Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Hoofdstuk 1 : 1—7. (Vervolg en Slot.)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

2. Laat ons nu zien, tot wie de Apostel, die deze hooge roeping ontvangen heeft van den Heere, zich wendt. Wien brengt hij deze boodschap, wien zijnen groet? Hij zeide (Vers 5), dat hij ontvangen heeft het Apostelschap tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de H e i d e n e n . Hij wendt zich dan tot dezulken, die Lo-Ainmi, „niet Mijn volk", zijn, tot dezulken, die vervreemd zijn van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geene hoop hebbende, en zonder God in de wereld (Ef. 2 : 12).
Wij weten immers uit de Handelingen der Apostelen, hoe het met de prediking van den Apostel Paulus ging. Hij keerde zich eerst tot de Joden, predikte in hunne synagogen, zij echter verstokten zich meest tegen de genade, die hun gebracht werd, eu achtten zichzelven het Evaugelie onwaardig ; zoo bracht hij het dan tot de Heidenen. Voortdurend herhaalde zich de gelijkenis des Heeren van het Avondmaal, dat door de eerstgenoodigden geriug geacht werd; welaan, zoo zouden dan daartoe geroepen en uitgenoodigd worden de armen en verminkten en kreupelen van de wegen en achter de heggen. Tot dezen wendt hij zich dan ook hier, gelijk hij zegt (Vers 6): „ O n d e r w e l k e n gij o o k zij t . " Luther heeft hier: „Onder welken gij t e n d e e l e ook zjjt." Het is niet duidelijk, vanwaar Luther deze woorden „ten deele" heeft; in den Grieksclien grondtekst staan zij niet. Wellicht heeft hij gedacht, dat er onder de geloovigen te Rome toch ook eenigen waren, die te voren Joden geweest waren, zoodat de geloovigen uit de Heidenen slechts een deel uitmaakten. Dat was zonder twijfel het geval, maar diegenen, die uit de Joden zich tot het Evangelie Christi bekeerd hadden hadden hun Jodendom verloren; zij waren voor God Heidenen geworden, kenden geen onderscheid meer, en lagen met alle Heidenen onder hetzelfde oordeel der verdoemenis, zij hadden zich met alle Heidenen op éénen hoop geworpen. Maai' tot hen was gekomen de r o e p i n g v a n J e s u s C h r i s t u s , de roeping namelijk tot het groote bruiloftsmaal, — van de heggen en wegen waren zij geroepen, — de roeping van den goeden Herder, Die de verlorene schapen naloopt, — de roeping van Hem, Die spreekt: „Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt Mijn juk op u." Dat was eene almachtige roeping, die de banden der ongerechtigheid, waardoor zjj aan de zonde gekluisterd waren, losmaakte en verbrak, zooals de tollenaar Levi van zijne tolbank weggehaald werd door de krachtige roeping Christi: „Volg Mij!" Hij kou toen niet meer in de ongerechtigheid blijven. Zoo waren zij daar te Rome, de groote wereldstad, waar alle goddeloosheid als samenvloeide, in schrikkelijke banden der zonde en ongerechtigheid geweest, gekerkerd door de macht des Satans, — en daar in deze duisternis, in deze gevangenis had de genadige roeping des Heeren Jesus Christus met macht weerklonken: Komt uit! en de banden, waaraan zij vroeger te vergeefs gerukt hadden, waarvan zij zich niet hadden kunnen losmaken, waren los gegaan, zjj waren door dezelve niet langer gehouden geworden, zij wandelden in het licht. G e r o e p e n e n van J e s u s C h r i s t u s waren zij, geroepen in Zijne genade (Gal 1 : 6), — geroepen tot Zijne navolging, geroepen tot de gehoorzaamheid des geloofs; daarom komt hij ook met dit woord tot hen; verder noemt hij hen in Vers 7: „ G e l i e f d e n Gods en g e r o e p e n e h e i l i g e n ." Wanneer hij hen noemt „ g e l i e f d e n G o d s , " dan hebben wij niet de liefde Gods te meten met de maat van