Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekeningen op Genesis 17.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekeningen op Genesis 17.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Hoofdstuk 15 klaagt Abram den Heere: „Mij hebt Gij geen zaad gegeven", en de Heere zegt tot hem: „Die uit uw lichaam voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn". Verder lezen wij in hetzelfde Hoofdstuk: „En Hij (de Heerelleidde hem uit naar buiten en zeide: Zie nu op naar den hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen k u n t ? en Hij zeide tot hem: Zóó zal uw zaad zijn. En hij (Abram) geloofde in den Heere, en Hij rekende het hem tot gerechtigheid." Abram werd bij dat alles een goddelooze en bekende van zichzelven, dat hij een goddelooze was, daar hij getwijfeld had aan de macht Desgenen, Die al deze sterren gemaakt had, welke Abram zelfs niet tellen kon. En Gij, Heere, werpt mij niet in de hel, gelijk ik verdiend heb, maar komt met Uwe belofte, welke Gij mij uit vrije genade schenkt. — „Mijn Heere en inijn God", riep Thomas, toen de Heere hem de teekenen Zijner wonden toonde.
I n Hoofdstuk 16 lezen wij van de geboorte van Ismaël en moeten daarbij niet vergeten, wat de Apostel Paulus ons van deze geboorte leert, Gal. 4 : 21—31. Saraï heeft mogelijk wel tot haren man gezegd: Dit u moet toch de beloofde erfgenaam voortkomen, maar wie heeft daarom gezegd, dat hij uit mij voortkomen zal? ik ben en blijf onvruchtbaar! Daar vergat Saraï, dat God eenen man en eene vrouw geschapen had en gezegd had: Deze twee zullen tot één vleesch zijn, en weest vruchtbaar. De raad van Saraï, om Hagar te nemen en uit haar gebouwd te worden, behaagde Abram, en toen hij nu Ismaël had, schijnt hij, voor zooverre het vleesch betreft, tevreden geweest te zijn, ofschoon hij gewis naar den Geest in duisternis gewandeld heeft en door den Geest dikwijls geprikkeld mag geworden zijn, zoodat hij geenszins volkomen gerust geweest is bij de gedachte, dat het met de beloftenis eigenlijk anders gelegen was, dan hij het zich gaarne en toch ook niet gaarne voorstelde. Dat heeft zoo volle dertieD jaren geduurd, uit welken tijd niets in het Woord Gods verfneld wordt omtrent hetgeen met Abram geschied is. Dit staat evenwel in het Boek Gods, dat God aan het einde dezer dertien jaren, toen Abram reeds zoo hoog bedaagd, j a 99 jaren oud was, en ellendig en jammerlijk zoo langen tijd als geslapen had in de vleeschelijke verwachting van Ismaël, hem verraste met Zijne genadige openbaring en Zijn eeuwig genadeverbond en met het teeken aan het deel zijns lichaams, dat bevrucht. Welk een getrouwe God, Die niet laat varen de werken Zijner handen!
Hoofdstuk 17: 1. A l s n u A b r a m n e g e n en n e g e n t ig j a r e n oud w a s . Zoo oud, en daar verneemt hij nog zulke hooge en voor hem nieuwe dingen, hoewel hij die ten deele ook vroeger gehoord had. Psalm 103 : „Die uwen mond verzadigt met het goede, uwe jeugd vernieuwt als eens arends". De geloovige gaat niet naar huis, zonder als het ware eenen brief uit den hemel te ontvangen. — V e r s c h e e n h e m de H e e r e . Hoe Hij aan Abram verschenen is, is ons niet bekend. Ons verschijnt Hij, als Hij in ons hart Zijn Woord en door Zijn Woord het licht Zijner genade laat schijnen. — En z e i d e t o t hem. Wat God tot ons zegt, is altijd slechts hetzelfde, dat in Zijn Woord staat. Wie zich beroemt, dat God nog anders tot hem gesproken heeft, met dien heeft de duivel gesproken. — I k ben God, de A l m a c h t i g e; w a n d e l voor M i j n a a n g e z i c h t en wees o p r e c h t . Hoe oud is Abram, en toch moet hem dit gezegd worden. Terwijl wij met onzen verdorven aard ons geheele leven lang te strijden hebben, zijn wij nooit te oud of te rijk aan kennis en ervaring, dat wij zulk eene ervaring niet noodig hebben, om in het Verbond Gods standvastig te blijven. Het eerste, dat wij te erkennen hebben, is Gods almacht, of wel veeleer al de volheid, die in den Pleere is, om in al onze geestelijke en lichamelijke behoeften, al gaat het ook door het onmogelijke heen, te voorzien en alle verlangen naar leven, genade, troost, licht en kracht te bevredigen. Daaruit vloeit dan voort, dat wij voor Zijn aangezicht wandelen, zooals Psalm 139 het beschrijft, of ons aan Hem houden, aan Zijne genade hangen blijven, Hem voor oogen hebben in handel en wandel, en daaruit volgt, dat wij ons met een geheel en onverdeeld harte Hem overgeven, zander ons door het zichtbare of door onze zonden, onze ellende en onmacht van Hem te laten af keeren. Het geheele Verbond der genade wil eenen geheelen mensch.
