Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Filippensen 1 en 2:1—4,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Filippensen 1 en 2:1—4,

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heilige Geest heeft den Brief aan de Filippensen der Gemeente toevertrouwd, opdat die, evenals de andere Brieven der Apostelen, in de Gemeente zou worden voorgelezen; bovendien kan ieder deze alsook de overige heilige Boeken tehuis lezen. Het mag intusschen sommigen wel gezegd worden, dat zij hunne kostelijke Bijbels beter behoorden te bewaren, en vooral den knapen, dat zij niet met de heilige Boeken doen, wat zelfs den Mohammedanen een gruwel is; want dezen laten van hunnen Koran niet het kleinste stukje op den grond liggen, zij zouden zich liever laten dooden. Maar al bezit men ook het kostelijkste, men waardeert het niet; men leest, en leest toch niet. Ik wenschte u dan in herinnering te brengen, wat gij hebt.
De Heere Jesus staat in het midden der Gemeente, en zegt tot haar: „Gij zijt Mijn! Al wat Ik gedaan heb, wat Ik gedacht, geleerd, beloofd, geleden heb, al wat Ik heb geërfd, al wat Ik heb gemaakt, al wat Ik vermag en wat Ik leef en regeer, wat Ik nacht en dag denk en bepeins, dat alles is het uwe, alles om uwentwil en voor u". Ja, dat wordt tot de Gemeente gezegd, en is zij nu vergaderd, dan hebben alle leden gemeenschappelijk deze gave, en heet het tot hen: „Dit alles is het uwe, om uwentwil en voor u ! " en zoo worden zij begenadigd met het Woord. Maar de kerk gaat uit, ieder gaat naar huis, tot de zijnen. Wat hebt gij nu in de kerk gedaan ? Wel, ik heb eene preek gehoord ! En wat hebt gij dan wel gehoord? Ja, dat weet ik niet meer! ik heb gehoord, —ja dat was juist een woord voor dien en dien, dat paste volkomen op hem of haar, daarmee is hij of zij zeer meesterlijk geteekend en als het ware met den vinger aangewezen! En gij ? Ja, ik ? Hoe verkrijgt de menscli vele vrijmoedigheid in den dag •Christi? Christus zal komen, ja! en tot zoolang hoort gij het Woord, dat den zondaar genade, den moordenaar vergiffenis predikt, het woord: „Gelooft!" en wederom: „Gelooft!" Tot zoolang hoort gij het woord der vertroosting : Zijt gij arm, zijt gij ellendig, zinkt gjj weg voor Gods Woord, valt gij daarvoor neder, is u uwe zonde leed, — wanhoop niet! Maar de hovenier werkt niet aan de boomen, om daarvan loof te verzamelen, hij wil, dat de boomen vrucht dragen. Nu kan hij wel den grond bearbeiden, de dorre takken afsnijden, enz., maar overigens moet hij alles, alles van boven verwachten. En het gaat nu eenmaal om de vracht. — Nu wordt er gepredikt: Zijt gij arm, zijt gij ellendig, hebt gij zonden, zinkt gij weg voor Gods Wet, — ga tot het kruis van Christus! alles is voor u! gij zult van uw vleesch en bloed nooit iets kunnen afsnijden, maar de vrucht is alleen door Jesus Christus! — maar waar is nu de vrucht ? De Apostel Paulus schrijft hier in het eerste Hoofdstuk, Yers 10 en 11: O p d a t g i j b e p r o e ft •de d i n g e n , die d a a r v a n v e r s c h i l l e n , o p d a t gij o p r e c h t z i j t , en z o n d e r a a n s t o o t te g e v e n , tot d e n dag van C h r i s t u s , v e r v u l d met v r u c h t en d e r g e r e c h t i g h e i d , — waar zijn nu die vruchten? Een mensch verkrijgt vele vrijmoedigheid tegen den dag Christi, als het hem in waarheid om de vruchten der gerechtigheid gaat. Maar hoe nu aan deze vruchten te komen? Allereerst wijs ik u hierop, dat gij de Heilige Schrift nooit anders behoort te lezen, dan alsof gij geheel alleen op de wereld waart, dat gij dus nooit de toepassing op een uwer bekenden, op uwen naaste, maar op uzelven hebt te maken. Ten tweede raad ik u aan, de Heilige Schrift nooit zoo te lezen, dat gij daaruit alleen teksten en spreuken neemt, die enkel troost bevatten, zooals: „Ik delg uwe overtredingen uit als eenen nevel, en uwe zonden als eene wolk". Ziet toch toe, want de duivel weet de menschen op zoo Christelijke wijze voor zich te winnen, dat zij alleen grijpen naar den troost, maar de heilzame roede des Vaders verachten.
