Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes Hartung, Predikant en Licentiaat in de wijsbegeerte, en zijne negen ballingschappen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes Hartung, Predikant en Licentiaat in de wijsbegeerte, en zijne negen ballingschappen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk IX.
Terugkeer naar Nierstein.

Met het jaar 1644 scheen er eene wending ten goede voor de Benedenpalts te zijn aangebroken. De Pranschen waren er onder den hertog van Enghien binnengetrokken en hadden de Spanjaarden verdreven. Een ander Fransch legercorps, aangevoerd door den vicomte Turenne, bezette in Augustus het oberamt Oppenheim. Op vele plaatsen hielden deze Franschen op de schandelijkste wijze huis. Doch de Heere, Die to midden Zijner vijanden heerscht, bedient zich ook dikwijls van hen tot welzijn zijner kinderen. Voor de Franschen moesten de Franciskanen, ook de man die Hartungs vroegere plaats te Nierstein had ingenomen, vluchten. Daarentegen werden nu de verjaagde Gereformeerde predikanten door hen teruggeroepen en weder in hun ambt hersteld. Onder dezen bevond zich ook Hartung, die door een eigenhandig schrijven van Turenne van den 10den" (of 20sten) December 1644 weder aangesteld werd. Hij deelt dit alles zelf uitvoerig in zijne Niersteinsche aanteekeningen volgenderwjjze mede:
„ I n het jaar 1644, maand December. De wonderbare en onnaspeurlijke Voorzienigheid des driemaal heiligen en grooten Gods heeft door de armee van den grootmachtigen koning van Frankrijk aan de Kerk van de Palts in de omliggende Rijnen Moezelgewesten en hare leden de gewetensvrijheid en de openlijke uitoefening van den orthodoxen (d. i. Gereformeerden) eeredienst, ten einde het predikambt waar te nemen, de Sacramenten te bedienen, en recht en heilig te bidden volgens het eenige richtsnoer der Heilige Schrift, goedwillig teruggegeven en de tot dusver gegrendelde en geslotene bedehuizen van nu aan weder met sterke hand ontgrendeld en ontsloten. Zoo heeft de Goddelijke genade ook mij als den geringsten der geringste bedienaren des Woords bij deze Kerk teruggeroepen, uit welke ik in de maand December des jaars 1642 door de doorluchtige Spaansche Regeering, omdat ik bij afwezigheid van den predikant te Oppenheim, den Heer Lang, diens plaats vervangen had met prediking en Avondmaalsbediening (wat ik slechts op verzoek en begeerte zoowel van den collega en mededienstknecht van den heer Lang, nml. den heer Müller, als ook van eenige voortreffelijke leden der Gemeente zelve, gedaan heb, zonder dat mij vroeger iets van eene onwettige handeling of van eenigerlei verbod daartegen van de zijde der Spaansche regeering ter kennis gekomen was, zooals ik der genoemde regeering na mijne verdrijving in eenen brief ter verantwoording met gepaste bescheidenheid genoegzaam heb aangetoond) verwijderd en verdreven geworden ben , gelijk volkomen juist, met uitzondering van de toevoeging, boven (namelijk in het kerkeboek) verhaald is geworden door mijnen opvolger, die als lid der Franciskaner orde mij reeds ten tijde mijner verdrijving wel bekend was; als ik echter in de vóór mijn vertrek ingeschreven slotwoorden hem als eenen Augustijner ordebroeder heb aangeduid, wat hij zoo kwalijk genomen heeft, dan is dit zekerlijk niet uit dwaling of onwetendheid, noch ook met het doel om te beleedigen, maar louter door eene schrijffout uit overijling geschied. Heeft overigens mijn opvolger, die nu, Gode zij dank! reeds weder mijn voorganger geworden is, in zijne hiervoren staande aauteekening in dit boek aan de oorzaak mijner ambtsontzetting door de Spanjaarden nog eene m e d e s c h u l d en m e d e o o r z a a k in mijn nadeel willen toevoegen, zoo gedraagt hij zich daarin zeker niet als een man van eer, en hij verraadt dat dan ook rechtstreeks door zijne toevoeging, waarin hij toch bekent, bij het toedichten dezer medeoorzaak eenig en alleen door zijnen eigenen, maar overigens voor niemand geloofwaardigen geest van lichtgeloovigheid te zijn medegesleept. Immers de doorluchtige regeering heeft in mijn bijzijn en op mijne vragen openlijk door den lioogachtbaren heer Wiltheim laten verklaren, dat de oorzaak mijner verdrijving geene andere was, dan dat ik, zonder verlof te vragen aan de raadsheeren en zonder hun medeweten, te Oppenheim ambtsverrichtingen heb uitgeoefend. Gelijk ik er tot dusver steeds naar gestreefd heb, streef ik er nog altijd met inspanning van al mijne krachten naar, alle lasterlijke taal en uiting van den hartstocht in het predikambt te mijden, zelfs tegenover ongeloovigen, Turken* en Joden; veeleer ben ik gewoon om bij voorkomende gelegenheden mijn medelijden met hen te betuigen. Des te verder ben ik er van af, lasterlijke taal uit te stooten tegen het Katholieke geloof, dat ik in den diepsten grond mijns harten kweek en vereer, gelijk ook zijne waarteekenen, de heilige Sacramenten. Wel echter leer ik, en zal ik door Gods genade al de dagen van mijn gansche leven leeren, dat de dwalingen in de leer, vooral de vervalsching der Sacramenten, manhaftig en ijverig moeten worden geweerd en vermeden. — Nadat de barmhartige God mij deze Gemeente heeft wedergegeven en mij tot haar heeft willen terugleiden, en als werktuig daartoe den opperbevelhebber van het leger des konings van Frankrijk, den doorluchtigen vorst Henri de Turenne, gebruikt heeft, zoo volgt diens benoeniingsdecreet in afschrift op ommestaande bladzijde, gelijk ook de namen der gedoopten op de vroegere manier en wijze zullen opgeteekend worden. —
„ D e vicomte de Turenne, maarschalk van Frankrijk en luitenant- generaal van het leger des konings in Duitschland.
