Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Fin de siècle.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Fin de siècle.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met deze uitdrukking, „einde der eeuw", tracht men de aandacht te vestigen op gebeurtenissen, die nog in onze eeuw plaatsgrijpen en die als een snelle afloop der wateren bijzondere onthullingen voorspellen. Bij anderen weder vinden wij de gedachte aan het einde der wereld, als niet ver daarvan verwijderd. De juiste datum van het einde der wereld is o. a. bepaald op den l l d e " Maart 1901.
Ziedaar dan het groote woord, waarmede men eene verklaring zoekt te geven van de bijzondere verschijnselen van onzen tijd. Wat tot hiertoe onmogelijk heette, wordt eensklaps voor het publiek als gevonden aangediend. De vrucht van het rusteloos -onderzoek naar de schatten der natuur moet bijdragen tot verheerlijking van het roemrijk streven naar vooruitgang, waarmede men deze eeuw nog sieren wil. En zoo spreekt men dan van het einde der eeuw, liefst in Pransche bewoordingen, zoolang eene bepaalde wereldtaal of volapiik nog niet algemeen in gebruik is gekomen Armzalige poging, zooveel moeite te doen, om eenen geschikten naam te vinden voor dingen, die immers verklaarbaar moeten zijn, nadat zij gevonden zijn. Arme eeuw, die zich nog verwonderen moet over hetgeen gebeurt, waar immers niets des mensehen blik heet te kunnen ontgaan. Hoeveel wijzer drukte niet de Prediker zich uit met te zeggen : „Hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn, en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden, zoodat er niets nieuws is onder de zon" (Pred 1 : 9), en hoe nuchter luidt hetgeen daarop volgt: „ls er eenig ding, waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet dat, het is nieuw ? het is alreeds geweest in de eeuwen, die voor ons geweest zijn".
Met kwalijk verholen bewondering wordt telkens melding gemaakt van iederen nieuwen lichtstraal, die het wereldtooneel moet verlichten, van iedere vinding die belangrijk genoeg is om niet verzwegen te worden. Alleen aan datgene, wat tot het gebied van de eeuwige dingen, van het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid behoort, wordt geene plaats ingeruimd. Zoo ziet men wel het einde der eeuw, die nog niet geëindigd is, maar men ziet voorbij het einde der wereld, zooals dat naar Gods Woord komen zal op Zijnen tijd, de voleinding der eeuwen naar Matth. 13 : 40 : „Gelijkerwijs dan het onkruid vergaderd en met vuur verbrand wordt, alzoo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld". "VVat van het oude volk der Joden gold, moet voor het meerendeel der menschen nog gelden; gelijk geschreven is: „God heeft hun gegeven eenen geest des diepen slaaps, oogen om niet te zien en ooren om niet te hooren". (Rom. 11:8.)
Toch blijft Christus als het Licht der wereld, als de Gegevene des Vaders, in de volheid des tijds gezonden, geworden onder wet, geworden uit eene vrouw, het middelpunt eener gansch nieuwe bedeeling voor hen, die met al het oude zijn beschaamd geworden, omdat daarin des menschen afval van den levenden God is openbaar geworden. Die nu aldus beschaamd geworden zijn, vinden eenen heerlijken troost in het •woord: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde" (Matth. 28 : 18); zoo mede in dat andere woord van den Heere Jesus: „Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld". (Vers 20.)
Het is waar, wij leven in het einde der 19'le eeuw; ook is het waar, dat de natuurwetenschap eene tot hiertoe ongekende hoogte bereikte. Maar Eén is er, Wien al Zijne werken van eeuwigheid bekend zijn. Het geheele wereldbestuur, met al wat daarin voor den mensch als nieuw lichtpunt prijkt, is in Zijne vaste hand. En geene kracht der natuur, welker ontdekkiug ook in het einde onzer eeuw plaats heeft, kan, bij een gezond oordeel, strekken om het werk des Scheppers zelfs te vergelijken met den arbeid van het schepsel. Maar 's menschen hoogmoed laat niet toe, aan iets anders te denken dan aan de vereering der gewrochten van menschelijk vernuft en menschelijke wijsheid.
