Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

III. Jesus Christus voor den Joodschen Raad. (Matth. 26 : 57 — 68.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

III. Jesus Christus voor den Joodschen Raad. (Matth. 26 : 57 — 68.)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ja, het is geschied! Jesus Christus, de Zoon van God, Die om onzentwille Zich zoo diep vernederde, dat Hij als Zoon des menschen onze zonden en lasten droeg, Jesus Christus, aan Wien de Vader de belofte had gegeven, dat Hij als de Heere van Zijn volk hen verlossen zoude uit de macht der zonde en des doods, Jesus Christus is, als ware Hij een godslasteraar, ter dood veroordeeld. En door wie ? Door het goddelooze schuim des volks? Neen, door de besten en edelsten en achtbaarsten onder het volk Gods, door de mannen, die Schriftgeleerden, overpriesters en ouderlingen waren over Abrahams nakomelingen, door mannen, die zich beroemden op de Wet, die ijverden voor de voorvaderlijke instellingen, die de waarheid meenden te handhaven, en nochtans den Heere Jesus laaghartig veroordeelden en schandelijk bejegenden. Door list en verraad hadden zij Hem gevangen, in het holst van den nacht zijn zij onwettig vergaderd, valsche getuigen roepen zij tegen Hem op, alles zoeken zij, om Hem te bezwaren, nemen zelfs gaarne getuigen aan, die Jesus' woorden verdraaien, — zij zoeken het onschuldig Lam te dooden, maar zoeken Hem om andere redenen te veroordeelen dan om de waarheid Gods. Als echter geene schuld in Jesus wordt gevonden, als rechters en getuigen beschaamd moeten zijn, waagt de hoogepriester het uiterste, waartoe het ook komen moest, opdat de goddeloosheid van alle vleesch, hoe heilig het zich ook voordoe, zou openbaar worden ; hij tast de waarheid zelve aan, de zaligmakende waarheid en genade Gods; daartoe misbruikt hij den heiligen eed en den heiligen Naam Gods ; — met veel gebaar van plechtigheid vraagt hij : „Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij de Christus zijt, de Zoon van God?" — En waar onze Heere te voren had gezwegen bij alle valsche getuigenis, daar zwijgt Hij mi niet; neen, Hij belijdt, waartoe de Vader Ilem gezonden, en wat de Vader Hem beloofd had; Hij belijdt, wat het rijk des duivels moest doen sidderen en arme gevangenen vertroosten; terwijl Hij gebonden voor hen staat, belijdt Hij, wat Hij weet, dat IIem het leven zal kosten: „Gij hebt het gezegd. Doch van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen, zittende ter Rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels." — Kajafas daagt Hem voor den Rechterstoel Gods, om de waarheid te zeggen, — onze Heere geeft Zich in den dood, en daagt Kajafas en allen voor Zijnen Rechterstoel, als God Hem zal verhoogd hebben. Dat is Zijn geloof, Zijne gehoorzaamheid aan God, de belijdenis van het Koninkrijk Gods, hetwelk ten spijt van zonde en wereld en duivel opgericht wordt in het offer van Zijnen dood. Want „godslastering" noemt Kajafas deze belijdenis der waarheid Gods, waarmede Jesus den Vader eert en Zichzelven overgeeft; met schijnheilige verontwaardiging scheurt hij zijn hoogepriesterlijk gewaad, en allen roepen eenstemmig uit: „Iljj is des doods schuldig." Ja, zij ontzien zich niet, — die deftige en