Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekening op Psalm 77.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekening op Psalm 77.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 1. E e n P s a l m van A s a f , van wien Ps. 50, Ps. 73—83, en waarschijnlijk ook Ps. 1 i s ; van Asaf, van den man, die lijden gezien, nood gekend en diep gevoeld heeft.
Yers 2. Volgens l i i t h e r : I k r o e p m e t m i j n e s t e m t ot God. Alles heeft zijne stem; ik roep met mjjne stem tot God. (Ps. 147 : 9; 34 : 6, 7 ; Joël 3: 5.) — Hebreeuwsch (ook de Statenvert.): M i j n e s t e m is t o t G o d , — tot den Verbondsgod, mijne eenige ho

Vers 3. T e n d a g e m i j n e r b e n a u w d h e i d . De mensch heeft immers eenen strijd op de aarde (Job 7 : 1), en elke dag heeft zijn eigen kwaad. „Benauwdheid", angst komt voornamelijk over de geloovigen. Dezen worden eiken dag door alles bestormd. Juist degene, die op den eenigen grond des heils gezonken is, moet aanvechting doorstaan — magor missabib, — en is voor God zalig, ofschoon hij meent, dat hij de rampzaligste mensch is, dat hij in dezen nood omkomen moet, en er uit deze zijne benauwdheid geene verlossing mogelijk is. (Jak. 1 : 11.) De zegenwenscli op eiken dag van benauwdheid en van hernieuwde verlossing der geloovigen luidt: „De Heere verhoore u in den dag der benauwdheid; de Naam van den God Jakobs zette u in een hoog vertrek". (Ps. 20: 2.) — Z o c ht i k (volgens Luther: zoek ik), — met allen ernst en in grooten angst: wanneer ik Hem slechts weder heb, en er zeker van ben, dat Hij mij genadig is! — D e n H e e r e : immers ben ik Zijn lijfeigene, en moet ik Zijnen wil doen; ik mag en zal niet omkomen; ook heeft Hij alleen macht om de benauwdheid te overweldigen, die mij overweldigt.— M i j n e h a n d w a s (volgens Luther: is) u i t g e s t r e k t . Altijd tot Hem heen, altijd weder tot Hem heen, naar den hemel heen, al laat men de hand van versaagdheid ook telkens weer neder. — D e s n a c h t s. Allen slapen van vermoeidheid, van droefheid, niemand kan hier helpen, troosten, raden; ach! hoe bang is het mij. Alles zwijgt in eene stilte als des doods, ook Gij, mijn God! wanneer daagt de morgen ? Welk eene duisternis in mij en om mij heen, en ik kan niet slapen van den angst mijner ziel! — En l i e t (laat) n i e t a f , — zich tot U uit te strekken. Waar zijt Gij toch mijn God? — M i j n e z i e l w e i g e r d e (weigert) g e t r o o s t t e w o r d e n , — weigerde zich te laten troosten met alle troostgronden Uwer heilswaarheden, met alle beloften, — zij pijnigen mij, — met alle krachtige uitspraken Uws Woords; dat alles heeft thans geen vat op mij. God moet Zelf tot mjjne ziel zeggen, dat Hij mij genadig is, in weerwil van mijne misdaad en mijne gruwelijke zonden.
Vers 4. Volgens Luther: „Wanneer ik bedroefd ben, denk ik aan God; wanneer de benauwdheid mijns harten mij aangrijpt, spreek ik". In het Hebreeuwsch, zoo ook in de Statenvert. omgekeerd: D a c h t (denk) i k a a n God, zoo m a a k te (maak) i k m i s b a a r ; p e i n s d e (peins) i k , zoo w e r d (wordt) m i j n e z i e l o v e r s t e l p t . Beter nog: „Denk ik aan God, zoo steen ik; peins ik, dan wordt het duister in mijn gemoed". De zin der woorden is, wanneer wij Luthers vertaling volgen: Wanneer ik bedroefd ben, denk ik aan God, en word nog meer bedroefd; want waarom verbergt Hij Zich voor mij, waarom verhoort Hij mij niet? Wanneer de benauwdheid mij aangrijpt, getuig ik van Gods waarheid en overpeins haar; maar daarbij bruist het in mijn binnenste, gelijk de baren der zee rijzen en dalen, bruisen en steeds hooger gaan: zoo overstelpt mij dus mijne benauwdheid. Is Hij voor mij ? zal Ilij ook aan mij voleinden, wat Ilij beloofd heeft, en laat Hij Zijn werk niet varen? S e l a (pauze) —: die toestand herhaalt zich, dat op en nedergaan, dat golven in mijn binnenste gaat zoo voort, en veroorzaakt gedurig eene vreeselijke pauze. Alle moed is weg, en ik lig machteloos terneder.
