Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Vraag en Antwoord 39 van den Heidelbergschen Catechismus. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Vraag en Antwoord 39 van den Heidelbergschen Catechismus. (Slot.)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vr. Heeft het iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan dat Hij eenen anderen dood gestorven ware?
Antw. Ja het, want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op Zich geladen heeft, wtnt de dood des kruises was van God vervloekt.

De herhaling van het een en ander moge u niet verdrieten. Het is wel zoo, dat wij hetgeen wij eenmaal hooren van de heerlijke Waarheid meenen goed gehoord te hebben; maar in de Gemeente komt het wel aan den dag, hoe weinigen er goed hooren. Al hebben wij ook de prediking goed gehoord, wij zullen ons toch kwalijk weten te helpen, zoo wij den troost van noode hebben. Intusschen door de prediking, door de leer moeten wij toch den troost ontvangen.
Is iemand nu een kind Gods, dan zal hij dikwijls den vloek gewaar worden en voor God moeten komen als een vloekwaardige, als een gruwel, als iemand, die waard is als een voorwerp van afschuw voor God en Zijne heilige engelen opgehangen te worden. Dat ligt in het gevoel van eenen iegelijk, die gevoel heeft van hetgeen recht voor God is. Waar men zich alzoo doemwaardig ziet voor God, daar is het ons onmogelijk om te komen tot het: Christus is een vloek geworden voor ons. Wanneer wij diep terneergebogen zijn, moet God Zelf den troost op ons hart binden en daarin uitstorten, zullen wij met den Catechismus uit ervaring zeggen en getroost belijden: Ik ben zeker, dat Christus de vervloeking, die op mij lag, — de vervloeking, die ik verdiend heb, die ik op het oogenblik in mijne ziel ge- Aoel en ervaar, — op Zich geladen heeft, want de kruisdood was van God vervloekt, d. w. z. hij, die door ophanging aan een hout gestorven was, was als opgehangene Gode een vloek. Er was in hem eene zonde, hij d e e d de zonde niet alleen, maar zij w a s ook in hem; eene zonde is het, die hij alzoo aanhing, waarover hij zijne gedachten liet gaan, een wrevel in zijn binnenste; niet maar eene zonde, die door hem gedaan werd, en waarmee het dan uit was, maar die diep in zijn binnenste, in hart en nieren zat. Maar nu ook geene zonde, die hij alleen begaan heeft, maar die te gelijk in het gansche volk zit, zoodat, wanneer men eenen grooten zak had, en het gansche volk daarin wierp, de een gelijk zou zijn aan den ander. Eene vreeselijke zonde was hef, waarom hij des doods schuldig was, en niet alleen gedood, maar ook aan een hout gehangen werd. Het was eene openlijke zonde, en deze moest ook openlijk gestraft worden. Alle zonde komt eenmaal aan het licht, er kan geene zonde verborgen gehouden worden. Daarboven is een boek, de alwetendheid des rechtvaardigen Gods, daar wordt alles opgeschreven, en wiens zonde niet bedekt is, in dien zin , zooals wij dat Ps. 32 : 1 lezen : „Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is", — diens zonde zal openbaar worden in den oordeelsdag, wanneer Christus zal komen op de wolken des hemels; dan komt alles uit, dan komt alles aan den dag. Deze straf echter van het opgehangen-worden, was, zooals wij uit Numeri 25 hebben gezien, eene straf, die iemand leed als plaatsbekleeder. De hoofden des volks moesten opgehangen worden, maar zij hebben deze straf niet gedragen voor zich alleen. Ja, wel zijn zij gestraft om hunne nalatigheid, maar om deze niet alleen, anders zou er niet op volgen: „zoo zal de hittigheid van des Heeren toorn gekeerd worden van Israël". Op deze oversten heeft dus de Heere de hittigheid Zijns toorns doen aankomen, en zij zijn dus als plaatsbekleeders voor het gansche volk, dat deze straf verdiend had, aan het hout opgehangen. Zoo was het dus een openlijk ten toon stellen, waarbij de vloek op zulk eenen opgehangene kwam, maar tevens weggenomen werd van hen, uit wier midden hij genomen en voor wie hij, om een voorbeeld te stellen, aan het hout werd gehangen.