ons nauwe hart. Die moeten toch waarljjk van God geliefd zijn, tot wie Hij Zijne hand uitstrekt, opdat zij niet verzinken, niet omkomen in den afgrond huns verderfs, die moeten toch van God geliefd zijn, tot wie Hij gekomen is en Zich begeven heeft in de pestholen hunner melaatschheid, hunne krankheid op Zich nemende, — zij, tot wie Hij gesproken heeft: „Ik delg uwe overtreding uit als eenen nevel en uwe zonden als eene wolk," zjj, die Hij in het vlakke velfl heeft zien liggen in hun bloed, en tot wie Hij gesproken heeft: „Gij in uwen bloede, gij zult leven." Geliefd moeten die zijn van God, die de Vader als verlorene zonen weder opgenomen heeft aan Zijn hart, in Zijn huis; en waar zij dan. Zijner roeping gehoorzaam zijnde, zich tot Hem opgemaakt en zich aan Hem gehouden hebben, hebben zij Hem liefgehad, Die hen eerst heeft liefgehad, en wandelen in Zijne navolging; daar hebben zij verder ervaren, dat het woord des Heeren Jesus Christus waarheid is: „Wie Mij l i e f h e e f t , die zal van Mijnen Vader geliefd -worden, en Wij zullen tot Hem komen en woning bij hem maken." Alzoo: geliefden Gods, — e n g e r o e p e n e h e i l i g e n, want waar de roeping des Heeren gekomen is, daar is de Heere Zelf gekomen en heeft door Zijn bloed en Zijnen Heiligen Geest zulken tot heiligen gemaakt, die in zichzelven onrein en onheilig zijn, terwijl Hij hen weder tot God en in Zijne gemeenschap bracht. De heiliging ligt in de roeping: „God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar tot heiligmaking, — daartoe, om voortdurend te hooren naar en acht te geven o p Z i j n W o o r d ; w a n t Mij n e s c h a p e n h o o r e n M ij n e s t e m. En deze stem des goeden Herders komt tot hen in dezen Brief des Apostels.
3. Zulke lieden dan heeft de Apostel voor zich, die geen voorrecht hebben bij God, op niets aanspraak kunnen maken, die Heidenen zijn, maar de genadige, de krachtige roeping Gods en Jesu Christi, is tot hen gekomen in hunne gevangenis, in hunnen dood, waarin zij lagen, en heeft hen uitgevoerd, zoodat zij ervaren mochten de algenoegzame liefde Gods, de heiligende macht des bloeds en Geestes Christi. En terwijl hij hun a l l e n zonder onderscheid, hoe verschillend het er overigens bij ieder van hen moge uitzien, welke verschillende wegen zij anders ook geleid zijn of geleid worden, dezen Brief schrijft, wat brengt hij hun allereerst? Komt hij met dreigende woorden, met woorden van bittere straf, met neerslaande, neerwerpende woorden? Neen, met zoo iets wordt het hart slechts schuchter gemaakt, afgestooten, daarmede wordt het oor niet geopend, maar toegesloten. Hij begint veeleer met eenen groet, met eenen lieflijken groet, dien hij uit den rijkdom der genade en der barmhartigheid Gods, uit het volle hart Gods neemt Aldus spreekt hij: G e n a d e zij u e n v r e d e v an G o d , o n z e n V a d e r , en d e n H e e r e J e s u s C h r i s t u s. De Apostel weet wat wij behoeven, hij weet hoe het er in het hart des geloovigen, desgenen, die God vreest, die der roeping Gods gehoorzaam is, uitziet, — in het hart desgenen, die van God geliefd is, die een geroepene heilige is, — dat zulk een in zichzelven is en blijft een arme zondaar voor God, die voortdurend weder in vrees en angst nederligt, en zich afvraagt, of hij niet bij alle ervaring toch zichzelven nog bedriegt, en waar zulke nood en aanvechting komt, waar de influisteringen des duivels iemand den ganschen weg des heils en des levens weder doen in twijfel trekken, daar is men steeds in gevaar, het weder in eigene werken, in werken der Wet te zoeken, of het in eigene hand te houden, om in zichzelven eenen grond der zaligheid te hebben.
