Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekeningen op Deuteronomium 26 :1—11. {Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekeningen op Deuteronomium 26 :1—11. {Vervolg.)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Yers 4. En de p r i e s t e r zal den k o r f v a n uwe h a n d n e m e n . — Naar het Hebreeuwsch is een priester een zoodanige, die tot eencn koning, of tot God nadert, die den rechtstreekschen toegang tot eenen koning, of tot God heeft, een bedienaar en middelaar voor het volk, die het raadsbesluit, de rijksbevelen en alles, wat het volk tot heil strekt, van den troon ontvangt, om het den volke te verkondigen, en die wat des volks is, voor den troon brengt en daar nederlegt. Vergelijk Jer. 30 : 21 : „En zijn Heerlijke zal uit hem zijn, en zijn Heerscher uit het midden van hem voortkomen ; en Ik zal Hem doen naderen, en Hij zal tot Mij genaken; want wie is hij, die met zijn hart borg worde, om tot Mij te genaken ? spreekt de Heere". •— Hij zal den korf van uwe hand nemen, dat is, wat het dankbare hart uitspreekt en aanduidt, als van den Heere ontvangen, dat zal hij na de belijdenis van u, den belijder, aannemen, als bijdrage tot den lof der waarheid en der trouwe Gods. Vergelijken wij daarmede slechts, hoe onze Hoogepriester evenzeer den korf der Zijnen van hunne hand genomen heeft, zooals in Matth. 11 : 25 en 26: „In dienzelven tijd antwoordde Jesus en zeide: Ik dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde! dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze den kinderkens geopenbaard; ja, Vader! wrant alzoo is geweest het welbehagen voor u". — Luk. 10 : 17—21: „En de zeventigen zijn wedergekeerd met blijdschap, zeggende: Heere! ook de duivelen zijn ons onderworpen, in Uwen Naam. En Hij zeide tot hen: Ik zag den Satan, als een bliksem, uit den hemel vallen. Ziet, I k geef u de macht, om op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht des vijands; en geen ding zal u eenigszins beschadigen. Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn, maar verblijdt u veelmeer, dat uwe namen geschreven zijn in de hemelen. Te dier ure verheugde Zich Jesus in den Geest, en zeide: Ik dank U, Vader! enz".. — En hoe de Apostel Paulus gedaan heeft, lezen wij o. a. in 1 Cor. 1 : 4 en 5: „Ik dank mijnen God altijd over u, vanwege de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jesus, dat gij in alles zijt rijk geworden in Hem, in alle rede en alle kennis". — Rom. 1 : 7 en 8: „Allen, die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepene heiligen! genade zij u, en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jesus Christus. Eerstelijk dank ik mijnen God door Jesus Christus over u allen, dat uw geloof verkondigd wordt in de geheele wereld".
Daarom volgt: En h i j z a l d i e n v o o r h e t a l t a a r des I l e e r e n , uws Gods, n e d e r z e t t e n . — Het altaar is dat des brandoffers. Vergelijk Ex. 27 : 1 — 8 : „Gij zult ook een altaar maken van sittimhout; vijf ellen zal de lengte zijn, en vijf ellen de breedte, (vierkant zal dit altaar zijn,) en drie ellen zijne hoogte. En gij zult zijne hoornen maken op zijne vier hoeken: uit hetzelve zullen zijne hoornen zijn, en gij zult het met koper overtrekken. Gij zult het ook potten maken, om zijne asch te ontvangen, ook zijne schoffelen, en zijne besprengbekkens, en zijne krauwelen, en zijne koolpannen; al zijn gereedschap zult gij van koper maken. Gij zult het eenen rooster maken van koperen netwerk; en gij zult aan dat net vier koperen ringen maken aan zijne vier einden. En gij zult het onder den omloop des altaars van beneden opleggen, alzoo dat het net tot het midden des altaars zij. Gij zult ook handboomen maken tot het altaar, liandboomen van sittimhout; en gij zult ze met koper overtrekken. En de handboomen zullen in de ringen gedaan worden, alzoo dat de handboomen zijn aan beide zijden des altaars, als men het draagt. Gij zult hetzelve hol van planken maken ; gelijk als