Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leerrede over Genesis 17 : 7. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leerrede over Genesis 17 : 7. (Slot.)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op welk een grond rust het verbond? Het verbond is geheel vrij en sluit alles uit wat van den menscli komt; God de Heere was tot hetzelve niet verplicht, maar liet was eeuwige barmhartigheid. De grond ligt allereerst in de eeuwige liefde en eeuwige ontferming Gods; zooals God Zich eenmaal voorgenomen heeft, om eene wereld te scheppen, zoo heeft Hij ook besloten, om zalig te maken wie Hij wil, dezulken, die ellendig en hulpbehoevend en geheel buiten redding waren, op grond van het bloed van den Heere Jesus; dat machtige zoenbloed, — daarin ligt het verbond vast, daarin is het gemaakt, en daarin is God met ons door de stukken van Zijn lijden en sterven doorgegaan.
Waar God een verbond maakt, daar is aan den eenen kant niets dan zonde, ellende en doemwaardigheid; men wilde zoo gaarne, maar men kan niet, men wilde zoo gaarne heilig leven, men kan echter niet, men wilde ook zoo gaarne rechtvaardig zijn, men kan evenwel niet, en men voelt, dat men al dieper en dieper zinkt; daar zou men zoo gaarne willen leven, ja begeeren om heilig te leven, maar men kan niet; hier is een diep schuldgevoel, dood en zonden moeten weggedragen worden, en het dagelijks grooter maken van de schuld moet voor Gods heilige oogen weg; men gevoelt eene eeuwige straf en eeuwige schuld, en men kan niets betalen, en men weet niets goed te maken; en, maak het al van heden af goed, zoo hebt gij al het vroegere nog voor uwe rekening, — dan hebt gij ook nog voor uwe rekening eene schuld, dat gij met uwen laatsten snik nog alles bederft. Zonder bloedstorting geschiedt er geene vergeving; nu is het verbond, hetwelk God de Heere maakt, dat Hij de zonde wegneemt en de straf en de schuld legt op Zijnen Zoon, die de zonde der wereld draagt; Die neemt de zonde weg, gelijk Johannes zeide: „Ziet het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt." (Joh. 1: 29.) Met dat bloed bedekt God de zonden en misdaden, en opdat de kracht van dat bloed eeuwig geprezen worde, zegt God tot degenen, die niet Zijn volk zijn en die niet ontfermd zijn, — tot alle ware kermers : „Leef in uw bloed. J a , gij zult leven.'' Wat uw bloed gedaan heeft, dat bedek Ik door het heilige bloed van den Heere Jesus, — en Zijn doen is vast; dat kan geene zonde, geen dood of duivel te niet maken, wat dat bloed vermag; daarmede, en met den Heiligen Geest, wascht Hij Zijn bondsvolk, en dan gaat het gebed op: „Wascli mij wel van mijne ongerechtigheid, en reinig mij van mijne zonde."
3. Wat is de inhoud van het verbond? Dat Hij uw God, en uwen zade na u tot een God zijn wil in hunne geslachten. Hij, Die het gebed geeft, om te bidden, moet de Heilige Geest Zelf wezen; Die het geloove geeft, moet wel de Heilige Geest Zelf wezen; Die de zonde weder kan goed maken, moet God Zelf zijn; met andere woorden: al wat Gods Wet van ons eischt, moet God Zelf doen; als God Zelf zulks niet doet, komt er niets van. Maar Hij komt tot Zijn volk, dat midden in den nood en dood en in het verderf ligt, en zegt: „Zie, hier ben Ik; Ik ben uw Koning en uw God!" En Deze is het alleen, van Wien ons heil komen kan. Zoo gij gevoelt, dat gij dood ligt in uwe zonden, en dat gij uzelven niet kunt bekeeren of levend maken, ja, dat, als God de Yader u niet met macht tot Zijnen Zoon getrokken heeft, gij dan nooit tot Hem komen zult; zoo gij gevoelt, dat gij niets kunt aangrijpen, als de Heilige Geest u Zijne woorden niet in de ziel legt, dat gij ook niets kunt of vermoogt, ook geenen moed hebt, en geene van uwe zonden kunt overwinnen, — dan maakt God een verbond met ons.
