Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herman Ravensperger, een Godgeleerde uit de eerste helft der 17den eeuw. Uit oorspronkelijke en andere bescheiden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herman Ravensperger, een Godgeleerde uit de eerste helft der 17den eeuw. Uit oorspronkelijke en andere bescheiden.

Hoofdstuk I. Geboorteplaats en jeugd van Ravensperger

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het waren recht droevige dagen, die de maand April van het jaar 1599, toen zij, door de sneeuw der bergen omstuwd, haren intocht in de dalen der Sieg hield, voor de goede stad Siegen deed aanbreken. Want daar klonk eene mare, die al hare bewoners ter neder sloeg. Even te voren had de rector der Nassausche landshoogeschool, de eerwaarde theoloog Johannes Piscator, in de zitting van den schoolsenaat aan de professoren zoowel als aan de leeraren van het Paedagogium mededeeling gedaan, dat Graaf Jan de Oudere last gegeven had om de hoogeschool met het daarmee verbondene Paedagogium of Gymnasium weder naar Herborn te verplaatsen, ingeval in dertien punten, betreffende de uitwendige verbetering en verfraaiing van laatstgenoemde stad, door haar bewilligd werd. Het was wel vooruit te zien, dat de stadsregeering van Herborn zonder bedenken die bewilliging zou geven. En zulks had ook plaats. Hoewel de bergwerken al jaren lang eene rijke bron van welvaart voor de stad Siegen geweest waren, zoo was toch de landshoogeschool, die wegens de pest in 1594 van Herborn hierheen verplaatst was geworden, en die door vele buitenlanders en aanzienlijke jongelieden bezocht werd, een niet te versmaden bron van meerdere inkomsten voor de stad, die haar dan ook ongaarne miste. Ook ontging daardoor aan menig kind te Siegen de gelegenheid om zich voor een wetenschappelijk beroep te bekwamen.