Wanneer God gezegd heeft: „een opgehangene is een vloek", dan kan men met recht daaruit afleiden, dat alle opgehangenen vervloekt zijn. Maar God heeft dit voor oogen gehad als eene heenwijzing op Christus, als eene afschaduwing van den kruisdood Christi. Nu zegt de Apostel niet enkel: „Vervloekt is een iegelijk die opgehangen is"; maar hij spreekt naar de Grieksche vertaling met nadruk aldus: „Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt". Het woord „vervloekt worden" wil eigenlijk zeggen: gering geacht worden, veracht, verafschuwd worden, weggestooten, verworpen worden, voor God een gruwel zijn, aangezien er bij God enkel toorn, afschuw en tegenzin tegen de zonde is, vanwege Zijne gerechtigheid en heiligheid. Het woord „hangen" beteekent eigenlijk in de eerste plaats: tot overste maken, maken dat iemand hoog verheven is In deze beteekenis vinden wij het ook Jes. 52 : 13: „Ziet, Mijn Knecht zal verstandelijk handelen; Hij zal verhoogd en verheven, ja zeer hoog worden". Merkt gij nu, wat dat zeggen wil ? Hij zal hoog zitten in glans, macht en majesteit, — ja wel in de oogen Gods, maar gewis niet in de oogen van alle vleesch; want dit: „Hij zal zeer hoog en verheven zijn", wil niets anders zeggen dan: Hij zal aan de galg gehangen, aan het hout genageld worden. Men ziet ook wel uit Vers 14, wat de beteekenis is; want daar heet het: „Gelijk als velen zich over U ontzet hebben, alzoo verdorven was Zijn gelaat, meer dan van iemand, en Zijne gedaante, meer dan van andere mensehenkinderen". Dit kon immers niet waar zijn, wanneer dit „zeer hoog en verheven zijn" niet te verstaan ware van Zijnen smaad en Zijne schande, dat Hij voor ons een vloek heeft willen worden. Dat dit in de oogen Gods de hoogste heerlijkheid was en is, dat is voorzeker wat anders. Maar voor de Wet, volgens de waarheid naar de letter, voor do wereld, voor het vleesch was het de grootste schande, spot, smaad en hoon, waaraan de Knecht des Heeren was blootgesteld, toen Hij aan het kruis hing. — Zoo beteekent dus dit „hangen" allereerst: tot eenen vorst maken, ver- 'hoogen en ten laatste ook hangen. Zoo is dus Christus genomen uit het midden der anderen, uit het midden des volks Gods, en is hoog verheven en verhoogd; Hij is aan het kruis gehangen en was daar hoog verheven.
Evenwel, hoe staat het nu daarmee, dat Hij als Opgehangene een vloek was? Sommigen zeggen: niet als Opgehangene was Jesus een vloek, maar de vloek lag te voren reeds op Hem vanwege de zonde! Maar neen, Hij was als Opgehangene een vloek.
God geeft ons de aarde en heeft ook voor ons den hemel gemaakt. Op den grond zullen wij blijven als menschen, naar niets vragen, doch genieten, wat God ons geeft, en dan wordt ons, wanneer wij sterven, de hemel geopend. De arme mensch echter vergeet, dat hij gansch en al mensch is; hij heeft zulke hooge gedachten in het hoofd, hij wil zichzelven verheffen en ten hemel opklimmen; daar blijft dan echter de mensch tusschen aarde en hemel hangen; op de aarde heeft hij niets, hij geniet niets van de aarde, en van den hemel heeft hij ook niets. Welk eene schande, dat de mensch niet wil blijven op de plaats en in den stand, waar hij door God is geplaatst, maar zich met zijne fantasie van goed en kwaad hoog daarboven verheffen wil. Dat zien wij reeds bij de kinderen; zij willen altijd klauteren, op tafels en stoelen, op hekken en palen klimmen, veel liever dan op den beganen grond te blijven. En evenzoo doen de ouden. Wij vergeten, dat wij vleesch zijn, en dat onze gedachten vleeschelijk zijn, onze fantasie is vol van hooge dingen, en wij zweven tusschen hemel en aarde. Daarom zeide de Heere op Sinaï tot het volk : „Wacht u op den berg te klimmen, en deszelfs einde aan te roeren; al wie den berg aanroert, zal zekerlijk gedood worden. Geene hand . zal hem aanroeren, maar hij zal zekerlijk gesteenigd, of zekerjlijk doorschoten worden; hetzij een beest, hetzij een man, hij zal niet leven!" (Ex. 19 : 12 en 13.) Ik kom neder tot het volk! De Heere wil tot het volk nederdalen. Dat is Zijn troostrijk Evangelie.
