Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den brief van Paulus aan de Romeinen Hoofdstuk 12 : 18—21.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den brief van Paulus aan de Romeinen Hoofdstuk 12 : 18—21.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zijn naar Gods wil geplaatst te midden van eene wereld, die in het booze ligt, die van Gods Woord en waarheid niets wil weten, die Gods Wet en gebod niets telt, en nochtans moeten wij juist in deze wereld aan Gods Woord en gebod vasthouden, want daarin alleen ligt ons behoud, onze zaligheid, onze verlossing, ja ook ons uitwendig geluk en onze welvaart. Zoo wij nu daaraan vasthouden en met de wereld niet mededoen, niet medeloopen tot dezelfde uitgieting der overdadigheid (1 Petr. 4 : 4 ) , dan zal het niet uitblijven, dat de wereld lastert en wij menige vijandige bejegening ondervinden. De Heere heeft eenmaal gezegd: „Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, en tusschen uw zaad en tusschen haar Zaad", — en deze vijandschap blijft en moet naar den wil Gods blijven, de vijandschap tegen de zonde, tegen de macht des duivels, en ook de vijandschap van den kant der eigengerechtigen tegen Gods Woord en waarheid, tegen het Evangelie .lesu Christi en zijne belijders. En evenwel moeten zij midden onder een boos en vijandig geslacht wonen en wandelen als kinderen des vredes, waarom de Apostel in Vers 18 aldus voortgaat : I n d i e n h e t m o g e l i j k i s . z o o v e e l i n u i s , h o u dt v r e d e met a l l e m e n s c h e n . In de bergrede zegt de Heere Jesus: „Zalig zijn de vreedzamen", eigenlijk vredemakers, zij, die steeds den verstoorden vrede weêr weten te herstellen, — „want zij zullen Gods kinderen genaamd worden", — zij doen zooals hun Vader, God Zelf, gedaan heeft. Tegenover al de vijandschap van de zijde des vleesches heeft Hij vrede gemaakt, de wereld met Zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende, en heeft het Woord der verzoening in ons gelegd (2 Cor. 5), en laat nu al de vijandig gezinde harten vermanen: „Laat u met God verzoenen!" Daarom ook de vermaning in den 34s t e n Psalm: „Wijk af van het kwaad, en doe het goede; zoek den vrede, en jaag dien na", — jaag dien na, want om onze verkeerdheid en eigengerechtigheid, om ons hoogmoedig hart en vermeend eergevoel, waarbij men zichzelven niet kan, niet wil verloochenen, wijkt de vrede zoo licht tusschen de broederen. Daarom de vermaning: Jaag dien na! Span al uwe krachten in, om hem te verkrijgen, hem te behouden. — De Heere Jesus zeide ook eens tot Zijne discipelen: „Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander". (Mark. 9 : 50.) De Heere wil tnet de woorden : „Hebtzoutin uzelven", zeggen : Het zij u in waarheid ernst, wat gij van Gods Woord en waarheid belijdt, laat het geen ijdel gepraat, geene holle klanken zijn, maar het hart zij daaronder verbroken, en er worde ernst gemaakt met het woord: „Indien uwe hand u ergert, houw ze af, en indien uw oog u ergert, trek het uit, en werp het van u!" En als wij daarineê ernst maken bij onszelven, dan zullen wij daaronder zoo verootmoedigd zijn, dat wij niet meer met onzen naaste kunnen twisten, wie de meeste zij; dan is het uit met onze zucht om gelijk te hebben, met het twisten en strijden. Daarom het woord : „Houdt vrede onder elkander". Zoo zeide ook Jozef eens tot zijne broeders: „Verstoort u niet op den weg", want hij kende het menschelijk hart zeer goed en wist, dat zij nu tot elkander zouden zeggen: Gij waart de schuld, gij hebt ons geraden, Jozef te verkoopen, — ik wilde het niet, maar g i j hebt er het meest op aangedrongen! — en zoo zouden zij door dit twisten den rijken zegen weder laten verloren gaan, dien zij daarin ontvangen hadden, dat zij zijne groote liefde en goedheid hadden ervaren. Want wij verliezen inderdaad door twist en tweespalt en onvrede, die voortkomt uit onzen hoogmoed en onze zucht om gelijk te hebben, voortdurend weder, wat ons God in Zijne genade geeft. Hebben wij deel aan de genade Gods, hebben wij deel aan den vrede met God, gerechtvaardigd zijnde door het geloof, — hebben wij ervaren, dat God ons eerst heeft opgezocht, dat Hij ons is nagegaan op onze dwaalwegen, terwijl