Hij u op den berg gewezen heeft, alzoo zullen zij doen". Dat was een beeld van Christus en Zijn kruis, d. i. van alles, wat Christus door Zijnen dood aan het kruis verworven en aangebracht heeft. —• D e s H e e r e n , uws G o d s , Die, dewijl Hij de Heere, uw God, zijn wilde, u dit altaar gaf, en door middel van het offer op dit altaar u uwe zonden vergeeft, uw verzoende God en genadige, trouwe Heere en Heiland is en blijft. Rom. 5 : 10 en 11 : „Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veelmeer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven. En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in God, door onzen Heere Jesus Christus, door Welken wij nu de verzoening gekregen hebben". — N e d e r z e t t e n . De korf is u uit de hand genomen. Gij neemt hem ook niet weder mede naar huis, om uzelven daarmee een sieraad toe te brengen, om daarmede aan uw net te rooken en aan uw garen te offeren, alsof door deze uw deel zoo vet en uwe spijze zoo smoutig geworden ware. Vergelijk Hab. 1 : 16: „Daarom offert hij aan zijn garen, en rookt aan zijn net; want door dezelve is zijn deel vet geworden, en zijne spijze smoutig". — De korf met de vruchten blijft voor het altaar staan. Al wat gebracht is, wordt aan het kruis van Christus gehangen. Jes. 22 : 24 : „En men zal aan IIem hangen alle heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uit- Bpruitelingen en der afkomelingen, ook alle kleine vaten, van de vaten des bekers af, zelfs tot al de vaten der flesschen". — Uit ons vleesch komt niets goeds voort, in onzen boezem woont slechts melaatschheid. Alles komt van den Boom des levens. Openb. 22 : 2 : „In het midden van hare straat, en op de eene en de andere zijde der rivier was de boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende zijne vrucht; en de bladeren des booms waren tot genezing der Heidenen". —• Daarbij zal het blijven, en dat zal niet herroepen worden. Wij zijn in het midden daarvan gezet, midden in de genade van Christus, en wat wij medekrijgen naar huis, zijn ledige banden en loutere genade en toegenegenheid Gods.
Yers 5. Dan z u l t g i j b e t u i g e n en z e g g e n : — betuigen is hier volgens den Ilebreeuwschen zin: beginnen te spreken. Laten wij denken aan onze zonden en onzen grooten nood, waarin wij verzonken waren, en waaruit wij in de toezegging of in de werkelijkheid overeenkomstig de toezegging gered zijn. Dat valt den mensch niet zoo gemakkelijk, aan te vangen met van de verlossing te getuigen. Daar moeten wij dan op Gods Woord acht geven, dat Hij het alzoo wil. Wel ons, zoo Hij onze zielen maakt als eenen waterrijken hof en ons de genade Zijns Geestes geeft, zoodat wij den mond openen en Hij dien vervult, naar Ps. 81 : 11: „Ik ben de Heere, uw God, Die u opgevoerd heb uit liet land van Egypte; doe uwen mond wijd open, en Ik zal hem vervullen". — „Looft den Heere, want Hij is goed, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid; dat Israël nu zegge, dat Zijne goedertieren, heid in der eeuwigheid is". (Ps. 118 : 1 en 2.)— Y o o r h et A a n g e z i c h t des H e e r e n , u w s Gods. God de Heere wil daar tegenwoordig zijn, waar men komt, om Zijnen lof te verheffen, gelijk de Heere gezegd heeft: „Waar twee of drie in Mijnen Naam vergaderd zijn, daar ben Ik in het midden van hen". 2 Cor. 12 : 19 : „Wij spreken in de tegenwoordigheid van God in Christus". — M i j n vad,er w a s een b e d o r v e n S y r i ë r . De Jood Onkelos vertaalt: Laban, de Syriër, zocht mijnen vader te verderven. De Zeventigen hebben vertaald: Mijn vader verliet Syrië. Hieronymus heeft: De Syriër vervolgde mijnen vader. Al deze vertalingen staan in geenen samenhang met hetgeen er volgt: H i j t o o g af n a a r E g y p t e . Onze vertaling is nauwkeurig volgens den grondtekst: Mijn vader was een verdwaalde en verlorene Arameër of Syriër. Vergelijk ook Ps. 119: 176: „Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uwen knecht, want Uwe geboden heb ik niet vergeten".