Onder degenen, die dus met groote bezorgdheid het bevel van den landsvorst vernamen, bevonden zich ook de ouders van een leerling der derde klasse, Herman Ravensperger, wiens vader denzelfden naam droeg, terwijl zijne moeder Elisabetha Miincker van geboorte was, beide eerzame en godvreezende burgermenschen. De vader, een bergwerker, eigenaar van eene gieterij bij Caan, die een zijner voorouders, Koenraad Ravensperger, omstreeks honderd jaar te voren, in eigendom bekomen had, behoefde wel is waar uit een geldelijk oogpunt zich wegens zijnen zoon niet bezorgd te maken, maar hem en zijner achtgenoote was het eene pijnlijke gedachte, dat zij hunnen jeugdigen zoon, nog geen dertien jaren oud, die hun den 30s l eu September 1596 geboren was, nu reeds van zich zouden moeten laten gaan, en dat hij dan de ouderlijke leiding en tucht zou missen. Maar gelijk het zoo dikwijls plaats vindt, dat juist dan, als wij menschen geenen uitweg zien door de tallooze bezwaren en moeielijkheden, en tot God, Die alleen in allen nood helpen kan, zuchten, Hij, de Heere, alles anders bestuurt en leidt, dan het naar de berekening der menschen gaan moet, zoo geschiedde het hier. Op een verzoekschrift, met vele redenen aangedrongen en ingediend door de overheden, de burgemeesteren, den schoolraad en de gilden te Siegen, beschikte Graaf Jan, die in zijne rechtvaardigheid en zachtmoedigheid zijne onderdanen altijd naar billijkheid behandelde, bij missive van 20 April, gericht aan den Senaat van Siegen, dat „er besloten was, om de landsschool aan beide plaatsen, te Siegen zoowel als te Herborn, en aan elke plaats eenerlei lessen, oefeningen en orde, zooveel mogelijk en tot stichting in stand te doen blijven." Aan professoren en leeraren werd het evenwel in de keuze gelaten om naar Herborn te vertrekken of in Siegen te blijven.
Toen dan nu ook op den eersten Mei van dat jaar met den rector Piseator, een vrij groot aantal leeraren, studenten en leerlingen naar Herborn trok, bleef er toch een goed aantal hunner ouder den hoogleeraar in de rechtsgeleerdheid Ulner te Siegen achter, tot niet geringe vreugde der burgerij. Voorloopig voerde genoemde professor het rectoraat, doch slechts voor korten tijd, daar Johannes Althusius hem weldra opvolgde.
Intusschen zou de vreugde van korten duur zijn. Het jaar 1599 was, gelijk men zulke jaren wel eens noemt, in de geschiedenis onzer stad een recht ongeluksjaar. Nauwelijks toch had die gewichtige verandering in het schoolwezen te dezer plaatse haar beslag gekregen, of Siegen werd door eenen verschrikkeljjken brand geteisterd. Eene oude kroniek vermeldt dienaangaande: „In het jaar 1599, in de week na Walpurgis, is andermaal een verschrikkelijke brand uitgebroken, te tien uren in den avond, ia den Heiligen Geest (zoo heette het huis) in den stal, — hoe het aangekomen is, weet men niet, — is uit het dak naar buiten geslagen en heeft toen dermate de overhand bekomen, dat alle huizen in de asch gelegd zijn van de Hertenweide tot den Hamer toe, benevens de schuren en stallingen en het muurgebouw met den bergtoren, alzoo dat er ditmaal grootere schade is aangericht dan te voren (in het jaar 1592) in de Marburgerstraat; en moesten wagens en karren den geheelen nacht water uit de Sieg halen, dewijl alle putten leeggeschept geworden waren''.
Een derde onheil in dit jaar, dat de beide reeds genoemde was voorafgegaan, mocht terecht de aanwezigheid van het Spaansche krijgsvolk heeten, uit vier vendels of achthonderd man bestaande, en dat, — uit weerwraak voor de diensten, door het Nassausche Gravenhuis aan het Nederlandsche volk bewezen, in den heiligen strijd voor menschen- en christenrechten, voor geloofs- en gewetensvrijheid tegen de Spaansche onderdrukkers gevoerd, — den geheelen winter over tot Paschen 1599 toe in de nabijheid van Siegen lag en de landstreek brandschatte. Maar ook van die menschen verloste de Heere Zijn volk, zoodat het wederom in rust en vrede in zijne hutten wonen kon.
Keeren wij, na vermelding van deze plaatselijke bijzonderheden uit die dagen, thans weder tot Herman Ravensperger terug. Deze werd van zijne vroegste jeugd aan, door zijne waarlijk godvreezende ouders in eenen echt Christelijken geest opgevoed. Het eerste onderricht ontving hij van meester Anton Guilner, uit Hanau afkomstig, die aan het hoofd der Siegensche burgerschool stond en bij Graaf Jan eenen zeer goeden naam had. Verder doorliep hij de klassen van het Paedagogium van Siegen, in hetwelk wij als leeraren van eenige beteekenis, en die eenen blijvenden invloed op den ijverigen jongeling uitgeoefend hebben, onder anderen aantreffen: Jacob Bras, die in 1605 als predikant naar Altenkirchen in het Saynsche gebied vertrok; Johaunes Stöver, die in 1604 herder en leeraar te Siegen en daarna te Emmerik werd, een uitnemend godgeleerde en paedagoog, die door den predikant Cuno in zijne „Geschiedenis van de stad Siegen" (Dillenburg, 1872) op blz. 151 en verv. in den breede geschetst wordt; voorts Johannes Aller Volperhausen, later predikant te Oberfischbach, waar ook vroeger zijne standplaats was. Johan Ehrnholt was mede een degelijk paedagoog.
