Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het Boek van Prof, Dr. Böhl „de Rechtvaardiging door het Geloof",

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het Boek van Prof, Dr. Böhl „de Rechtvaardiging door het Geloof",

(Vervolg van het stuk in N°. 28.)

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

In plaats van zulke gaven is het echter de H e i l i g e G e e st Z e l f , Die den wedergeborene gegeven is, en Die hem Christus en al Zijne weldaden deelachtig maakt. De geheele toeëigening der verlossing is Zijn werk. Calvijn zegt in zijne verklaring van Joh. 14 : 16 : „Het was Christi eigen werk, door de verzoening van de zonden der wereld den toorn Gods te verzoenen, de menschen van den dood te verlossen, de rechtvaardigheid en het leven te verwerven; het is het e i g e n w e r k des H e i l i g e n G e e s t e s , ons z o o w e l d e e l g e t i o o t e n van C h r i s t u s Z e i v e n als ook van al Z i j n e w e l d a d en t e m a k e n ."
Christus en Zijne weldaden, het leven, het nieuwe verbond heeft do wedergeborene als eenen schat ontvangen, die hem nimmermeer ontvalt; hij heerscht met Christus in het eeuwig leven, Rom. 5 : 17. Daarom is het alleen daarom te doen, dat dit voor hem w a a r zij, en hiertoe heeft hij niet noodig gaven, om zich hoe langer hoe heiliger te maken, maar den Heiligen Geest, Die maakt, dat hij in Zjjne geboden wandelt, en dat zijn geheel oprechte geest en ziel, en lichaam onberispelijk bewaard wordt in de toekomst van onzen Heere Jesus Christus. Ezech. 36 : 27 ; 1 Thess. 5 : 23.
De Heilige Geest blijft eeuwig bij de Zijnen, en wordt nooit geheel van hen genomen. David, biddende, dat de Heere Zijnen Heiligen Geest niet van hem neme (Ps. 51 : 12), was zelf het bewijs, dat, hoe diep hij ook gevallen was, de Heilige Geest niet van hem geweken was, anders had David niet zóó kunnen bidden. Hier echter komt aan het licht, hoe het volstrekt niet te pas komt, van allerlei gaven en deugden te spreken, alsof deze ons ter beschikking gegeven waren. Zulke gaven had David zeker verloren, als hij ze ooit bezat, en hij zou daarom hebben gebeden: dat hij ze weder mocht verkrijgen. Heeft hij dit gedaan ? Neen, hij bad, Ys. 12: „Schep mij een r e i n h a r t , o God, en vernieuw in het binnenste van mij eenen vasten geest"; en Ys. 14 : ,,Geef mij weder de vreugde Uws heils, en de vrijmoedige Geest ondersteune mij." Hier is geen sprake van vernieuwing van deugden en krachten, maar dat de Heilige Geest niet van hem wijke, in hem het geloof in het heil Gods vernieuwe, hem een rein, ongehuicheld hart geve, hetwelk slechts op 's Heeren Woord ziet, en daardoor een vast toevoorzicht ontvangt en zich verheugt over het heil des Heeren.
Indien de wedergeborene den Heiligen Geest ooit verliezen zou, dan zou hij tevens uit het genadeverbond vallen, en dan moest hij telkens van nieuws wedergeboren en gedoopt worden om deel te hebben aan de vernieuwing des Heiligen Geestes. Maar dit wederspreekt der belofte Gods van het genadeverbond en verwekt den schijn, alsof God Zijne verbondsbelofte telkens zou intrekken, wanneer wij zondigen (en dit kon toch eiken dag en elk uur geschieden, omdat wij gedurig zondigen), en dat de Heere haar eerst weder waar maakt, wanneer wij aan den eisch des berouws of der boetedoening hebben voldaan.
Een waar berouw brengt echter alleen de Heilige Geest in ons voort, en zoo moet Hij in de Gemeente en bij de enkele zielen eerst en altijd tegenwoordig zijn.
