Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het derde kruiswoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het derde kruiswoord

„Voorwaar zeg Ik u : Heden zult gij met "Mij in het paradijs zijo1" Luk. 23 : 43.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Versmaadheid hreekt en scheurt Mij 't hart van één; Ik ben zeer zwak: de lasteringen snijden Mij door de ziel," — zoo moest onze Heiland hier klagen in Zijn lijden. De groote schare, •— spottend en honend stond men rondom Zijn kruis, of ging met een minachtenden lach voorbij. Zelfs één der medekruiselingen, hoezeer ook gefolterd door eigene smarten, kan het nog niet nalaten, om Hem, Die toch de Messias is, in Zijne machteloosheid te bespotten. Is er dan niemand, die zichzelven veroordeelt en den Rechtvaardige verheerlijkt? Waar blijft de belofte, dat Hij zaad zal zien, nu Zijne ziel zich tot een schuldoffer gesteld heeft ? Zal de Heiland in deze ure niet gesterkt worden door de aanschouwing der waarheid dezer toezegginge Gods? Ja, reeds nu zal Hij zaad zien. Terwijl de één der moordenaren den Heere lastert, rechtvaardigt de ander God, en erkent den Heere Jesus voor Dengene, die Hij waarlijk is. „Heere!" — zoo richt Hij zijne bede tot den Heiland — „Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.'' Heerlijke belijdenis, die hij hier van den Heiland aflegt. Hij noemt Hem „Heere", Hem, Die daar als een door allen verworpene, als een door Goddelijke en menschelijke wetten veroordeelde, als een trouwelooze slaaf aan het kruishout hing. Hij gelooft, dat die medekruiseling, Dien de Joden als hunnen Koning verworpen hadden, nochtans een Koning is, en wel Koning van een Rijk van genade en kwijtschelding van zonden, een rijk, niet van deze wereld, maar een geestelijk, hemelsch Koninkrijk. Hij geloolt, dat in dit Rijk dezulken uit genade tot onderdanen worden aangenomen, «lie zichzelven veroordeelen, God in het recht stellen, en Hem de eere Zijns Naams geven. Wij zien in dezen moordenaar, lioe het geloof, dat zichzelven verliest en alleen op Christus aiet, eene vastigheid vindt, die niet bedriegt, waar alles begeeft en alle hoop op het zichtbare ten onder gaat. Door dat geloof zag deze moordenaar het hemelsch Koninkrijk, en hoewel hij het van verre zag, zag hij het nochtans klaar en duidelijk. „Niet zien, en nochtans gelooven", daarvan vinden wij hier de heerlijke vrucht. Aan het zichtbare stoort hij zich niet; wie zou ook naar het uitwendige in den gekruisigden Heiland gedaante of heerlijkheid gevonden hebben ? wie zou in Hem, aan het hout der schande en der vervloeking geüageld, koningsheerlijkheid zien? En toch — het geloof van dezen moordenaar zag door smaad, schande en spot, door vernedering en dood henen, en zag de heerlijkheid van den gekruisigden Messias; hij zag met het oog des geloofs, — en geen oog ziet scherper dan dat, het ziet onzienlijke dingen; ja dingen, die, wat het uitwendige aangaat, gansch anders worden aangezien: het ziet in een armen en gekruisigden Christus de heerschappij van hemel en aarde; in een afgrond van vernedering de heerlijkheid van een eeuwig Koninkrijk; in een veroordeelden en vervloekten de gerechtigheid voor God. Het geloof, dat niet de uitkomst eener rekensom is, maar dat in onze ziel geboren wordt, wanneer de Heilige Geest herscheppend zweeft over den afgrond onzer verlorenheid, — dat geloof, waarvan Paulus spreekt in Hebreën 11, moet in zjjne wonderbare werking openbaar worden, en wordt naar waarheid alleen door hen verstaan, die door God geleerd worden. In dat geloof verkrijgt men moed, om trots eigene onwaardigheid, vloek en verdoemenis, het alleen te wagen op de barmhartigheden des Heeren ; om in weerwil van de beschuldigingen van duivel, wereld en eigen vleesch zich met de betuiging: „Het heil is des Heeren", Hem vrees ik, te werpen in de zee Zijner barmhartigheid „Heere! gedenk mijner, als Gij in Uw koninkrijk zult gekomen zijn." „Gedenk mijner" — Hij bad in alle eenvoudigheid; hij verzocht of de Heiland hem in genadige gedachtenis wilde houden, als Hij in Zijn Koninkrijk zou gekomen zijn. Hij beval zich den Heiland, het aan Hem overlatende, hoe zijne bede zou vervuld worden. Die in geloof bidt, stelt alles in 's Heeren hand; hij spreekt: „O mijn God! ik deug nergens toe; ik ben verloren; ik kan mijzelven ook in geen enkel opzicht goed maken: neem Gij mij, en maak van mij wat Gij wilt." Zulk eene bede vindt aanstonds verhooring, zooals de moordenaar ondervond in het troostvolle antwoord des Heilands : „Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn!" De Heiland, ofschoon Hij nu machteloos aan het kruis hing, wist evenwel, dat Hij, door die schande en dien vloek heen, wederom met de heerlijkheid zou bekleed worden, die Hij bij den Yader had, eer de wereld was. Als Borg der Zijnen , Die naar den raad des Vaders de eeuwige verzoening door Zijn bloed en dood teweegbracht, ontsluit Hij aan het kruis den hemel der heerlijkheid voor dezen kwaaddoener. .,Voorwaar!" — „Amen!" — woord van plechtige belofte en eedzwering — dat is het eerste woord, waarmede de Heiland Zich tot dezen bidder richt, om hem daarmede in zijn geloof te sterken en te