Vers. 2. En I k zal M i j n V e r b o n d s t e l l e n t u s s c h en M i j en t u s s c h e n u, en Ik zal u g a n s c h z e e r verm e n i g v u l d i g e n . I)e Heere, Die ons zoo iets zegt, komt, om Zijnen heiligen in hunnen jammer en dood datgene toe te brengen, waaraan zij voor tijd en eeuwigheid genoeg hebben. Hij maakt of stelt Zijn genadeverbond tusschen Zich en ons, opdat tusschen God en ons louter genade, eeuwige genade zij. Laat ons daarop wel acht geven tegen het geweten in, dat ons verklaagt: de Heere stelt geenen muur der afscheiding, geen werkverbond tusschen Zich en ons, maar een genadeverbond, opdat wij uit de volheid daarvan genade voor genade nemen, en waar Hij dit Verbond stelt of opricht, daar worden wij uitermate zeer vermenigvuldigd, zoodat elk schaap Zijner kudde tweelingen draagt;_— worden ook in alle dingen rijk gemaakt in Christus Jesus, zij het niet altijd aan aardsohe goederen (wie der Zijnen intusschen heeft ooit gebrek gehad?), dan toch en zooveel te meer aan hemelsche goederen, welke erfelijke bezitting ons in de heiligheid van Christus verzekerd is, en waarvan het genadeverbond de eeuwige welbron is.
Vers. 3. T o e n v i e l A b r a m op z i j n a a n g e z i c h t . Dat is wel om op het aangezicht te vallen; dat is Abram te groot, te hoog; dat gaat alle verwachting, bidden en denken te boven 2 Sam. 23: 5 : „Hoewel mijn huis alzoo niet is bij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig Verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd en bewaard is ; voorzeker is daarin al m i j n heil en alle lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten '.
Vers. 4. M i j a a n g a a n d e , z i e , M i j n V e r b o n d is m et u, en g i j z u l t tot e e n e n v a d e r van m e n i g t e der v o l k e n w o r d e n . Wees getroost, getroost, de Heere zal het gewisselijk doen, schoon gij u dat alles onwaardig gevoelt. Daarom zegt de Heere het u nogmaals. Ps. 62: 12: „God heeft een woord gesproken ; ik heb het tweemaal gehoord: dat de sterkte Godes is". Niemand en niets zal Hem in den weg staan, als Hij Zijne genade verheerlijken en het genadeverbond oprichten wil, waar eene groote klove en een diepe afgrond was. Psalm 135: „Prijst den Naam des Heeren; al wat Hem behaagt, dat doet Hij in den hemel en op aarde, in de zeeën en alle afgronden". „Een vader van menigte der volken." Onder deze volkeren behooren wij mede, wij, die gelooven, en dit is niet alleen om Abrahams wil gezegd. Wat de vader erft, dat erven de kinderen. Het erfgoed is de belofte, en de belofte is niet door de wet, maar door de rechtvaardigheid des geloofs, en dat gij u geheel aan God houdt, is de vrucht en het doel van het genadeverbond, maar maakt het genadeverbond niet (vergelijk Rom. 4:16), wel bewerkt het, dat gij er de genieting van hebt. (Wordt vervolqd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 augustus 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Aanteekeningen op Genesis 17.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 augustus 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's