Alle leer van gaven en hoedanigheden, die aan den menseh zouden gegeven zijn, om hem buiten de Rechtvaardiging door het geloof om, vroom en heilig te maken, brengt dus de geheele leer der verlossing en heiligmaking in de grootste verwarring. En het is niet te verwonderen, dat tegenwoordig zoovele zoekende zielen geenen waren troost, geenen vasten geest hebben; zij worden omgevoerd in eene leer van eigen werken en deugden, zij worden gepaaid door aandoeningen, die bij hen verwekt worden, maar zij weten niet of hun werk en wandel in geloof is of niet. En de sleutel tot hun eigen hart, om zich te onderzoeken, ontbreekt hun.
Het staat nu voor ons vast, dat de Heilige Geest aan den wedergeborene gegeven is, en dat Hij ons, al naar onze behoefte Christus en Zijne weldaden deelachtig maakt, alzoo dat niet ik leef, maar Christus in mij, niet i k de werken voortbreng, maar zij zijn bereid door God, opdat ik in dezelve zou wandelen.
Hier ontstaat de vraag: staat de menseh tegenover den Heiligen Geest slechts als eene machine, is hij slechts passief? Vele nieuweren dichten ons dit toe, maar zij zeiven beperken de werkzaamheid des Heiligen Geestes tot zedelijke aanrading en vermaning, en willen van de leer der Heilige Schrift niets weten, dat de Heilige Geest k r a c h t is, Hand. 1 : 8.
De Apostel Paulus stelt ons echter in Rom. 8 : 10, 11 voor, hoe de Heilige Geest in de wedergeborenen werkt. Aldaar heet het: „En i n d i e n C h r i s t u s in u l i e d e n i s , zoo is wel h e t l i c h a a m dood om d e r z o n d e w i l , " d. i. de mensch, zoolang hij in het lichaam is, is dood tot alle goed werk, omdat hij aan de zonde onderworpen is, „ m a a r de g e e s t is l e v e n om d e r g e r e c h t i g h e i d w i l , " d. i. voor zooveel de mensch naar den geest door het Woord en het geloof in Christus ingelijfd is, is hij leven, heeft het leven om der gerechtigheid wil, nl. der gerechtigheid van Christus, welke hem door den Heiligen Geest is toegeëigend en geschonken. „ E n i n d i e n de G e e s t D e s g e n e n , D i e J e s u s u i t de d o o d e n o p g e w e k t h e e f t , in u w o o n t , zoo z a l Hij, D i e C h r i s t u s u i t de d o o d e n o p g e w e k t h e e f t , ook u w e s t e r f e l i j k e ( d . i . aan den dood onderworpene) 1 i c h a m e n l e v e n d m a k e n d o o r Z i j n e n G e e s t , D i e in u w o o n t ."
De Apostel zegt dus hier, dat wij aan den dood onderworpene lichamen hebben, die wegens onze zonde en het oordeel des doods geheel onbekwaam en dood zijn tot het leven en den wandel, zooals God hem wil hebben, tot het geloof, tot de vreeze Gods, tot het uitoefenen der liefde, gerechtigheid, gehoorzaamheid, tot het gebed, de belijdenis, de hoop, tot het geduld, tot de volharding. Maar de Heilige Geest, ons verbindende met Christus door het geloof, maakt ons der weldaad der aanneming tot Zijne kinderen zóó deelachtig, dat wij, ondanks het oordeel des doods en onze onbekwaamheid, niet vreezen, maar Abba, Yader roepen, en door dit te roepen, leven wij, gelooven wij, hebben wij God lief en onzen naaste, volharden wij, zijn wij geduldig, verblijden ons in de hope des eeuwigen levens als mede-erfgenamen van Christus.