Door deze mannen goed voorbereid, werd Ravensperger reeds bij het openbaar voorjaarsexamen in den jare 1603 met een getuigschrift van goed volbrachten leertijd uit deze school ontslagen. Onder dagteekening van 9 Mei werd hij door den rector Althusius in het album der studenten der Herbornsche hoogeschool ingeschreven. Hij had zich, evenals de groote hervormers Luther en Calvijn en andere mannen van beteekenis uit het tijdperk der reformatie, Olevianus en Junius, aanvankelijk op de studie der rechtsgeleerdheid toegelegd, hetgeen aanleiding was, dat hij de voorlezingen niet in zijne vaderstad maar te Herborn volgde, waar dit vak van wetenschap beter vertegenwoordigd was, met name door professor Matthaeüs en Althusius Ongetwijfeld was het eeue goede voorbereiding voor de studie der godgeleerdheid, aan welke hij zich naderhand wijdde, dat hij eerst het menschelijke recht, de men sclielijke wet leerde kennen en daarop het recht of de wet Gods. Anderhalf jaar later trok hij met drie vrienden en landslieden, Johannes Salbaeh, Jacob Pieffenbach en Johannes Sibel uit Freudenberg, naar de Universiteit van Heidelberg, waar zij den 25s t e n September 1604 als studenten in het album werden ingeschreven, evenwel met het oog op hunnen leeftijd, zonder door den eed aan de wetten der hoogeschool onderworpen te worden (ob aetatem nondum iurati, zooals het in het stamboek luidt). Yan Heidelberg werd Ravensperger in 1605 door Graaf Lodewijk den jongeren zu Wittgenstein-Wittgenstein naar het bij Laasphe aan de Lahn schilderachtig gelegene kasteel beroepen, om zijne zonen, de jeugdige Graven Lodewijk en Johan, op te voeden. De omgang met de beide voortreffelijke predikanten van de stad Laasphe, den uit Cuno's „Blätter der Erinnerung aan Olevian," (Barmen, 1887, blz. 87 verv.) ons bekenden levensbeschrijver der martelaren Dr. Paul Crocius en den tweeden predikant Dr. Crato Steithoff, was hem tot den grootsten geestelijken zegen, en deed hem besluiten de studie der rechtsgeleerdheid ganschelijk vaarwel te zeggen en zich op de studie der godgeleerdheid toe te leggen. Hij keerde daarop naar Ilerborn terug, waar de wereldberoemde theoloog en als voortreffelijk uitlegger der Heilige Schrift bekende Magister Johannes I'iscator, benevens de als leeraar in de praktische godgeleerdheid te dien tijde ongeëvenaarde Wilhelm Zepper zijne leidsleiden in die wetenschap werden.
Toen in October 1606 de school weder van Herborn naar Siegen verplaatst werd, wegens de hevig woedende pest in het Dilldal, trok Ravensperger mede. Maar in 1608 begaf hij zich naar Marburg, waar Gregor Schönfeld, de man die voor de gereformeerde leer daar reeds een martelaarschap geleden had, zijn voornaamste leeraar werd. Uit dien tijd is in het archief der hoogeschool van Herborn een tot nog toe onuitgegeven brief in manuscript voorhanden, geschreven aan den jeugdigen Hernbornschen docent Johann Heinrich Aisted, den later wijdvermaard geworden theoloog en veelzijdigen geleerde, die de leermeester is geweest van den bekenden opziener der broeders, Johan Arnos Comenius, welken brief wij hier woordelijk in de oorspronkelijke taal laten volgen:
Quod tam sero, praestantissime et doctissime vir, ad literas tuas respondeo , velim assiduis meis occupationibus acceptum feras. Nunc tarnen putavi omnino hanc ad te scribendi occasionem a me praetermitti non posse, partim ut noris me tui memoriam diligentissime retinere et frequentissime colere, partim ut quae tibi nota esse volo, significarem. Dominus Dr. Moltherus diversis vicibus tui honorificam mentionem fecit, sed simul altum in scribendis ad eum literis silentium miratus fuit. Ego superioribus diebus eum tuo nomine salutabam, cum eum interrogaturum de te tuisque rebus praeviderem. Qua in re nil me fecisse reor, quod tibi non gratum et acceptum confidam: praesertim cum in tuis ad me datis ultimis literis ommes tui amantes Deo commendaris. Jlihi a! futurum est molestum, obsecro, mi 'lomine, senem hebraeo aliquo epistolio recrea: non committe quin ibi respundeat. Rumores hic spargi coepere Scholam Nassovicam rursus Herbornam translatum iri: quod utrum certo futurum, qviaeso significa. Vereor ut crebra haec Scholae migratio ei sit profutura. Optandum esset ut firma et stabilïs sedfc illi constitueretur. Ingrata mihi omnino futura illa translatio et potissimum propter te, siquidem sperassem, si Sigenae Schola permansisset, maiorem nostrum amicitiam et coniunc tionem. At quid aio? fiat quod Jehova vult. Hoe si vult, fiet tarnen, utut vadat Schola. Quid velim, fors intelligis: et intelligenti satis. Breve permissu ex authoritate venerandae facultatis theologicae disputationem, quae iam sub proelo est, sine praesidio, in collegio privato theologico propositurus sum, eam tibi legendam et examinandam transmittam, ut si quid minus rectum et politum in eo, tu me amice moneas.