barmhartige lieden, — Hem in het heilig aangezicht te spuwen en Hem met vuisten te slaan! — In dit geestelijk gericht is gebleken, hoe de mensch doet met zijnen God en Zaligmaker en met de waarheid Gods, die alleen hem kan behouden. Geenen steen op den Joodschen raad geworpen, tenzij gij gevoelt, dat gij daarbij ook uzelven veroordeelt! Deze zelfde vijandschap ontbrandt tegen Christus en Zijn Woord, wanneer wij in onze aanmatiging God wilïen behagen met het onze, en dan uit Christus' Woord vernemen: Gij mensch, gij deugt niet sinds den zondeval, gjj staat uwe zaligheid in den weg, Ik ben alléén uw heil, in u is enkel verderf. — Hoe meer men echter meende God te naderen met werken en offers en met eenen wandel naar de letter der Wet, des te meer vernedert het als men hoort: dat alles brengt u niet9 nader, God is genaderd tot het verlorene en doodschuldige, en hoeren en tollenaars, die hunne zonden betreuren, zullen u voorgaan in het Koninkrijk Gods. Hoe zoekt het onbekeerd hart een roem in allerlei goede werken, in ijver voor de Wet en de waarheid, niet wetende, dat wij zeiven vijanden zijn van de hoofdwaarheid: God alleen verhoogd, en de mensch vernederd, God alléén rechtvaardig en de mensch onrechtvaardig, en Jesus Christus, de Pleere, onze éénige gerechtigheid en sterkte! Als men niet uit Gods Wet zijne zonden leert verstaan, noch zijnen geheel verlorenen toestand, wat wil men dan met de Wet en met alle goede werken? Wil men niet door eigene rechtvaardigheid tot God komen? Hoe vreeselijk grijpt het dan aan, als de Heere Zijn Woord doet weerklinken: Uwe gerechtigheid deugt niet, gij roemt op wet en deugd en heiligheid, maar gij hebt de Wet niet gehouden ! Hoe rechtvaardigt het menschenhart zichzelven in zjjne wegen, en hoe kan het dat alleen doen door Gods waarheid te verdraaien of te beschuldigen! Hoe menige valsche beschuldiging wordt er ingebracht, voordat het hart verbroken is! Hoe menigwerf wordt de zaligmakende waarheid zelve als eene godslastering uitgekreten, nadat men met valsche beschuldiging niet vorderen kon! Al deze zonden liggen in ons hart, en de uitverkorene Gemeente belijdt van haren Koning en Heiland: „Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht". Hem niet geacht, als ik mijzelven rechtvaardigde in al de overleggingeft mijns harten en in al mijne wegen en werken. Ja een Paulus heeft het wel bekend, hoe hij zelfs Gode eenen dienst dacht te doen door Jesus en Zijn Woord te vervolgen. Daarom, welzalig de mensch, die, als hij der Joden hoogen raad verfoeit, ook zichzelven leert verfoeien met den hoogen raad zijns harten, met al de schijnschoone raadslagen, om zich aan de gerechtigheid te onttrekken. Welzalig, wien de oogen geopend worden om te bekennen: Hoe heb ook ik den Heere Jesus en Zijn Woord voor de rechtbank mijns harten durven roepen, hoe heb ook ik alles te baat genomen, om mij aan den weg Gods te onttrekken, ja, hoe houd ik nog menigmalen een vermetel gericht over de wegen, die God met mij houdt, hoe is het ook mij menigmaal een haast ergerlijke en belachelijke zaak, dat het Koninkrijk Gods in deze wereld dezelfde geringe eni versmade gedaante heeft, die Jesus had voor het Sanhedrin, en nochtans rust op de kracht van dien God, aan Wiens