Laten wij daarbij echter ook de schaduwzijde niet vergeten. Hoevele ontzettende toepassingen, die dood en vernieling bedoelen, maakt men van zijne ontdekkingen, zoodat het vonnis is geveld over allen, die in bezadigden ernst nog afwachten, wat God doen zal om Zijnen raad te volvoeren; een vonnis, geschreven met bloedroode letters, beschenen door het electrisch licht. Welk eene spanning; welk eene toekomst, waarin God alleen raad weet voor Zijne Gemeente, die Hij heeft liefgehad in Hem, Die de teekenen der tijden heeft voorzegd. Maar hoe verkwikkend is dan ook het oude woord : „En het zal geschieden, dat de overgeblevene in Zion, en de overgelatene in Jerusalem zal heilig geheeten worden, een iegelijk, die geschreven is ten leven te Jerusalem". (Jes. 4 : 3.) Al verdwijnt in de gelederen van hen, die onze eeuw verheerlijken, het ontzag voor den heiligen God, niet alzoo is het gesteld met de bescheidenheid van het oprechte geloof van hen, die in het vleesch geworden Woord, Jesus Christus, hunne rust zoeken en zekerlijk vinden zullen. Zij worden bereid voor de eeuwige rust, als zij lezen: „Heft ulieder oogen op naar den hemel en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen en de aarde zal als een kleed verouden, en hare inwoners zullen van gelijken sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijne gerechtigheid zal niet verbroken worden". (Jes. 51 : 6.) Zij worden daarin versterkt door de Apostolische woorden van 2 Petr. 3, o. a. door dit woord: „De hemelen en de aarde worden ten vure bewaard tegen den dag des oordeels en der verderving der goddelooze menschen. Doch deze eene zaak zij u niet onbekend, geliefden ! dat één dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag. De Heere vertraagt de belofte niet". En terwijl veler oogen zijn gericht op het einde dezer eeuw, staart hun oog op de veel meer omvattende uitspraken van den Heere Christus, die wij vinden in Matth. 24. Op de vraag Zijner discipelen: „Welk zal het teeken zijn van Uwe toekomst en van de voleinding der wereld", vernemen zij daar wat er zal voorafgaan en voorbereid worden door den trouwen Herder, als Hij zegt: „Ziet toe, dat u niemand verleide, want velen zullen komen onder Mijnen Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden".
Zulk een woord beteekent voor hen meer dan de opgeschroefde beschrijving van eenen staat op aarde, die niemand troosten kan, omdat daarbij alle gedachte aan God en Zijn Woord verbannen is en hun geen troost voor de eeuwigheid wordt overgelaten. Want welke troost kan daaruit den ontroerden en onrustigen mensch ten goede komen, die alleen tot kalmte komt, als hij vrede met God gevonden heeft. Of zeg den lijder, die bevangen is met eene kwaal, welke hem ondermijnt, dat hij vrijheid zal hebben zichzelven te helpen; zeg den hongerende, dat er een tijd zal komen, waarin het niet meer noodig zijn zal te bidden : „Geef ons heden ons dagelijksch brood". Zij zullen u bepalen bij de nooden van het heden, die voorziening eischen. In het Woord alleen vinden zij naar waarheid huns gelijken geteekend, alsmede den weg tot Hem, Die het heil belooft en geeft. Wat hunnen geestelijken toestand betreft, morgen, heden reeds kan door den dood voor hen alles beslist zijn. Zeg dus den rijke, dat zijne papieren rijzen zullen, of dat alles vermeerdering van inkomen voorspelt, —• hij heeft er niets aan, als hij daarbij leven en eerlang sterven moet zonder God, zonder zaligheid, in 't gezicht der gewisse eeuwigheid. Of zeg aan het opkomend geslacht, dat gewichtige veranderingen aanstaande zijn, — dat vooruitzicht biedt geenen vasten grond, waarop men zich verlaten kan. Want waar zal het henen, wanneer dan naar 's menschen berekening het einde dezer eeuw beslissen moet? Wat kan men anders dan ellende verwachten, waar men God niet gelooft? Waar men nu, bezield door den geest des tijds, het loflied der menschelijke kunst aanheft, daar denkt het arme Gods, dat bij genade leeft en sterft, aan de komende schokken, waardoor al hetgeen in 't vooruitzicht gesteld is, zal worden voorafgegaan, schokken, die de deelen van het fraaie geheel uit elkander rukken, en deze val zal ook hen medesleepen, tenzij zulks verhoed wordt door Hem, Wiens macht tot hiertoe het evenwicht bewaarde om Zijner uitverkorenen wil.