Tot nadere verklaring hoe dit geschiedt, mogen enkele plaatseu dienen uit de Twee Leerredenen over Gal. 2 : 19 en 20 van Dr. H. F. Kohlbriigge (Amsterdam bij Scheffer en Co 1883) blz. 21 : „Gelijk echter de Heere onteerd en gedood is ' om des zondaars wil, om voor hem alles te boeten, zoo is de : zondaar naakt en zonder eer, hulpeloos en dood wegens zijne : zonde, zijne schending van de Wet Gods. Predik hem, dat hij de Wet moet houden, hij helpt zichzelven niet, om van het kruis af te komen, en te toonen, dat hij iets is, dat hij iets vermag; hij blijft met zijnen Christus aan het kruis hangen, : zonder zich te roeren of te bewegen, hij vermag niets, de handen en voeten zijn vastgenageld, en hij is dood. En nochl tans, Hij, Die daar dood aan het kruis hangt, dood is Hij naar het lichaam, Hij kan blijkbaar niet meer werken, niets meer uitvoeren, moet Zich laten afnemen, dragen en in het graf' 1 leggen ; — dood is Hij niet naar geest, naar geest leeft Hij ; Gode; dat zal men zien op den derden dag, den dag der opstanding. En degene, die met Christus gekruist is, dood is hij naar het lichaam, naar den menseh, zooals hij van Adam komt, en nochtans is hij niet dood, neen, hij leeft naar den geest, hij leeft Gode, gelijk geschreven is: En indien Christus in ulieden is, zoo is wel het lichaam dood om der zonde wil, maar de geest is leven om der gerechtigheid wil." — Blz. 22: „Zoo min Christus, hoewel gekruist, dood is, zoo min is degene, die met Hem gekruisigd is, dood, hoewel hij dood is. Der Wet is hij dood met zijne werken, der wereld is hij dood , den menschen is hij dood en hunnen wil. Nogmaals: aan de Wet en hare eischen, die op zichzelven rechtvaardig zijn, aan den wandel naar vleesch is hij dood , maar Gode niet."
Blz. 2 4 , 2 5 : „Het „Gode leven" is een leven, dat in overeenstemming is met des Heeren eeuwige W e t , zooals zij geestelijk oordeelt, en zooals zij met al het uiterljjke werk nooit volkomen gehouden wordt. Wanneer de mensch in waarheid kan zeggen: ik l e e f , ik leef G o d e , dan weet hij liet, dat dit leven van boven komt, en van boven komende in hem blijft en werkt, dat het niet het leven van zijn „ik" is, maar dat het een ander moet zijn, die in hem leeft en die de werken volbrengt. Van zijn eigen „ik" kan daar geen sprake zijn; datzelve is niet rechtvaardig, niet heilig, het denkt en doet niets goeds, dat voor God goed zijn zou, — het heeft enkel onverstand in zich met betrekking tot al wat van God, wat geestelijk i s ; het heeft een vijandigen wil, die tegen God rebelleert. . .. Het komt dus gansch niet in aanmerking, — dat eigen „ik" „Vanwaar toch dat „Gode leven", deze rust en deze roem? „ C h r i s t u s l e e f t in mij", antwoordt de uitverkorene met den Apostel. Mijne Geliefden ! laat ons acht geven op deze belijdenis! Wie dood is, kan zichzelven niet meer regeeren, niet beschermen noch bewaren; wie dood is, kan zichzelven niet meer leeren, wat het is God te kennen, den levenden God, en te doen Zijn goeden, welbehagelijken en volmaakten wil. Wie dood is, kan de genade der verzoening in zich niet onderhouden door eigene werken. Als hij evenwel geregeerd, beschermd, bewaard wordt, ja hij zichzelven bewaart, als hij nochtans God en Zijnen allerheiligsten wil kent en dien van harte doet, als hij voor des Heeren aangezicht met de offerande komt, die alleen voor God geldt, als hij daarin den Heere dient met loven en danken, en Zijnen Naam prijst, — als hij zóó leeft, dat het leven niet gelijk is aan dat van iemand, die slaapt of dood is, maar een leven van krachtdadige werking der genade; is er geloof in den menseh, vertrouwen op God, liefde, geduld, hoop, is hij vervuld met vruchten der gerechtigheid; — hoe kan het daar anders zijn, dan dat het Christus is, Die in den op zichzelven dooden het „Gode leven" leeft en verheerlijkt, zoodat het krachtiglijk werkende zij van binnen naar buiten ? — Christus, Die daartoe van den Vader verordineerd en met den Heiligen Geest