Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den brief van Paulus aan de Romeinen Hoofdstuk 11 : 25—29.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den brief van Paulus aan de Romeinen Hoofdstuk 11 : 25—29.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij menschen zijn onvermoeid, om God den Heere in den weg te staan en Hem te willen voorschrijven, hoe Hij Zijn Rijk moet oprichten en doen komen, hoe Hij Zijn Jerusalem, Zijne Kerk heeft te bouwen, wie Hij moet zaligmaken en hoe Hij dit moet doen. Maar God gaat Zijnen gang en volvoert Zijnen raad, zooals Hij Zich dat heeft voorgenomen en bij Zichzelven vastgesteld, zonder Zich te bekommeren om onze vermeende wijsheid, die toch dwaasheid is. Wat wij menschen in onze eigengerechtigheid versmaden, dat heeft God uitverkoren, wat wij verwerpen, dat neemt Hij aan en bouwt het heerlijk op tot eere Zijns Naams, waarvoor Hem eeuwig lof wordt gezongen naar Openb. 7 : 10 en 12: „De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het L a m ! " — „Amen. De lof, en de heerlijkheid, en de wijsheid, en de dankzegging, en do eer, en de kracht, en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen".
Daarbij gaat het echter steeds anders dan vleesch en bloed denken. Daarom zegt hier de Apostel: W a n t ik wil n i e t , b r o e d e r s ! d a t u d e z e v e r b o r g e n h e i d onbek e n d z i j , ( o p d a t gij n i e t w i j s z i j t b i j u z e l v e n ). (Vers 25.) Want dat is immers altijd weder onze zonde, waarvan wij ons niet kunnen losmaken, dat wij met onze wijsheid de wijsheid Gods dwarsboomen, God willen terechtwijzen en denken, alles beter te weten. Zoo opgeblazen zijn wij. Dat wij echter toch eerst eens van onszelven geloovon, dat wij uit onszelven van Gods wegen niets weten noch verstaan, tenzij het ons uit Gods Woord en door Zijnen Heiligen Geest eerst wordt medegedeeld en geopenbaard. En daar moeten wij dan altijd opnieuw overtuigd worden van onze eigene onwetendheid en dwaasheid. Daarom spreekt de Apostel hier dan ook van eene verborgenheid, van welke hij wil, dat zij ons niet onbekend zij. Nu verstaat hij echter onder eene verborgenheid zulk eene waarheid Gods, waarop wij uit onszelven nimmer kunnen komen, die ons dus moet geopenbaard worden. Zoo zegt ook onze Catechismus bijv. in het Antwoord op de 3j»te y r a a g ; ,ja(; Christus ons den verborgen raad en wille Gods van onze verlossing volkomenlijk heeft geopenbaard. Want uit zichzelven is nog nooit een menscli er op gekomen, hoe God rechtvaardigt en zalig maakt, terwijl Hij niets van ons wil, niets van ons verlangt of neemt, maar alles uit Zichzelven neemt en schenkt. Dat is voor ons eene verborgenheid, die Christus als onze hoogste Profeet en Leeraar ons heeft geopenbaard en telkens weder moet openbaren, door ons het deksel van de oogen weg te nemen. Zoo zegt dan ook de Apostel op eene andere plaats (Ef. 3 : 3 vv.) van deze verborgenheid : „Dat Dij mij door openbaring heeft bekend gemaakt deze verborgenheid, — waaraan gij, dit lezende, kunt bemerken mijne wetenschap in deze verborgenheid van Christus, welke in andere eeuwen den kinderen der menschen niet is bekend gemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijne heilige Apostelen en Profeten, door den Geest: nameljjk dat de Heidenen zijn medeërfgenamen", — met de geloovigen uit de Joden, — „en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenooten Zijner beloften in Christus door het Evangelie". Immers was deze waarheid zelfs den geliefden discipelen eene verborgenheid en bleef zij voor hunne oogen verborgen, ofschoon de Heere uitdrukkelijk tot hen gezegd had: „Gaat heen in de geheele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen", en: „Onderwijst alle volken", maakt hen tot Mijne discipelen. De Apostel Petrus moest geheel in 't bijzonder door een gezicht worden onderwezen, dat onreine dieren naar Gods wil in den hemel komen, dat Heidenen zullen zalig worden. Hij meende, dat zij eerst Joden moesten worden, vóór zij deel konden hebben aan den Heere Jesus Christus. Zonder deze onderwijzing ware hem deze verborgenheid eene verborgenheid gebleven, en ware hij niet tot den Heiden Coraelius gegaan.