En dat alles nu wil God voor ons zijn, en ook voor onze kinderen. Wat hebben wij liever, dan onze lieve kinderen, ons eigen vleesch en bloed?! Wat doet de moeder niet voor haar kind? En wat is er nu in dat kind, dan de dood? wat ziet zij anders, dan dat het opgroeit in de zonde ? men neemt ook dezelfde verkeerdheid in het kind waar, als bij ziohzelven. Dat maakt vele ouders bedroefd! Maar ouders! wat zoekt gij voor uw kind ? dat het groot wordt in de wereld ? O lieve ouders, bedenkt, dat gij verantwoording schuldig zijt voor uwe kinderen, of gij hun het eerst voorhoudt, wat het eerste is, of gij hun Gods Woord en Zijn verbond voorhoudt en dat zonder nalaten blijft voorhouden, met de erkentenis: dat gij uw kind niet tot God brengen kunt, dat gij uw kind ook niet in den hemel brengen, noch voor de zonden bewaren kunt; dat gij uzelven niet bewaren kunt, en uw kind evenmin. Waarlijk, wij kunnen onze kinderen niet zalig maken, maar wij hebben Gods eeuwig blijvend Woord aan onze kinderen voor te houden, en niet te doen naar eigen lust, of te zeggen : „als God het kind niet bekeert, dan helpt het toch niet," -— neen, doet zelf naar Gods Woord, en laat het u een worstelen worden met God, dat Hij u en uw gansche huis regeert in den Heiligen Geest, — en dan is het eerste bord, dat op tafel komt, Gods Woord en de Catechismus; dan zij het u ook een worstelen voor de zaligheid uwer kinderen, en ook voor dit leven, om door de wereld te komen, en God zal het doen; daarvoor is de Doop een zegel van Zijne eeuwige genade, om er op te pleiten. Mogen wij niet aanhouden bij zulk eenen ryken God met de bede: „Ach Heere God, zult Gij het niet doen ? Gij kunt toch niet anders, — Gij leeft om te geven, — en het is Uw lust om wel te doen, en Uw volk te verrassen en te bekleeden met Uwe gerechtigheid. Zult gij dan niet Uwen Heiligen Geest geven?"
„Mij aangaande, dit is Mijn verbond met hen, zegt de Heere, Mijn Geest, die op u is, en Mijne woorden, die Ik in uwen mond gelegd heb, die zullen van uwen mond niet wijken, noch van den mond uws zaads, noch van den mond van het zaad uws zaads, zegt de Heere, van nu aan tot in eeuwigheid toe." (Jes. 59: 21.)
Dat is der ouderen troost, als zij bij hen en bij hunne kinderen niets zien, dan zonde, en dat niets op de wereld hun helpen kan; want de wereld is wereld, maar wat God belooft, dat komt. Hij wil der ellendigen God zijn, en zal het ook zijn, en van uwe kinderen ook. En zoo laat gij hen dan op het raadhuis in den hemel opschrijven, op den Naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes, — en dan zegt de Heere: „Ik ben uw Yader, en de Zoon is uw broeder, en de Heilige Geest zal u leeren en den weg wijzen, want gij ziet er niets van, maar Ik zal u leiden op den weg."
En wat is het gebed van de ouders nu anders, dan dat hun jonge kind hiervan den rechteu zegen verkrijgen mag. Bedenkt het, gij kinderen, dat gij gedoopt zijt, en zegt: „Heere Jesus! Gij hebt mij eenmaal laten doopen; maar Heere, leer Gij mij: ik begrijp niet, wat bekeering of wedergeboorte is, maar ik weet, dat ik zonde heb, en zoo kom ik tot U. Heere Jesus, leer Gij mij, wat het beteekent: dat ik overgedragen ben op U w e n N a a m . " Want lieve kinderen en gij ouders ! De wereld is mooi, maar de wereld is een waterbel, zij kleurt schoon, maar barst snel. Maar God, Die vrij is in Zijn doen, geve u, dat gij op Zijn genadeverbond pleit en blijft aanhouden, en dat gij ondervindt, dat gij voor dit leven en voor het eeuwige leven het niet te vergeefs waagt op Hem, — op Zijn verbond, dat Hij uw God en uwen zade na u tot een God zijn wil. En dan moge de duivel u al bang maken: God houdt Zijn verbond met u niet; m a a r , zegt God, Ik zal Mijn v e r b o n d h o u d e n t o t in h e t d u i z e n d s t e g e s l a c h t ; en dan zullen wij zien, wat krachtiger is : de hel of Gods Verbond.

Gij hemel, aard' en zee, vermeldt Gods lof,
Laat al wat leeft Zijn trouw en goedheid prijzen:
Want God zal aan Zijn Zion hulp bewijzen,
En .Tuda's steêfi herbouwen uit het stof.
Daar zal Zijn volk weer wonen naar Zijn' raad;
God eeuwig hun Zijn volle gunst betoonen;
Daar zullen zij, Gods knechten met hun zaad,
Zij, die Zijn' Naam beminnen, erflijk wonen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Leerrede over Genesis 17 : 7. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's