Vervloekt is hij, die aan het hout hangt. Waarom staat hier „hout"? Wordt daarmee een kruis bedoeld? Dat is niet zeker. Het was eenvoudig een boom; het kan echter ook een hout zijn met eenen dwarsbalk aan het boveneinde; tenminste was het naar de Qrieksche vertaling een hout met een dwarshout, een uit Itwee stukken bestaand hout, dus ongetwijfeld eene soort van kruis. Doch dit zegt niets, tot een kruis bezigt men hout. Waarom echter hout? waarom staat hier: „Vervloekt is hij, i die aan het h o u t hangt"? Aïin een hout hing eens ons gansche i leven, al ons geluk, onze eer, heerlijkheid, vrede, welstand. Toen heette het: Eet niet van dezen boom, Ik geef u alles, alles, maar eet niet van dezen boom! bemoei u niet met hetgeen goed en kwaad is, maar geloof Mjj, vrees Mij, en bewaar den hof, zooals Ik u gezegd heb! Maar de duivel was vervuld met nijd en kon het niet uitstaan, dat hier een schepsel in het beeld Gods wandelde; hij dacht: kon ik toch maar Eva of Adam aan dezen boom opknoopen! hoe zouden wij duivelen juichen, wanneer Gods eer alzoo geschonden werd! Nu heeft hij het met Eva door allerlei sprongen zoover gebracht, dat hij haar onder den boom heeft, en daar betoovert hij haar met allerlei vleiende woorden zoo lang, tot zij eet en haren man ook geeft. En wat was daarvan het gevolg ? Hunne oogen werden geopend, en zij zagen, dat zij naakt waren. Nu wist de duivel wel: naar de rechtvaardigheid Gods moet thans Adam aan dezen boom genageld, aan dit hout opgeknoopt worden. Denkt niet, dat misschien de straf aan het kruis eene bij God willekeurige straf was, integendeel, zij was naar heilig recht. De mensch zal zoo tot een voorwerp van afschuw gesteld worden. Nu hij het kleed Mijner heerlijkheid en Mijn beeld heeft afgeworpen, zal de mensch als een gruwel en een voorwerp van afschuw hangen aan dien boom! Dat was eigenlijk het rechtvaardig oordeel Gods. Dat wist de hel wel, en zij juichte. Maar daar kwam de eeuwige Wijsheid, daar trad de Zone Gods tusschenbeiden en sprak: Ik zal genoegdoening brengen aan de geschondene gerechtigheid! naakt wil Ik Mij tot eenen gruwel aan het hout laten nagelen. Adam, neen, hij zal niet aan het hout gehangen worden, wel heeft hij het verdiend, maar Ik, Ik heb een middel gevonden, opdat hij verzoend worde, en bij dit hout nedervalle en van schaamte en schande den mond niet zal durven opendoen, wanneer Ik hem alles zal hebben vergeven.