Het is wel een woord van blijvende beteekenis voor alle eeuwen, dat het Woord des kruises dengenen, die verloren gaan, dwaasheid is, maar hun, die behouden worden, eene kracht Gods. Het oppervlakkig ongeloof echter heeft andere woorden, andere krachten ; het maakt zich van de ernstigste vraagstukken des levens af door verwerping van den Bijbel, en juicht bij elke nieuwere vinding, die de heerschappij der stof over den geest verzekert. — Yreemd blijft het, dat zij, die eerst alle profetie, ook die aangaande het einde der wereld, verachtten, omdat niemand zoo iets kon voorzien, thans zelf profeteeren van het einde eener eeuw als keerpunt van alle dingen. Hoe wordt niet hierdoor bevestigd, wat Gods Woord door den mond van den Apostel Paulus ons toeroept: „Waar is de wijze? waar is de schriftgeleerde? waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt?" (1 Oor. 1 : 20.)
Wie door den Geest Gods geleid wordt, merkt daarop, haalt de schouders niet op voor zulke verschijnselen, maar zoekt en vindt in zijnen Bijbel alles, wat hem wapenen kan in allerlei strijd en hem verzekert tegen den grooten dag der beslissing. Hij leest tot zijnen troost ook wat geschreven staat in 1 Thess. 2:14—16: „Want gij broeders! zijt navolgers geworden der Gemeenten Gods, die in Judea zijn, in Christus Jesus; dewijl ook gij hetzelfde geleden hebt van uwe eigene medeburgers, gelijk als zij van de Joden; welke ook gedood hebben den Heere Jesus en hunne eigene Profeten; en ons hebben vervolgd, en Gode niet behagen, en allen menschen tegen zijn; en verhinderen ons te spreken tot de Heidenen, dat zij zalig mochten worden; opdat zij te allen tijde hunne zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde". — De leer der laatste dingen laat hem niet onvruchtbaar. Hij merkt op Dien, Die komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden. Wanneer, — dat weet hij niet, maar juist dat niet te weten, bevestigt hem in het Christelijk geloof, zoodat hij nu reeds leeft bij de profetie: „Ziet, Ik zal wat nieuws maken, nu zal het uitspruiten; zult gij dat niet weten?'' (Jes. 48:19.) Zoo kan men gedrukt zijn, en aan niets anders dan aan ondergang denken, totdat het oog gevestigd wordt op hetgeen daar volgt: „Ja, Ik zal in de woestijn eenen weg leggen, en rivieren in de wildernis". En Gods uitkomsten voor de eeuwigheid wegen wel op tegen al de sterk gekleurde of ook lichtzinnige voorstellingen der toekomst. Dat Hij regeert, dat Hij komt, Die gezegd heeft: „Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel ', door Wien de beweeglijke dingen veranderd worden, „opdat blijven zouden de dingen, die onbeweeglijk zijn" (Ilebr. 12 : 26 en 27), doet goedsmoeds zijn, in weerwil van allen spotlust der ongeloovigen.
„Nog is het einde niet". Met deze woorden des Heeren Jesus (Matth. 24 : 6), worden wij binnen de grenzen, door God gesteld, gehouden. Bij al den roep van snellen vooruitgang in allerlei zaken dezes tijds, houden allen, die Christus verwachten als hunnen Zaligmaker, zich bij Zijn Woord. En waar de ongerechtigheid vermenigvuldigd wordt en de liefde van velen verkoudt, daar heeft de oprechte genoeg aan de stille, eenvoudige beoefening der Wet Gods, die hem de liefde tot God en den naaste voorhoudt. Hij weet, dat zijn arbeid niet ïjdel is in den Heere. Zij, die Hem vreezen, dragen den hun opgelegden last onder bidden en smeeken tot Hem, Die verlossen kan en gedurig verlost. Kunstmatige, gelijke verdeeling van lasten, door menschelijke wijsheid uitgedacht, kan hun geenen vrede geven; maar wel het ootmoedig betrouwen op Hem, Die het kruis heeft verdragen en de schande veracht. Zij blijven alzoo aan hunne roeping getrouw, waarmede God hen riep door den Geest Desgenen, Die de wereld overwonnen heeft. Zij wenden Gods Wet niet naar de omstandigheden van eenen onzekeren tijd, maar zien het woeden der elkander vernietigende machten aan; en hoe ook bevreesd voor de gevolgen, houden zij zich aan des Heeren vermaning. De Heere is hun Herder. En hunne rust wordt wel telkens verstoord door den aanblik van het woeden der Heidenen, maar in Matth. 24 : 13 en 14 staat tot hunnen troost geschreven : „Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. En dit Evangelie des Koninkrijks zal in de geheele wereld gepredikt worden tot eene getuigenis allen volken; en dan . . . zal het einde komen.
D. M.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Fin de siècle.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's