Als uw zielverzorger en als iemand, die weet, dat hij weldra zal sterven, en ook, dat Christus spoedig op de wolken ten oordeel zal komen, en dat de Gemeente Gods aan deze plaats, voor zoover zij door het woord zijner prediking werd vergaderd, met hem voor Christus' Aangezicht zal verschijnen, zeg ik u uit den grond mijns harten, dat ik niet kan begrijpen en verstaan, hoe een mensch, een Christen, die zich houdt voor een kind Gods, en die als broeder of als zuster wil gegroet zijn, in zijnen wandel het Apostolische woord met voeten kan treden en zeggen: Ik word toch zalig! Dat kan onmogelijk waar zijn. Het geloof, het ware geloof heeft terugwerking; liet gaat naar boven, en van boven naar beneden, en omvat den naaste, en niet alleen den naaste buitenshuis, maar ook den naaste binnenshuis. Daar ziet het er voorzeker niet altijd onberispelijk en heilig uit, want menschen zijn menschen, — maar waar is de ware Godsvrucht? Ik vraag niet: Waar is het geloof? Wat een mensch gelooft, . . . . j a : „Indien gij een geloof hadt als een mosterdzaad", heeft onze Heere gezegd, „zoo zoudt gij tot dezen berg zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen! en hij zou u gehoorzamen". Ik vraag: Waar is de ware Godsvrucht? Welke Godsvrucht? Deze, dat de mensch Gods Woord leest met toepassing op zichzelven. Het Woord beurt niet altijd op; niets wordt echter in het Woord geboden, om den mensch terneder te werpen, maar opdat de mensch recht wandele; het Woord bestraft niet, om den mensch te vernederen, maar opdat hij geestelijke en hemelsche zeden en gewoonten aanleere en zich eigen make. Het Woord, het apostolische Woord, werkt in de eerste plaats droefheid. Wij hebben echter niet alleen allerlei lichamelijken nood, wij hebben niet alleen allerlei aanvechting van buiten, ziekte, geldgebrek, dit of dat, wat den mensch ternêerdrukt, wij hebben niet alleen dit, dat het leven een voortdurende strijd is, maar in de eerste plaats hebben wij dit: God schiep den man en zijne vrouw, één vleesch; God schiep vader en moeder, zoon en dochter, één gezin, een koninkrijk in 't klein; wij hebben dit: God schiep den mensch en zijnen naaste. — Het zwaarste stuk ijzer, dat mij in den weg ligt, kan ik met een klein werktuig verwijderen, aan het mensohelijk vernuft kan ten slotte van al het geschapene niets in den weg staan. Maar God schiep u en mij, u en uwen naaste, u en uwen broeder, u en uwe zuster. En de Apostel Paulus heeft immers aan do Filippensen geschreven, wat wij als zijn gebed in Yers 9 lezen: Dat uwe l i e f d e nog m e e r en m e e r o v e r - v l o e d i g w o r d e in e r k e n t e n i s en a l l e g e v o e l e n. Denkt, ten einde dit goed te verstaan, bijv. aan eene vrouw, die een kind of eenen zieke moet verplegen; hare liefde wordt meer en meer overvloedig in erkentenis en alle gevoelen of ervaring; want zij moet ervaren, dat de zieke steeds ongeduldiger, steeds lastiger kan worden. Nu weet de verpleegster wel, dat dit niet zoozeer voortkomt uit het gemoed, maar dat de ziekte liet meêbrengt, en zij zou, wanneer er iemand kwam en zei: „Iic ken hem toch van vroeger, en begrijp niet, hoe hij nu zoo boos is", tot zoo iemand zeggen: „Ja maar, gij kent de ziekte niet, als gij zelf maar eens ziek wordt, dan zult gij zien, dat het u evenzoo zal gaan". — Waarom schrijft de Apostel dus alzoo? Ziet, er waren destijds ook allerlei profeten, valsche broederen, menschen, die de besnijdenis leerden, die in het vleesch geschiedt; en de zachtmoedige Apostel noemt hen „honden", „kwade arbeiders", en hunne leer noemt hij in plaats van besnijdenis „versnijding". (Hoofdst. 3 : 2.) Hij wilde de geliefde Gemeente te Filippi dus behouden weten in de goede leer, in den Burcht Christus, hij wilde, dat zjj hunne gerechtigheid, gelijk die is uit het geloof in Christus, in Christus zouden zoeken, en niet zouden denken, dat zij reeds uitgeleerd waren, maar dat zij haar steeds meer en meer moesten najagen. Dat was het Evangelie, dat hij hun had gebracht, en dat moesten zij toch behouden. (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting over Filippensen 1 en 2:1—4,

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's