wij met haat en wrevel jegens Hem vervuld waren, en dat Hij tot ons is gekomen met het wóórd der verzoening, dan is de Geest ook daar, Die ons leert, met onzen naaste den ondersten weg te gaan, Die ons leert, eenen weg te zoeken en te vinden, om vrede te houden, den vrede te bewaren. Toen er twist ontstond tusschen de herders van Abraham en die van Lot, doordien God hun beider kudden in Zijne goedheid zoozeer had doen vermeerderen, dat er geene plaats meer was voor beiden, was Abraham niet bedacht op eigen eer en voordeel, maar het ging hem om den vrede, opdat er geen twist zou zijn onder broeders, en zoo zegt hij dan niet bijv. tot Lot: „Ik ben de oudere, ik ben de drager der belofte, gij zijt maar zoo'n bijlooper", — maar hij geeft hem de eer en zegt: „Zoo gij de linkerhand kiest, zoo zal ik ter rechterhand gaan; en zoo gij de rechterhand, zoo zal ik ter linkerhand gaan", — ik zal dus nemen, wat er overblijft. Zoo werd de vrede bewaard. Dat gaat nooit door handhaving van onszelven, maar steeds door zelfverloochening heen. Zoo handelden de aartsvaders niet alleen ten opzichte der broederen, maar, zooals de Apostel hier zegt, ten opzichte van a l le m e n s c h e n , ook ten opzichte van de vijandig en kwalijk gezinden. Toen Izak in het land der Filistijnen vertoefde, benijdden dezen hom, omdat de Heere hem ook naar het uitwendige zegende, en zij betwistten hem het recht op de putten, de bronnen, die zijne knechten vonden. Izak heeft toen niet gestaan op zijn recht, heeft niet getwist en gestreden, maar den strijd ontweken en op den Heere vertrouwd, en niet tevergeefs: zij groeven eindelijk eenen put, dien de Filistijnen hun wel moesten laten, en Izak en zijne knechten moesten belijden: „Nu heeft ons de Heere ruimte gemaakt, en wij zijn gewassen in dit land". (Gen. 26 : 22.) Zoo heeft het voorzeker zijnen zegen, vrede te houden met alle menschen. Wel is waar is het niet altijd mogelijk. Men kan te doen krijgen met menschen, met wie het, bij den besten wil, niet mogelijk is, vrede te houden. David moet in den 120sten Psalm klagen over de valsche tongen, en zegt: „Mijne ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten. Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zijn zij aan den oorlog". Indien dat bij ons zoo is, en dat kan immers het geval zijn, dan ligt de schuld niet aan ons; daarom schrijft ook de Apostel: zoo v e e l in u is. Maar een iegelijk beproeve zichzelven, of hij met een goed geweten voor God kan zeggen, dat h i j den vrede najaagt, maar a n d e r e n den strijd beginnen, dan of dit Schriftwoord, gelijk met zoo vele andere geschiedt, niet door hem gebruikt wordt als eene pleister, om op de wonde van zijn kwaad geweten te leggen. — Intusschen is het ook waar, dat dit „zoo veel in u is" zijne grenzen heeft. Er zijn ouders, die met betrekking tot hunne kinderen en huisgenooten de tucht niet willen handhaven, maar allerlei ongerechtigheid, allerlei ijdelheid, dartelheid, goddeloosheid en wereldschgezindheid toelaten, en zwijgen — naar zij zeggen — om des lieven vredes wil. Zulk vrede-houden is van God vervloekt. Tot Eli, die ook den vrede wilde in zijn huis, en daarom zijne zonen niet bestrafte, zeide de Heere: „Die Mij eeren, zal lk eeren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden". (1 Sam. 2 : 30.) Ook zijn er velen, die, om vrede te hebben met de wereld, met de wereld meedoen, den Heere verloochenen en Zijn Woord en gebod laten varen, zonder te vreezen voor het woord des Heeren: „Zoo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit overspelig en zondig geslacht, dien zal Zich de Zoon des menschen ook schamen, wanneer Hij zal komen in de heerlijkheid Zijns Yaders, met de heilige engelen". Waar het de zaak Gods, de eere Gods geldt, daar mag men niet wijken, al dreigt ook de wereld met oorlog en onvrede; maar waar het gaat om onze eigene vermeende eer, of eigen voordeel, lokken wij daar geenen strijd uit, maar nemen wij de vermaning ter harte: „Zoo veel in u is, houdt vrede met alle menschen". (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van den brief van Paulus aan de Romeinen Hoofdstuk 12 : 18—21.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's