Dit heerlijke Evangelie moest gepredikt en gehandhaafd worden, niet alleen in de offers en ceremoniën, maar ook in den zoodanige, die uit het midden der anderen genomen werd en als een voorbeeld, als een voorwerp van afschuw, als een gruwel voor God aan het hout hing. — Het is wel opmerkelijk, dat deze straf nooit werd opgelegd aan vreemdelingen. Wat God zegt van hem, die het oordeel des doods waardig was en gestraft werd door den dood, waarop nog het hangen aan een hout volgt, zegt Hij van iemand uit Zijn volk. Het was een kind Abrahams, een Israëliet uit Israëlieten, iemand, die tot het volk Gods behoorde, genomen uit het midden van het volk Gods. Zulk een voorbeeld van Zijne wraakeischende gerechtigheid en van Zijne genade heeft God aan geen ander volk geopenbaard, maar het alleen gesteld in het midden Zijns volks. Dat moest heenwijzen op Hem, Die nederdalen zou van uit den hoogen hemel, en nochtans Israëliet uit de Israëlieten, ! een Kind Abrahams was, Een uit het volk Gods, voor welke allen Hij den vloek wilde dragen en als een afschuw aan het hout hangen; uit het volk, dat Gods volk was en is, een van eeuwigheid uitverkoren volk, waarvan wij lezen: „Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden!" een volk, dat | niet enkel bestaat uit Joden, maar uit alle volken en geslachten en tongen vergaderd wordt, door hen in Israël, in de Gemeente Gods in te ljjven. Daar hebben wjj dan deze openbaring en verheerlijking der wraakeischende gerechtigheid en der toerekenende gerechtigheid, der plaatsbekleeding, zij bestaat alleen in het midden van dit volk. Daar is Een, een Broeder uit liet midden der broederen; Hij heeft ons vleesch en bloed, Hij is een Besnedene Gods, een Kind Abrahams. Het gansche volk heeft verdiend gehangen te worden, reeds in Adam, en door eigene schuld. Daar echter God Zijn volk en Adam niet aan het hout wil slaan, neemt Hij don anderen Adam, en Deze neemt liet op Zich, is de ware Izak, draagt Zelf het hout, waaraan Hij hangen moet; onze schande en onzen smaad, en dat wij een gruwel zijn voor God, Hij neemt het op Zich, en laat Zich naakt en bloot aan het hout hangen, zoodat de zon er van verschrikt, en bij dezen aanblik niet meer kan schijnen. De schande nu, die Gods volk over zich heeft gebracht door de zonde, de Godonteerende zonde, heeft veroorzaakt, dat het gehangen moet worden; maar nu komt Christus, opdat deze schande bedekt zij, opdat het voor de Gemeente blijve staan, trots duivel en hel: „Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is". En zij zal niet ontbloot staan en niet te schande worden voor den rechterstoel Christi, ten jongsten dage, maar bekleed worden met de heerlijkheid Christi, terwijl Hij aan het kruis hangt, naakt en bloot. Gods toorn moest op ons komen vanwege onze schande en overtreding; wij moeten Zijnen vloek verwachten, maar nu komt Een en boet voor al de anderen, door Zijn hangen tusschen hemel en aarde.
Is er nu onderscheid tusschen eenen gewonen dood en den dood aan het kruis? Heeft het iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan dat Hij eenen anderen dood gestorven ware? Ach, van Gods Wet weet de mensch niets af. Maar vervloekt is een iegelijk, die niet blijft iu al hetgeen geschreven staat in het boek der Wet, om dat te doen — Wanneer ! God ons zaligmakend overtuigt van onze zonde, dan gevoelen wij dezen vloek, dan is die ons hart binnengedrongen. — Zoolang wij daarheen gaan als eerlijke lieden, zoolang verstaan wij er niets van; maar als de geestelijke politie ons staande houdt en overtuigt van deze en gene zonde en schandelijke daad, dan liggen wij voor God in onze schande en onzen smaad, worden voor God een gruwel en belijden: wij hebben billijk verdiend aan eenen boom gehangen te worden als een voorwerp van afschuw voor hemel en aarde. Dan komt de nood aan den man. Waar zal ik heenvlieden? Waar zal ik blijven? Ik heb den eeuwigen dood verdiend! ik gevoel in mijne ingewanden den vloek, en kan dien niet opheffen! Wat kan ik ter verzoening geven aan Hom, Die alles heeft? In zulk eenen nood houdt de Heilige Geest der ziel het eeuwige Evangelie voor Daar opent Hij de oogen der ziel, zoodat zij den Heiland ziet aan het kruis, zoodat zij verstaat. Wie Hij is. Die daar aan het kruis hangt als een voorwerp van afschuw, een gruwel en een Vervloekte in Gods oog. En waar zij dat ziet, daar moet zij Hem hebben, en zij wordt Hem ingeplant door een waarachtig geloof. Dan worden de ringen gewisseld, de trouwringen, en Hij zegt: Ik neem uwen schandring aan Mijnen vinger; den vloek, dien gij hebt verdiend, Ik neem hem op Mij; de bitterheid, den spot en hoon, die in dezen drinkbeker der vervloeking lag, héb Ik tot den laatsten druppel toe gedronken; gij zult daarvan niets drinken! Daar hebt gij Mijnen gouden ring, Mijne eer, en op wat grens of gebied gij ook wordt aangehouden, — dat is uw pas!
Februari, 1858. H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Verklaring van Vraag en Antwoord 39 van den Heidelbergschen Catechismus. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's