht. Ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis van Christus Jesus, mijnen Heere; om Wiens wille ik alle dingen schade gerekend heb en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen, en in Hem gevonden worde, hebbende — de gerechtigheid, die door het geloof van Christus is — opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding."
Zoo legde ook de wrijste koning al zijn vet, zijne gansche geestelijkheid, geestelijke voorrechten en gaven, op het altaar, toen hij uitsprak: Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand, en ik heb geen menschenverstand, en ik heb geene wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen gekend. Wie is ten hemel opgeklommen en nedergegedaald," — daarom spreekt ook de rechtvaardigheid, die uit het geloof is! „Zeg niet in uw hart: wie zal in den hemel opklimmen, hetzelve is Christus van boven afbrengen; of: wie zal in den afgrond nederdalen, hetzelve is: Christus uit de dooden opbrengen ?" Wie heeft den wind, d. i. den Geest in zijne vuisten verzameld — gij weet niet eens vanwaar hij komt, noch waar hij heengaat. — Wie heeft de wateren (der genade) in een kleed (der gerechtigheid) gebonden ? Wie heeft al de einden der aarde gesteld — door Zijne macht? Hoe is Zijn Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons? Zoo gij het weet. (Spreuken 30 : 2—4).
Zoo vermaant ook de Heere dit dankoffer te brengen, het te erkennen dat wij alles alleen in Hem hebben, en alzoo ons vet op het altaar schikken en aansteken, zooals Hij Jerem. 9 : 23 en 24 spreekt: „Een wijze beroeme zich niet in zijne wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijne sterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijnen rijkdom, — veeleer werpe hij al dit vet in 't vuur, maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat en Mij kent, dat Ik de Heere ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde, want in die dingen heb Ik lust."
Dat is een vuur offer tot een liefelijken reuk den Heere.
Ys. 15 en 16. vAlle vet zal des Heer en zijn" Ys. 16. Dit wordt nog eens bijzonder op den voorgrond geplaatst, want dit is juist het wezenlijke bij de dankoffers. Abel bracht van de eerstgeborenen zijner schapen en van hun vet; Kaïn echter hield het vet voor zichzelven, terwijl hij dacht: ik ben de man, de .rechtvaardige, die den Geest heb. Maar Abel legde alles neder tot de voeten des Heeren, verbrandde het op het altaar; hij had geen eigen vet meer, voor God geene geestelijkheid; afgemagerd, arm en ellendig naderde hij voor God.
Zoo beleed Hij, dat hij alles alleen in den Heere had.
Nogmaals wordt het herhaald in het volgende vers en daar nog iets toegevoegd: ,,Geen vet nog bloed zult gij eten."
Hier wordt alzoo ook, naast het vet, het bloed genoemd, en gezegd, dat het niet mocht gegeten worden. Dat is naar Leviticus 17 : 10—14, waar het uitdrukkelijk heet: „Want de ziel van het vleesch is in het bloed; daarom heb Ik het u op het altaar gegeven, om over uwe zielen verzoening te doen: want het is het bloed, dat voor de ziel verzoening zal doen."
En: „Wie eenig bloed zal gegeten hebben , tegen diens ziele zal Ik Mijn aangezicht zetten, en zal die uit het midden haars volks uitroeien." Alzoo de verzoening geschiedt door het bloed; de verzoening is echter met de heiliging verbonden, geene heiliging zonder verzoening, geene verzoening zonder heiliging, en beide alleen van God in Christus Jesus. Waar God verzoent en zonde vergeeft, daar geeft Hij ook Zijnen Geest en de vrucht des Geestes, — dat is het vet. Dat is niet uit ons, maar van Hem. Daarom zijn beide, vet en bloed hier samen genoemd, en het geldt van beide: het is des Heeren, gij moogt het niet eten, gij moogt het u niet aanmatigen.
Dit zij eene eeuwige inzetting voor uwe geslachten. Al is h e t , dat alles zich opmaakt, om deze leer bij u in verdenking te brengen, alsof het eene gevaarlijke leer ware, en de duivel alles aanwendt u te bewegen, iets daarvan af te laten, iets van het bloed, iets van het vet voor u te behouden, d. w. z. van de rechtvaardigmaking of van de heiligmaking, en het niet alles den Heere te geven , Die een volkomen werk volbracht heeft, — houd desniettegenstaande daaraan vast en laat er niet van af, al gaat gij daar ook mede uwen weg alleen, terwijl de wereld, ook de zoogenaamde christelijke wereld, u daarover bespot en uitlacht, — het is e e n e e e u w i g e inz e t t i n g van den I I e e r e , Hij verandert Zijne waarheid niet. Wat voor eeuwen is waar geweest, dat is het ook nog heden, en is het ook voor uwe geslachten, dat is, voor uwe kinderen. Dat gij dan ook uwe kinderen daarin onderwijst, en hen in deze goede zaligmakende leer houdt: dat gerechtigheid en heiliging alleen van den Heere is en niet van ons, dat Hij het alles volbracht heeft, en dat gij in Hem, den Heere Jesus Christus volmaakt zijt. Blijf bij deze belijdenis, dan zal er licht zijn in al uwe woningen, als er overigens in geheel Egypteland dikke duisternis is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Ter verklaring van Leviticus 3.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's