En zoo zegt dan de Apostel ook hier van deze verborgenheid: De v e r h a r d i n g is v o o r een d e e l o v e r I s r a ë l gek o m e n , t o t d a t de v o l h e i d d e r H e i d e n e n zal i n g e - g a a n z i j n . E n a l z o o z a l g e h e e l I s r a ë l z a l i g w o r d e n. Nu weten wij wel, dat er vele uitleggers zijn, en van ouds her geweest zijn, die deze plaats zóó verstaan, alsof er stond: „en a l s d a n zal geheel Israël zalig worden", als zou dus eerst de volheid der Heidenen ingaan, en alsdan het geheele Joodsche volk zieh bekeeren, zoodat er eene bekeering van het Joodsche volk in zijn geheel zou plaats vinden, — en daar wordt dan door menigeen verder uitgewerkt, hoe dit bekeerde volk der Joden weder naar Palestina zal trekken, om Jcrusalem in nieuwe heerlijkheid te herbouwen, en hoe dan ook do Ileere Jesus Christus als Koning in bun midden zal zijn; en dat alles wordt dan in verband gebracht met een toekomstig duizendj a r ig rijk, enz. Maar deze uitleggers zien geheel over het hoofd, dat de Apostel niet schrijft: „en alsdan", maar: „en alzoo", dat is: op deze wijze, namelijk zóó, dat te gelijk uit de Heidenen den Heere een volk wordt vergaderd, en, terwijl dit geschiedt, vergadert Zich de Heere ook uit hot Joodsche volk de Zijnen, die Hij verkoren heeft, en voegt hen eveneens bij Zijne kudde, i bij het volk, dat Hij Zich geformeerd heeft, opdat het Zijnen lof zou vertellen. Toen de Apostel dit schroef, was er immers ook uit de Joden reeds een deel ingegaan in het Koninkrijk Gods, en had immers reeds een deel van hen, die uit hen zalig zouden worden, liet Woord Gods, het Evangelie Jesu Christi aangenomen, maar een deel was nog verblind, verhard, stond nog van verre en wilde er niets van weten. Maar ook dezen, die in hunne blindheid en verharding nog van verre stonden, maar door God van eeuwigheid gekend waren, ook dezen zouden worden toegebracht; en wanneer de volheid der Heidenen, het in Gods raad bepaalde getal dergenen, die uit de Heidenen zouden zalig worden, zal ingegaan zijn, dan zal de laatste van die uit de Joden ook ingegaan zijn, en zóó, dat is op deze wijze zal geheel Israël, dat is: al wat Israël is, het Israël Gods, zooals de Apostel het Gal. 6:" 16 noemt, zalig worden, gelijk het bestaat en vergaderd is uit Joden en Heidenen, waarvan ook de Heere Jesus Christus spreekt, wanneer Hij zegt: „Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn, dezelve moet Ik ook toebrengen, en het zal worden ééne kudde en één Herder". Zoo ook de Apostel Paulus, zeggende (Ef. 2 : 14 vv.): „Want Hij is onze vrede, Die deze beiden", — Joden en Heidenen, — „één gemaakt heeft", — en wel tot arme zondaren, die alleen in Christus' bloed gerechtigheid en leven vinden, die het Lam prijzen en alleen weten van genade, — dus : Die beiden, die te voren zoo vijandig tegenover elkander stonden, één gemaakt, heeft, — „en, den middelmuur des afscheidsels verbroken hebbende, de vijandschap in Z|jn vleesch te niet gemaakt heeft, namelijk de Wet der geboden, in inzettingen bestaande; opdat Hij die t w e e " — Joden en Heidenen, — „in Zichzelven tot é é n c n nieuwen mensch zou scheppen, vrede makende; en opdat Hij die beiden", — wederom Joden en Heidenen, — „met God in één" — dat is in Zijn — „lichaam zou verzoenen", toen Hij ons vleesch en bloed aannam, zoodat niet de Joden eenen bijzonderen heiland hebben, en de Heiden ook eenen bijzonderen, maar het ééiie zoude, ééne schuld, ééne verlorenheid, en zoo ook één heil en één Heiland is, — en zoodat ook slechts één volk daaraan deel heeft. Dat is het geheele Israël, het Israël Gods, tot hetwelk de Apostel Petrus zegt: „Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Dasgenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht". (1 Petr. 2 : 9.) Dat is het ware, het heilige Jerusalem, waarvan wij in den 87ste" Psalm lezen: „Zeer heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad Gods. Ziet, de Pilistijn, en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar geboren. En van Zion zal gezegd worden: Die en die is daarin geboren; en de Allerhoogste Zelf zal hen bevestigen". Anders zouden zij voorzeker nimmer bevestigd worden. En hoe bevestigt Hij hen? „De Heere zal hen rekenen in het opschrijven der volken, zeggende: Deze is aldaar geboren. Sela." En zoo zag dan ook Johannes in de openbaring „eene schaar van 144000 verzegelden uit de twaalf stammen Israëls", en daarenboven „eene groote schaar, die niemand", — behalve de Ileere, — „tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor den troon en voor het Lam". Dezen vormen te zamen het „geheele Israël". (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den brief van Paulus aan de Romeinen Hoofdstuk 11 : 25—29.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's