„Aangezien ons te kennen gegeven is door de inwoners van Nierstein en anderen, dat sedert twee jaren of daaromtrent de heer Johannes Hartung, predikant te Nierstein, door de Spanjaarden verjaagd is geworden uit zijne kerk, en daar wij iets willen doen tot genoegen der inwoners, — zoo hebben wij hersteld en opnieuw benoemd, gelijk wij herstellen en opnieuw benoemeu bij dezen den gezegden heer Johannes Hartung in zijn ambt, verlangende, dat hij het voortaan vrijelijk zal kunnen uitoefenen, en zal kunnen genieten van al de rechten en inkomsten, welke hij in vroeger tijd heeft genoten, terwijl wij last geven aan de ambtenaren daar ter plaatse om er de hand aan te houden, dat dit besluit geheel en ten volle ten uitvoer worde gebracht en stipt nageleefd, ten bewijze waarvan wij deze regelen onderteekend hebben met onze hand, waaraan worde toegevoegd het zegel van ons wapen en het contraseign door een onzer secretarissen te Creutznach, op den twintigsten dag van December zestienhonderd vier en veertig.
( L. S.) Turenne.
Namens Monseigneur:
de Secretaris Verne".
Op de volgende bladzijde van dit register, dat de namen der gedoopte kinderen bevat, staat verder :
„Nadat door de roemruchte kroon van Frankrijk aan de Kerken in deze landen de vrijheid des gewetens goedgunstiglijk is toegestaan, en hot houden der godsdienstoefeningen haar onverhinderd is toegelaten, zijn in 't algemeen bij eene alom verspreide openbare kennisgeving door den heer generaal Turenne alle verbannen en ook afgezette kerkedienaars opgeroepen en uitgenoodigd om zich weder bij hunne kerken en (kerke-) boeken te vervoegen en ze als vroeger te bedienen. Onder welke ik dan ook door den heer Turenne in 't bijzonder eigenhandig, gelijk hierachter in afschrift is medegedeeld, bjj de kerk te Nierstein weder aangesteld en geordend ben geworden, namelijk in het jaar 1644 10/20 December, — en zijn de volgende kinderen door mij gedoopt en naar mijne vorige en oude wijze opgeteekend geworden, gelijk uit ommestaande bladzijde volgt, en is dit alles in de kerk van St. Sebastiaan te Oppenheim geschied, omdat te Nierstein, wegens de onveiligheid, het wonen onmogelijk was.
Nota bene. Dit boek is mij eerst in Augustus des jaars 1647 door den heer Franciskaner weder ter hand gesteld -wegens allerhande voorgewende oorzaken, zonder twijfel echter met de heimelijke hoop, zich daarmede nog in de pastorie te handhaven en weder in het ambt te komen; waarom ik in dien tusschentijd tot nu toe de mededeeling van een en ander in een extraordinair boekje heb moeten schrijven, dat mij bij de Spaansclie plundering in bovengenoemd jaar ontrukt is geworden, en waarvan ik slechts een stuk teruggevonden en hieronder opgeteekend heb''.
Na twee inschrijvingen van December 1644 gaat hij dan voort:
„Anno 1645. De lijst van dit jaar is mij, uit oorzaak als hiernevens vermeld worden, door plundering ontnomen".
Ook in het register der overledenen bericht hij nogmaals, hoe hij tegen het einde des jaars 1644 uit zijne ballingschap weder tot de kerk te Nierstein gekomen is en te Oppenheim in de Sebastiaanskerk de godsdienstoefeningen hield, omdat te Nierstein wegens de onveiligheid niemand wonen kon. Bij het eerste Avondmaal, dat hij in genoemde kerk weder bediende, kwamen zich allerlei lieden, zoowel uit Nierstein als van elders, j a zelfs soldaten aanmelden.
Uit bovenstaande aanteekeningen van Hartung zien wij, dat aan de verschrikkingen van den oorlog nog geen einde gekomen was, en ook allerlei plotselinge wendingen der krijgskans herhaaldelijk de rust verstoorden. Turenne had in het voorjaar van 1647 zijne winterkwartieren aan den Rijn verlaten. Zijne soldaten, door allerlei brandschattingen overal gevreesd, werden op den voet gevolgd door de Spanjaarden en plunderden in deze streek op de ongelooflijkste wijze. Ook Hartung verloor bij die gelegenheid zijne nauwelijks teruggekregen have. Kort daarna, in Juli 1647, veroverden de Iiessen- Kasselsche troepen de Palts. Ook zij, ofschoon onder een beslist Gereformeerden opperbevelhebber staande, plunderden overal waar zij kwamen, zooals dit langzamerhand in de langdurige oorlogen als een bij het vak behoorend gebruik door allen scheen aangenomen te zijn.
En zoo leefde Hartung dan nog altijd, al was hij ook uit zijne laatste ballingschap teruggeroepen, als in eene halve ballingschap, buiten zijne Gemeente. Maar toch scheen er reeds in den zomer van 1647 eene straal van hoop op den weldra te sluiten vrede tusschen al de donkere wolken van dien bangen en boozen tijd door. (Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 juli 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Johannes Hartung, Predikant en Licentiaat in de wijsbegeerte, en zijne negen ballingschappen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 juli 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's