gezalfd is? Ilij, Die dit leven en deze gerechtigheid heeft verworven en aan het licht gebracht? Die gezegd heeft: „Ik ben het leven!" en Die als Hoofd der Gemeente en als Voorspraak bidt: „Ik in hen, en Gij in Mij, opdat zij volmaakt zijn in één." Joh. 17. — Blz 30: „Nadat nu Christus het voor ons verworven heeft, om ons leven te zijn, en om in ons te leven, zoo deelt Hij Zich ook aan ons mede door den G e e s t des G e l o o f s , komt en maakt woning in onze harten, gelijk Paulus schrijft: „Dat Christus door het geloof in uwe harten wone." Efez. 3 : 1 7 . Vatten wij dit alles samen: De Heilige Geest maakt ons Christus deelachtig, Die ons leven en onze rechtvaardigheid is, en in Hem leven wij Gode; want is Hij ons leven, zoo zijn wij dood, en evenwel leven wij in Hem. En als wij Zijne verdienste, Zijne verworvene gerechtigheid omhelzen en onszelven als dooden kennen, zal het „leven Gode" in ons zijn en van binnen naar buiten krachtiglijk werken. Dit alles hebben wij niet in onze macht, maar het staat in de macht van Christus Wat uu ons aangaat, zien wij van die werking dikwijls niets. Het verstand struikelt. Het is alles zaak des geloofs. En dit geloof worstelt dikwijls op leven en dood om de gewisheid, en kan alleen daardoor tot eene „overtuiging" of een „bewijs" der onzichtbare dingen komen, dat de Heilige Geest en Zijne werking bij den geloovige is, hoewel niet zichtbaar. Hij is er echter, voorwaar, niet, als men slechts zijnen eigenen geest inspant, om aan Hem te gedenken; Hij is er niet, wanneer men Hem verlaagt tot een bloote onpersoonlijke sfeer of een element der christelijke gemeenschap. (Schleiermacher. Ritschl.) Maar Hij is daar, waar een verslagen geest is, die z o n d er H e m niet op de juiste baan naar den hemel bewaard wordt.
Hoe woont de Heilige Geest in mij ? De tegenwoordige geleerden maken zich daarover veel hoofd-brekens, omdat zij de Heilige Schrift niet laten spreken. De Heilige Geest is altijd Degene, Die boven alle schepsel staat. Omdat Christus, Die van eeuwigheid af in de gestaltenis Gods was, Zichzelf vernietigde en waarachtig mensch werd, kwam op Hem de Heilige Geest mot al Zijne eigenschappen, Jes. 11 : 1 en 2, en was met Zijne kracht over Hem vaardig. Hij leidde Hem in de woestijn; door den Heiligen Geest, den vinger Gods, dreef Jesus de duivelen uit en beschikte over zijne krachten. De Heilige Geest, als God, woonde onder Israël in den tabernakel, hoewel het volk zoo zondig was. Evenzoo hebben wij het te verstaan, dat de Heilige Geest in ons woont, die toch, gelijk Israël, dagelijks den Heere met onze zonden moeite en arbeid maken. Daarom is het het allerzwaarste stuk en slechts door den Heiligen Geest Zeiven te vatten en te gelooven, dat de Heilige Geest niet alleen aan anderen, maar o o k a a n mij g e g e v e n is. De Heilige Geest legt dit geloof door de V e r b o n d s b e l o f t e , in den Heiligen Doop verzegeld, in de uitverkorenen. Daarom dwalen zij zeer, die eene mystieke vereeniging met de Drieëenheid Btellen, en dan den Heiligen Geest daaraan laten deelnemen; of die den Heiligen Geest in het gevoel van afhankelijkheid van God zien. (Schleiermacher.) Men heeft daarbij wel een soort van r u s t ; men steunt op iets, dat men meent te gevoelen; men moet slechts daarop zien, of uit onze handelingen blijkt, dat de Heilige Geest nog in ons woont. Blijkt dit niet , wat dan? Dan moet men van nieuws weder beginnen met dit gevoel van mystieke vereeniging of afhankelijkheid. Zulke leeringen van nieuwere geleerden ontmoet men helaas bij ons volk meer dan men denkt, voornamelijk in vrome kringen, die zich gereformeerd noemen, maar die zich niet aan des Heeren Woord houden, voor wie hetzelve een dood boek is; die het inwonen en de werking des Heiligen Geestes in hun gevoel zien; en die dit gevoel dan ook hooger schatten dan de gerechtigheid van Christus en de vergeving der zonden. Zij zoeken hunnen eigenen roem, en de grond van hunne hoop valt in het niet.