Daa •in komt de Apostel met dezen wensch, die echter niet een bloot menschelijke wensch, maar een zegen van boven, een zegen uit den hemel is, gelijk de zegen des hoogepriesters : De Heere doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u g e n a - d i g , de Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u v r e d e , — zoo ook hier genade en vrede. Hij komt met dezen wensch en zegen: G e n a d e zij u. G e n a d e , — dat is de goedertierenheid Gods, die niet naar onze waardigheid, naar onze verdienste vraagt, maar tegen al onze onwaardigheid en zonde in zorgt en regeert, die ook niets daarvan heeft, noch te voren noch daarna, — genade, dat voortdurend onze dagelijks nieuwe zonde van ons genomen en gelegd zij op het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, — dat voortdurend onze steeds nieuwe bevlekking en onreinheid gewasschen zij in het bloed dezes Lams, in de geopende fontein tegen alle zonde en onreinheid, — genade, waarin wij Gods maaksel zijn, geschapen in Christus Jesus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden gewandeld hebben, — genade, die niet toelaat, dat de zonde over ons heersche, maar die zelve heerschappij voert in gerechtigheid, — genade, die immer weder het aangezicht des Vaders over ons laat lichten, opdat wij het weten: onze God en Vader toornt niet meer over ons. Genade zij u en v r e d e . I s de genade weg, dan is er ook geen vrede met God; zoeken •yvij het weder in onze werken, in ons eigen doen, dan is er toorn, natuurlijk, want met ons werk kunnen wij bij God niet aankomen, Hij moet het immer afwijzen, wijl het niet is naar de maat Zijner W e t , — dan is er een twisten, een twisten en strijden van onze zijde tegen God, omdat Hij niet ons en het onze wil laten gelden, Zich niet met ons op onze wegen wil begeven, maar op Zijnen weg en bij Zijnen raad blijft. Daarom de wensch des Apostels; Vrede zij u! Vrede met God, dat is: dit twisten en strijden hebbe een einde! Hoort des Heeren woord: „Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen, spreekt naar het hart van Jerusalem en roept haar toe, dat haar strijd, hare worsteling, vervuld i s , dat hare ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor al hare zonden". Laat ons tevreden zijn met datgene, wat God voor ons gedaan heeft met Zijnen Christus, met Zijn Lam, daar mede, dat God niets meer van ons verlangt, bij ons niets meer zoekt, — laat ons tevreden zijn daarmede, dat Hij het zonder ons, ja tegen onszelven in alles volbracht en den grond des heils gelegd, de gerechtigheid aangebracht heeft. O, waar de ziel daarop j a en amen zegt, daar ontstaat na den hevigen storm eene groote stilte, daar daalt de vrede Gods in het beangstigde hart neder.
Zulk eene genade, zulk een vrede komt v a n God o n z en V a d e r . — Hij is de Bron, waaruit het voortvloeit. Uit Zijn hart komt bet alles voort, uit het hart Desgenen, Die Zich erbarmt over verlorene kinderen, die met de bekentenis komen: „Ik ben niet waardig Uw zoon genaamd te worden!" en die het daarna weder en altijd weder opnieuw leeren stamelen: „Abba, Vader!" En van den Heere J e s u s C h r i s t u s Is de Vader de Bron, waaruit het voortvloeit, de Heere Jesus Christus is de Middelaar, de Borg, Die het verworven heeft dat in weerwil van onze zonden zulke genade, zulke vrede ons toekomt. Verworven heeft Hij het aan het hout des kruises, geërfd heeft Hij alles, opdat Hij uitdeele zulke gaven :
genade en vrede, opdat het als een balsem druppele in het gewonde, in het verslagene hart.

Dat is de groet, waarmede de Apostel Paulus zich tot de geloovigen te Rome wendt, waarmede hij schier al zijne Brieven ook aan de andere Gemeenten begint, ten einde hen terug te brengen van den verkeerden weg tot de waarheid, die zij verlaten hebben of gevaar loopen te verlaten. Dat is de groet, waarmede de Yader Zich tot ons wendt, wanneer wij verre van Hem zijn en dezen Brief voor ons nemen , dien Hij aan ons geschreven heeft, opdat wij de liefde des Vaders gedenken en een hart en oor bekomen om te hooien, wat Hij ons verder schrijft, wat Hij ons nog meer voorhoudt en aan het hart legt, — opdat wij hooren wat de Geest tot de Gemeenten zegt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's