Bene vale, mi frater, cum amicis omnibusque et Dominus Jesus te custodiat, tuisque laboribus, affatim benedicat.

Raptissime Calend. Pebr. 1609. Tuus tibi deditissimus

HERMANDS RAVENSPERGER.

Voor de lezers van het Zondagsblad, die het Latijn niet machtig zijn, hebben wij in de Noot') de vertaling er van gegeven; er blijkt uit dit schrijven, dat Ravensperger binnenkort een theologisch dispuut, buiten leiding eens professors, wilde houden, hetwelk reeds ter perse was, en dat hij eerstdaags aan Alsted zou zenden, opdat deze het doorlezen en mogelijke verbeteringen aangeven zou. Ook maakt hij melding van het gerucht, dat hem ter oore gekomen was omtrent eene spoedige verplaatsing van de Nassausche landshoogeschool nu weder naar Herborn. Dat onophoudelijk verplaatsen was echter naar zijne meening alles behalve bevorderlijk voor den bloei der school.
Volgens de akten der Marburgsche Universiteit werd Ravensperger door professor Schönfeld den 28. Augustus 1609 tot doctor in de godgeleerdheid gepromoveerd. Er zijn geen nadere berichten omtrent den tijd en de wijze, waarop Ravensperger, nadat inmiddels de school inderdaad naar Herborn was teruggebracht, daarheen gekomen is. In de akten der school duikt liij voor 't eerst in April 1610 op. (Wordt vervolgd.)


1) Zeer uitstekende en zeer geleerde heer! Gaarne zou ik willen, dat gij heb aan mijne vele voortdurende bezigheden toeschreeft, dat ik zóó laat uwen brief beantwoord. .Deze gelegenheid om u te schrijven meen ik evenwel volstrekt niet te mogen laten voorbijgaan: eensdeels, om u te doen weten, dat ik zeer ijverig de herinnering aaib u bewaar en zeer dikwijls aan u denk, anderdeels om u bekend te makeu wat ik wil, dat u bekend zij. Dr. Moltherus heeft verscheidene maleu op eervolle wijze over u gesproken, maar heeft te gelijkertijd zijne verwondering betnigd over het diepe stilzwijgen, dat gij bewaart, met betrekking tot het schrijven van brieven. In de laatste dagen groette ik hem uit uwen naam, omdat ik voorzag, dat hij naar u en uwe omstandigheden zou vragen. Hierin meen ik niet anders gehandeld te hebben,, dan u aangenaam en welgevallig is, voornamelijk, omdat gij, in uwe laatste aan mij gerichte brieven, allen, die u genegen zijn, Gode aanbevolen hadt. Ach, mij zal het lastig vallen, verkwik gij, mijn waarde, den grijsaard met een hebreeuwsch briefje: sta niet toe, dat hij u antwoordt. — Hier beginnen zich geruchten te verbreiden, dat de Nassausche School weder naar Herborn zal verplaatst worden: ik bid u, schrijf mij, of dit stellig zal gebeuren. Ik vrees, dat die herhaalde verplaatsing der School, haar niet van voordeel zal zijn. Het ware te wenschen, dat haar eene vaste en duurzame plaats werd aangewezen. Deze verplaatsiug zal mij volstrekt onaangenaam zijn en hoofdzakelijk om uwentwil, daar ik immers gehoopt had, dat onze vriendschap en gehechtheid aan elkander grooter zou worden, als de School te Siegen ware gebleven. Maar, wat zeg ik? Jehova's wil geschiede! Hoe het der School ook moge gaan, als Hy dit wil, zal het toch gebeuren. Misschien begrijpt gij, wnt ik wil, en als gij het begrijpt, is het voldoende. — Binnenkort zal ik met verlof, op gezag der eerwaarde faculteit der Godgeleerdheid, eene verhandeling, die reeds ter perse is, buiten leiding eens hoogleeraars, houden in een privaatcollege, ik zal ze u ter lezing en tot onderzoek zenden, opdat gij, als er iets minder juist of minder keurig in mocht zijn, mij, als mijn vriend, moogt waarschuwen. Vaarwel, miju broeder! de Heere Jesus behoede u met al uwe vrienden en zegene uwen arbeid overvloedig! In der haast. 1 Februari 1609. Uw zeer toegenegene

H E B M A N N U S UAVENSPEBÜEH.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Herman Ravensperger, een Godgeleerde uit de eerste helft der 17den eeuw. Uit oorspronkelijke en andere bescheiden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's