Rechterhand Jesus Christus is gezeten ! Welzalig dan, die het l e e r t : „Ik ben het Sanhedrin, ik ben die Joodsche raad!" die toch zal niets van zichzelven te roemen hebben, maar alles van onzen Koning en Zaligmaker, van Zijne zachtmoedigheid en Zijn geduld met ons, en van het eenig slachtoffer voor al onze zonden door Hem gebracht. Aanschouwt Hem toch, Hem, zonder Wien niets gemaakt is, dat gemaakt is, Hem, Die op de golven wandelde en dooden deed verrijzen ! Hoe laat Hij Zich slepen voor den raad der goddeloozen, hoe laat Hij Zich, al» ware Hij enkel een inensch, als een müdadiger en verleider des volks, in het verhoor nemen, hoe laat Hij Zich beëedigen en veroordeelen, hoe laat Hij Zich smadelijk bespuwen en bespotten in Zijn profetisch ambt, dat Hij vervult, om den verborgen raad Gods aangaande onze zaligheid te openbaren. Aan macht ontbrak het Hem niet; lankmoedig heeft Hij echter noch Jerusalem omgekeerd, noch Kajafas en het gansche Sanhedrin ter helle geworpen, — ook ons heeft Hij verdragen met onze booze zeden, in onze eigengerechtigheid en ongehoorzaamheid, en Hij verdraagt ons nog met al de raadslagen van ons hart. Alle onrecht heeft Hij verdragen; als een onschuldig Lam geeft Hij Zich ter slachtbank over, alleenlijk vasthoudende aan Gods belofte, Die Hem verhoogen zal aan de Rechterhand der kracht Gods, nadat Hij als Zoon des menschen door de grootste "zwakheid was vernederd. Zoo gelooft Hij, waar Hij allen begeerig ziet naar Zijn bloed, — dat is Zijne goede belijdenis, van welke Hij niet wijkt, dat is de gehoorzaamheid, in welke Hij blijft, waardoor het rijk van duivel en wereld beeft, al drijven ook allen met Hem hunnen wil. Zoo laat Hjj onze zonden op Zich aankomen, laat het openbaar worden, dat onze zaligheid van onze zijde onmogelijk is, dat de mensch slechts zijnen Zaligmaker en Diens Woord uit den weg ruimt; Hij zwijgt nog tegen zoo vele zonden, Hij lijdt geduldig, Hij is het zachtmoedig Lam, en als het geslachte Lam gelooft Hij, dat Hij is de Leeuw uit Juda's stam, Die triomfeert over zonde en vloek, over werelden duivel, Die grootmoedig en genadig ons redt, als wij ervaren, dat wij door eigene schuld onze zaligheid hebben onmogelijk gemaakt.
Immers, in wiens plaats staat Christus daar voor het gericht, voor het geestelijk gericht, voor Gods gericht? Is het niet in onze plaats? Moeten wij niet in het gericht komen? Wat zal' God oordeelen, als Hij ons onderzoeken zal naar geest en waarheid, als Hij de verborgene dingen zal oordeelen, al is het uiterlijke ook onberispelijk? Hoe zullen wij bestaan?
Wat verneemt bet boetvaardig hart uit deze veroordeeling des lleeren Jesus door den Joodschen raad? Hier is een wonderbare ruiling geschied, — wel door de boosheid der menschen, nochtans naar het eeuwige voornemen Gods. „God heeft Dien, Die geene zonde gekend heeft, zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem." — Naar den wille Gods was Jesus Christus voor ons in liet gericht, — naar den wille Gods is Hij onze Koning en Hoogepriester, Die ons met Zijn bloed gekocht heeft tot Zijn eigendom, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven heeft opgeofferd als het Lam Gods, dat der wereld zonde wegdraagt. Welk een zoenoffer voor onze zonden !