Wij vragen, waarom hier niet van Abraham, maar van Jakob sprake is Zie, wij aanschouwen hier eenen korf vol vruchten des lands, en wel van de eerstelingen. God heeft Zijn volk in het land gebracht, over welks overvloed aan alles Hjj te voren zoo dikwijls gesproken had. Nu zijt gij in het land; de overvloed is daar, de korf bewijst het. Zoo was het vroeger niet, het was eens geheel anders. Jakob wordt hier als vader genoemd, en niet Abraham, omdat hij de aartsvader geweest is, <lie na zoovele beproevingen met zijn groot gezin ook nog den duren tijd of hongersnood beleefde, die zwaar over het geheele land was. Bij Jakob stond de honger met al zijne kwellingen voor de deur, en uitzicht op redding was er niet. Hij vernam, dat dit nog vijf jaren zoo duren zou. Nu moest hij het land Kanaan, dat God aan zijne vaderen Abraham en Izak gegeven had, verlaten, en met al de zijnen vanwege den : honger naar een vreemd land, naar Egypte henentrekken. Zoo trok hij dan naar Egypte. Daar was het hem vreemd te moede, daar gevoelde hij zich niet tehuis, en hij was er met de zijnen als een hoopske onder het machtige volk. Maar de Heere maakte het wonderbaar: h i j werd a 1 d a a r , ja juist daar, t o t een g r o o t , m a c h t i g en m e n i g v u l d i g volk. Intusschen, hoe groot en machtig en menigvuldig dit volk ook ware, zij zaten in Egypte; hoe komen zij van daar weg en weder in het land der belofte?
Daar moest hun het heerlijke land Gosen, het beste deel van Egypte, dat zij bewoonden, daar moesten hun de vleeschpotten van Egypte, de visschen, die zij daar om niet aten, de komkommers, de pompoenen, het look, het knoflook en de ajuinen beginnen tegen te staan, opdat hunne zielen niet ondergingen onder de macht der afgoden of duivelen. Num. 11 : 5 : „Wij gedenken aan de visschen, die wij in Egypte om niet aten; aan de komkommers, en aan de pompoenen, en aan het look, en aan de ajuinen, en aan het knoflook". — H u n moest de koninklijke en alles te boven gaande heerschappij der genade en het land der ruste onder den rechtmatigen schepter des Heeren, een land, dat van melk en honing vloeit, lief en dierbaar worden. Overvloed hadden zij in Egypte, doch het einde er van moest de dood zijn. Het was Gods raadsbesluit, hen in het leven te zetten, en straks in den overvloed. Nu zou het zoo komen, gelijk de dankbare Israëliet hier belijdt:
Yers 6. Doch de E g y p t e n a r e n d e d e n ons k w a a d, en dat niet alleen, maar z i j v e r d r u k t e n o n s , hoe wij daartegen ook riepen, en l e i d e n ons e e n e n h a r d e n d i e n st op. Dat was eene groote ellende; de dienst drukte ach zoo zwaar! Toen nu hierbeneden geen uitzicht op verzachting en bij menschen geene verlossing uit zulk eenen dienst te vinden was:
Vers 7. T o e n r i e p e n w i j t o t d e n H e e r e , den God o n z e r v a d e r e n , — Die Zich aan onze vaderen had doen kennen, hun de belofte gegeven had, en Zich bij hen als eenen almachtigen Helper in den nood verheerlijkt had, — en de H e e r e v e r h o o r d e o n z e stem. Hij heeft het immers bewezen, dat Hij ons roepen hoort, — en z a g o n z e e l l e n de a a n , en o n z e n a r b e i d , en onze o n d e r d r u k k i n g. Ex. 2 : 24 en 25: „En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn Verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob. En God zag de kinderen Israëls aan, en God kende hen." —• E l l e n d e is naar het Hebreeuwsch een weggevloten zijn van alle sap en alle kracht ten leven, een volstrekt nederliggen vanwege zwakte. Men kan niet meer. De a r b e i d , hier bedoeld, is zulk een, waardoor degene, die hem volbrengt, ten eenemale nedergeslagen en afgemarteld wordt. En de o n d e r d r u k k i n g is gelijk aan dien druk, waarmede men met geweld tegen eenen wand gedrukt wordt, en waarbij men zich niet verweren kan. Dat alles zag de Heere, en Hij zal den ellendige redden, die tot Hem roept. (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Aanteekeningen op Deuteronomium 26 :1—11. {Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's