bevestigen. Gij moordenaars, gij stelt uw gansche betrouwen op Mij, erkent Mij voor uwe Gerechtigheid, — ontvang uwe bede, en hoezeer het ook onmogelijk moge schijnen, en wat er ook verder tegen opkome, gij zondaar, gij kwaaddoener, die tot Mij uwe toevlucht hebt genomen, zult niet verloren gaan; met Mijn Goddelijk „Amen!" bevestig Ik u deze belofte: „Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn!" De Joden waren gewoon, om den derden hemel, de bijzondere woonplaats des Allerhoogsten „Paradijs" of ook wel „Eden" te noemen, — woorden van dezelfde heteekenis, u. 1. „lusthof", 't Is opmerkelijk, dat de Heiland dit woord nooit in Zijne gesprekken of redenen gebezigd heeft dan alleen in Zijn antwoord aan den moordenaar aan het kruis. Wij kunnen hieruit zien, wat eigenlijk op den bodem van 's Heilands harte lag, n.1. 'Zijnen Yader de eere weer te geven, die wij Hem geroofd hebben; Diens Wet weer op te richten, en zonde, schuld en straf weg te nemen, te verzoenen, uit te delgen en te dragen. Alzoo doorleefde Hij in Zijne ziel en omvatte Hij in Zijn lijden, wat in Edens hof was geschied. Daar zijn wij verlorenen geworden; daar heeft de mensch het geloof in God e r a a n gegeven ; daar heeft hij zichzelven en al zijne nakomelingen in het verderf gestort. Zou er voor dien mensch redding mogelijk wezen, zou hij tot God weergebracht zijn, dan moest de tweede Adam herstellen, wat door den eersten bedorven was. De Heiland wil dus zeggen tot den moordenaar: Het aardsche paradijs is door u verloren, maar Ik open u het hemelsche; j gij zult daar binnen gaan, en allen, die evenals gij, als zondaars tot Mij de toevlucht nemen, zichzelven veroordeelende en Mij rechtvaardigende. — Heerlijk Evangelie, hetwelk onze Heiland, (aan hot kruis hangende, gepredikt heeft aan dien armen doemschuldigen zondaar. Woord van troost voor hen , die, bij het gevoel hunner zonden, in hunne verlorenheid opzuchten tot dezen Heiland, nu in eer en heerlijkheid verheven aan 's Vaders Rechterhand ; woord van vrijspraak, verlossing en eeuwig leven. Vernemen wij het met blijdschap, Gode de eere gevende! Hier op aarde is verdriet, kommer, nood, moeite van allerlei aard; hier heerscht de booze, en overvalt de zonde ons van dag tot dag, en alles roept ons toe: „Hier wordt de rust niet gevonden; de ware vreugde ligt hooger dan op deze aarde". Over dien heerlijken hemel heeft onze Heere Jesus Christus de vrije beschikking; die is Hem door Zijnen Vader gegeven, en er is niets of niemand, die Hem deze macht kan ontnemen. Welk een bemoedigend woord is het dan niet, wanneer Hij ons toeroept: „Die tot Mij komt, zal I k geenszins uitwerpen." Die komt — zooals hij is, die komt met het moordenaars-geloof, die zich met geheel zijn lot voor tijd en eeuwigheid overgeeft in de handen des getrouwen Zaligmakers, die komt in zijne verlorenheid, zonder van zijne bekeering, zijn geloof of zijne werken iets te weten, maar die bij de moordenaarsbede blijft: „Heere! gedenk mijner." „O God! wees mij zondaar genadig." Wie het gebed van den moordenaar vers t a a t , — al is hij overigens een ongeleerd mensch, — die verstaat meer van de ware godgeleerdheid dan de grootste geleerde, die nog voor God geen zondaar werd Die deze bede verstaat, werpt zich Christus in de armen, bij verwacht van zichzelven niets goeds meer, maar wenscht op genade te leven en op genade te sterven; — op zichzelven ziende, moet hij :iltijd deze verzuchting slaken: ,,Ik ellendig mensch! wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods" maar wendt ook in dien nood het oog naar Golgotha's kruis, en roept u i t: „Heerc! gedenk mijner." Dat is de weg naar het hemelsch paradijs. Die alzoo uit den diepte hunner ellenden roepen tot God. Die l e e f t , zullen in dat paradijs worden binnengehaald op s Ileeren tijd, wellicht spoediger dan zijzelven het verwachten, want zóó heeft de Heiland gesproken: „Heden"' van nu aan — „zult gij met Mij in het paradijs zijn." Dat „heden" zal dan zijn, wanneer zij Gods raad hier hebben uitgediend. Daarom gij, die in gerechtigheid voor God wenscht bevonden te worden ten jongsten dage, en daarom hij de bede b l i j f t : „Heere, gedenk mijner!" •— zijt goedsmoeds: nog een weinig tijds, en Hij, Die staat te komen, zal komen om al Zijne ellendigen tot eere te brengen; om hen uit lijden en strijd, zonde en dood over te brengen in het hemelsche paradijs, dat Hij geopend heeft, en waar Hij plaats bereidde voor allen, die Zijne verschijning hebben liefgehad. Dan openen zich de poorten des hemels, en onze Heiland Zelf zal ons welkom heeten. Dat „heden" gaat ons begrip ver te boven, het zal zijn de ervaring van wat David z e g t : „Verzadiging van vreugde is bij Uw aangezicht; lieflijkheden zijn in Uwe Rechterhand, eeuwiglijk".

O, d&ar, daarheen,

Waar puinen zijn, noch graven.

Dorst hier het hart naar Gods gerechtigheen :

't Zal daar zich eeuwig laven!

O, daar, daarheen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 februari 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Het derde kruiswoord

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 februari 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's