Gods gerechtigheid moet voldaan, daarom eischt de Wet een volkomen lam tot slachtoffer , een lam, geheel zonder gebrek. En nu, hoe heeft de hoogepriester der wet dit Lam Gods onderzocht en gekeurd! Geen enkel gebrek, niet eene enkele zonde was te vinden, al wat tegen dit Lain was ingebracht, werd een valsch getuigenis bevonden. Yoor het volk moest Jesus sterven, opdat liet volk niet in zijne ellende zoude omkomen; ja, niet alleen voor het volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot een zoude vergaderen. Aanziet dan het Lam Gods, onstraffelijk en onbevlekt! Indien wij dan door den Geest onzes Gods het leeren verstaan: „het Sanhedrin ben ik", indien wij hartelijke droefheid gevoelen, dat wij door de raadslagen onzes harten onze zaligheid hebben tegengestaan, j a nog tegenstaan, en alzoo schuldig zijn aan het lijden des Heeren, — O, dat wij dan over onze zonden niet vertwijfelen! Laat ons de bedekselenonzer schande wegwerpen en als verwerpelijke zondaars komen tot dit Lam ! Laat ons in geloove op Zijn gezegend hoofd onze bevlekte handen leggen! De Geest des Heeren houdt aan het neergebogen hart voor, hoe Hij Zich liet veroordeelen, opdat God zou begenadigen en rechtvaardig verklaren, wie met verslagen harte zichzelven moet aanklagen. Geene andere zonde zal eenen zondaar in de macht des verderfs houden, dan die zonde, dat wij onze zonden blijven bedekken en onszelven rechtvaardigen; maar nu onze Koning Zichzelven als een Lam heeft opgeofferd, nu zal de genade de overhand hebben, en het Koninkrijk Gods zal gevestigd zijn als een Rijk van genade en vergeving der zonden, nu zal het immer waarachtig zijn :
„'k Bekende, o Heer! aan U oprecht mijn zonden;
'k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden;
Maar ik beleed, na ernstig overleg,
Mijn booze daan; Gij naamt die gunstig weg."
Ja, de genade zal triomfeeren en zal behouden eenen iegelijk, die het in wereld en zonden niet kon uithouden en zich op genade en ongenade aan den Heere overgaf. De strijd zal niet uitblijven, — het zal hem hard bestreden worden, waar luj zijn heil zoekt in de eenige offerande des Heeren Jesus Christus. Christus Zelf heeft den eigenlijken strijd gestreden; wie in Hem gelooft, wordt slechts de overblijfselen Zijner verdrukking deelachtig. Nochtans is zulk een strijd zwaar genoeg; zonde en wereld en duivel vallen aan op het Evangelie, op die vrije genade, waardoor God den goddelooze uit geloove rechtvaardigt; de zonde wil heerschen, de wereld verleiden of bestrijden, de duivel verklagen, en allen willen het geloof des aangevochtenen bestrijden. Zoo moet de uitverkorene Gemeente haar Hoofd gelijkvoimig worden in Diens lijden en Diens dood; dat is de weg tot het deelgenootschap aan Zijne heerlijkheid!
Waardoor zult gij dan stand houden, o gij klein kuddeke, gewasschen in uws Hoeren bloed? Niet door uwe kracht, maar alleen door het geloof, door dat geloof, waardoor gij als arme zondaars roemt alleenlijk in het offer van Christus, en blijft bij Zijne genado. Hij toch heeft overwonnen, toen Hij Zichzelven heeft opgeofferd in zwakheid en versmaadheid en lijden en dood. Nu is Hij gezeten ter Rechterhand der kracht Gods. Zijne waarheid houdt stand, al schijnt het ook, ; dat zij geen dag meer te leven heeft. Waar is toch Kajafas met den hoogen raad, waar Jerusalem? Ter helle zijn zij gevaren, en zullen nog varen al de tegenstanders der genade onzes Konings. Maar 's Heeren kracht wordt volbracht in onze zwakheid. Wat ook bestrijde, — omdat Christus verheven is aan Gods Rechterhand, zoo zal Zijn offer eeuwig gelden, en: „Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt? Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is; ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter Rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt." — En in lijdzaamheid ontvangt elk der kinderen Gods de vervulling van alle beloften Gods; in lijdzaamheid en geloof bewaart ons de kracht Gods tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd.
Brandofferen, noch offer voor de schuld,
Voldeden aan Uw' eisch, noch eer:
Toen zeide Ik : zie, Ik kom, o Heer!
De rol des boeks is met Mijn' Naam vervuld.
Mijn ziel, U opgedragen,
Wil U alleen behagen;
Mijn liefde en ijver brandt!
Ik draag Uw heil'ge Wet,
Die Gij den sterv'ling zet,
In 't binnenst' ingewand.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

III. Jesus Christus voor den Joodschen Raad. (Matth. 26 : 57 — 68.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's