Vers 5. Gij h i e l d t (houdt) m i j n e o o g e n w a k e n d e. Dan doet de duivel het ten minste niet, o mijne ziel! God doet het toch niet in toorn; bedenk dan, wat voor oogmerk Hij mag hebben. De duivel waakt meer om ons te verleiden, dan wij om in den Heere te blijven; daarom houdt God ons wakende.— I k w a s (ben) v e r s l a g e n , —vertreden door alles, wat over mij heengaat, en s p r a k (spreek) n i e t ; te voren zeide ik: „Ik geloof, daarom spreek ik", maar nu gaat het mij voor God, tegenover de vijanden mijner ziel en in mijnen nood, gelijk het Juda ging voor Jozef, den onderkoning. (Gen. 44 : 16; Ps. 39.)
Vers 6. Ik o v e r d a c h t (overdenk) de d a g e n van o u d s , — de dagen der eerste liefde. Hoe geheel anders was het mij toen, als ik zoo vol moed was, zoo welgetroost was, eenen ge waterden hof gelijk. — De j a r e n d e r e e u w e n , — den tijd, toen Gij altijd terstond mijn gebed verhoordet; thans is het mij, alsof van al hetgeen ik vroeger ondervond nooit iets aan mij geschied is; thans ben ik afgezonderd onder de dooden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt. (Ps. 88: 6.) Het is mij, alsof Gij met Uwe gerechtigheid en waarheid, met Uwe genade en Uwen Geest van mij geweken zijt.
Vers 7. Ik d a c h t (denk) a a n m i j n s n a r e n s p e l ; — te voren gaaft Gij mij psalmen in den nacht! hoe kon ik U vroeger loven met een liefelijk lied. Thans wil lied noch lof in mij opkomen — I n den n a c h t o v e r l e i d e (overleg) ik i n m i j n h a r t , — of er nog genade voor mij is bij God. — M i j n g e e s t o n d e r z o c h t (onderzoekt), — of Gods waarheid waarheid is, of dit Zijne wegen zijn, dan of alles slechts op zelfmisleiding of inbeelding berust.
Yers 8. Zal dan de H e e r e in e e u w i g h e i d vers t o o t e n ? — Hij zou nochtans niet onrechtvaardig zijn: Hij is Souverein! Evenwel, Jesus Christus gisteren en heden Dezelfde en in alle eeuwigheid! Wel schijnt het, alsof Hij verstooten heeft. Zal Hij het eeuwig doen? De duivel zegt: Ja. — En v o o r t a a n n i e t m e e r g o e d g u n s t i g z i j n ? — Hij, de souvereine Heer, zal Hij ophouden, Zijne vrije ontferming en goedheid te bewijzen, Hij, Die zoo buitengemeen rijk is aan goederenheid ? Ik heb het verdiend, wanneer Hij mij zonder genade laat te gronde gaan; maar ach, kreeg ik, na zooveel genade in vorige dagen, slechts een straaltje van genade, zoo zou ik geholpen zijn. Zal Hij het niet meer doen, of zal Hij het wel? — Wat denkt gij, o mijne ziel?
Yers 9. H o u d t Z i j n e g o e d e r t i e r e n h e i d in e e u w i g - h e i d op? — Zal Hij van den hemel geen droppeltje daarvan meer op mijne dorstige ziel doen vallen? Is God dan dood? — I H e e f t de t o e z e g g i n g een e i n d e , van g e s l a c h t tot g e s l a c h t ? — Wat God, Die niet liegt, in Zijn Woord toegezegd heeft, moet toch vervuld worden, ook voor dit leven. Het is immers niet vervuld, en wat zal ik het komende geslacht mededeelen van Gods Verbond, waarheid, trouw en genade, zoo niet komt, waarop Hij mijzelven hoop gegeven heeft ?
Yers 10. H e e f t God v e r g e t e n , g e n a d i g te z i j n ? — Heeft Hij vergeten, Wie Hijzelf is? Het is Hem toch anders eene vreugde, ons met Zijne weldaden te overladen, hoewel wij zulks onwaardig zijn. (Ps. 9 : 1 9 ; Ex. 34 : 6.) De Almachtige kan toch niet zeggen: „Dat weet Ik niet meer, dat Ik goed voor u was". — H e e f t H i j Z i j n e b a r m h a r t i g h e d en door t o o r n t o e g e s l o t e n ? — Hij zegt toch anders: „Al Mijn berouw is te zamen ontstoken" (Hos. 11: 8b), en ik vond Zijn hart toch gezind om uit vrije liefde Zich eenen weg te banen in een steenen hart, naar Zijn voornemen, om mij ellendige te redden en mijne verlossing met macht te gebieden. Zal dan nu Zijn toorn verscheuren, wat Zijne barmhartigheid eens geheeld heeft? Is er dan geene vergeving meer bij Hem, geene uitkomst uit dezen jammer? Is Hij in het geheel niet gezind om den grendel Zijns toorns, waarmede Hij de deur Zijner geweldige genade gesloten houdt, weg te schuiven? (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Aanteekening op Psalm 77.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's