Ritschl ziet den Heiligen Geest in de Kerk wonen ; de enkele leden derzelve hebben aan Hem deel, en moeten het bewijzen, dat zij het leven in den Heiligen Geest bezitten, daardoor dat zij de genadegaven erkennen, God als Vader aanroepen, vrede en zachtmoedigheid uitoefenen enz. Alles een terugkeeren tot de Wet, omdat men niet weet, hoe een oprechte met zijne zonde te worstelen heeft, en zijnen dood gevoelt; en oindat men den Heiligen Geest niet als Persoon en als waarachtig God erkennen wil.
Hoe wij nu ook het werk des Heiligen Geestes beschouwen van alle zijden dringt zich ons de gewisheid op, dat hetzelve volstrekt niet toelaat, van eigene werken des menscheu, noch van gaven, hebbelijkheden en krachten te spreken, die dezen door den Heiligen Geest gegeven zouden zijn, opdat de mensch zich zou heilig maken; noch van een gevoel en eene aandoening, die hem overkomen, en die den mensch tot iets anders maken, dan hij is, t. w. een zondaar; noch van eigene krachten en inspanningen na zedelijke raadgevingen en vermaningen. Het werk des Heiligen Geestes zou anders telkens in liet niet vallen. Maar het is een Goddelijk wonderwerk, gegrond op het vrije genadeverbond Gods. Dit wonderwerk wordt dan alleen gekend, wanneer de Rechtvaardiging des zondaars door het geloof op den voorgrond staat, en het heeft plaats alleen daar, waar de zondaar van zijn zondaarsleven, om mij zoo uit te drukken,, en van de verlossende genade Gods in Christus door Gods Geest en Woord overtuigd wordt; en het wordt voortgezet door de herhaling dezer overtuiging, dat hij vleeschehjk is, verkocht onder de zonde, en dat nochtans geene verdoemenis in hem is.
Derhalve heeft de mensch, zal hij geheiligd en gerechtvaardigd zijn, zichzelven slechts als zondaar en goddelooze te kennen en zijn oog gedurig gevestigd te houden op het alles overtreffende feit, dat Christus' gerechtigheid de zijne is.
Dit is het werk des Heiligen Geestes, om hem zoo bij zijnen eigen toestand en bij deze blijde boodschap te bepalen, hem los te maken van al het andere, welken naam het ook drage; ja het zelfs voor schade en drek te doen achten, opdat hij gevonden worde als niet hebbende zijne eigene gerechtigheid, die uit de werken is, maar die door het geloof van Christus is uit louter genade, Fil. 3 : 9.
Dit geeft aan den mensch rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door den Heiligen Geest, waarin het geheele Koninkrijk Gods" bestaat, Rom. 14 : 17. Is u door den Heiligen Geest de overtuiging geschonken, dat gij in Christus rechtvaardig zijt,, zoo roemt gij de gerechtigheid Gods vroolijk, Ps. 51 : 16, en verkondigt Zijne groote werken. Dit is het, wat de Heilige- Schrift in 't bijzonder noemt: Vervuld zijn met den Heiligen Geest, en profeteeren. Luk. 1 : 67.
Wij vergeten bestendig, dat de grondslag en de wortel van allen godzaligen, onstraffelijken wandel daarin ligt, dat wij onze gerechtigheid alleen in Christus zoeken en zien. Zoekt gij God als uwen genadigen God, Die u door Christus de zonden vergeeft, zoo wandelt gij in het eerste gebod en zegt tot uwe afgoden: henen uit! Dit wil de Heere van u, dat gij Hem zóó zoekt; en doet gij daarin Zijnen wil, zoo zult gij bevinden, dat gij in allen wandel naar Gods geboden geplaatst zijt. Uwe gezindheid jegens God is naar waarheid, daarom kan het niet anders, dan dat uwe geziudheid tegenover uwen naaste ook naar waarheid is. En de juiste verhouding tegenover God en menschen bewaart ons bij al het zondigen voor de zonde. Dit is de heiligmaking des Geestes tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jesus Christus (1 Petr. 1 : 2).-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 augustus 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Over het Boek van Prof, Dr. Böhl „de Rechtvaardiging door het Geloof

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 augustus 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's