Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Uw God is Koning!" (Jes. 52 : 7 )

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uw God is Koning!" (Jes. 52 : 7 )

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere is Koning, Hij regeert. Wie dat gelooft en alzoo wandelt, dat hij in alles uit den nood zijner ellende naar den Heere God opziet en van Hem alleen Zijn heil verwacht, dien is het dikwerf wonderlijk, ja het doet hem soms twijfelen, als hij aanmerkt de dingen, die gezien worden. Want wat ziet hij rondom zich in de wereld, onder de menschen? Niet alleen velerlei ongeloof en vijandschap, allerlei boosheid en gruwelen, miskenning van God en Zijn Woord, maar hij ziet ook onder hen, die althans zeggen, dat zij zich aan Gods Woord houden en Hem willen dienen, allerlei verdeeldheid en ongerechtigheid. Ja, zelfs onder hen, die roemen, dat zij het Woord Gods liefhebben, dat zij de leer der vaderen aankleven, is velerlei twist, zoodat wij vragen: Waar is de Gemeente des Heeren, waar is Zijne Kerk, in welker midden Hij woont? Zegt hij, die den Heere vreest en aan Zijne genade vasthoudt, niet wel eens met Elia: Z i j h e b b e n Uwe a l t a r e n a f g e b r o - k e n , en ik b e n a l l e e n o v e r g e b l e v e n , en z i j z o e k en m i j n e z i e l ? Het antwoord des Heeren aan den Profeet nu was: I k heb i n I s r a ë l d o e n o v e r b l i j v e n z e v e n duiz e n d , die z i c h n i e t g e b o g e n h e b b e n voor Baal. (1 Kon 19.) Zoo was het in den tijd van Elia, en ook in onzen tijd vergadert de Heere Zich nog een overblijfsel, beide uit Joden en Heidenen, om hen als Zijn Israël te doen ingaan in Zijn Koninkrijk, en tot heerlijkheid te brengen, zoodat aan hen geene vlek of rimpel gevonden wordt, maar zij volmaakt zijn, gelijk zij het aireede zijn in Christus Jesus. — Wie zijn zij, en van waar zijn zij gekomen? Zij zijn het, d i e u i t de v e r d r u k k i n g k o m e n , en h u n n e k l e e d e r e n h e b b en g e w a s s c h e n en wit g e m a a k t in het b l o e d des L a m s . Zij zijn het, die van den Heere zijn gekend, wier namen staan geschreven in het Boek des levens, des Lams, Dat alleen waardig is geacht, dat Boek te openen. Zij zijn van den Heere gekend; zij worden van Hem geroepen gerechtvaardigd en verheerlijkt. In den dag des oordeels zal gezien worden het onderscheid tusscheu de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen, tusschen hen, die God dienen, en hen, die Hem niet dienen, tusschen hen, die hunne knieën voor den Baiil niet gebogen hebben, en hen, die zich voor den Baal nederbuigen.
Maar voor den Baal nederknielen, dat deed men in de dagen van Elia, maar toch niet meer in onze dagen? Neen, voor zooveel wij niet meer onder de macht des bijgeloofs zuchten, zullen wij ons wel niet voor stomme beelden nederbuigen; dat is toch groote dwaasheid, zelfs in het oog van de wijsheid dezer tegenwoordige wereld. En toch buigt men zich neder voor eenen afgod. Deze is echter geen afgod van hout of steen, maar een afgod, dien de mensch zichzelven schept. Het is velen eene dwaasheid en ergernis, als men daarvoor zich niet nederbuigt, althans daaraan niet eenige eer bewijst. — Welke is dan die afgod? Het is het i k , het is de heerlijkheid van den mensch; het is hetgeen in het diepste des harten schuilt en den hoogmoedigen mensch doet uitroepen: O s t e r v e l i n g, g e v o e l uw w a a r d e ! het is de loochening van het woord „Wij a l l e n d e r v e n de h e e r l i j k h e i d Gods, Ja, de mensch is naar Gods beeld geschapen; h i j i s , v a n G o d s g e s l a c h t , maar hij heeft geluisterd n a a r ' s duivels woord: G i j z u l t a l s God w e z e n , k e n n e n d e het goed en het k w a a d . Dit woord heeft de mensch meer geloofd dan het Woord Gods; dat is de zonde, die i n d e n mensch woont en hem over- heerscht, dat hij niet eerst vraagt: Wat eischt Gods gebod? maar: Hoe zal ik mij verheffen, hoe zal ik als God wezen en mijn belang voorstaan ? Hij is in vijandschap tegen het gebod Gods: d e n H e e r e God l i e f te h e b b e n met g e h e e l z i j n h a r t , b o v e n a l l e s . Dit is dan de afgod, de Baal, voor wien de mensch zich nederbuigt, om wiens wil hij Gods gebod niet acht, en zijnen naaste haat —: zijn i k , hij zelf. De mensch goedertierenzoekt zichzelven en eigen heerlijkheid ; de wereld te behagen en van de wereld groot genaamd te worden is zoo velen het hoogste goed; wel is waar wordt daarbij aan de eere Gods dikwerf gedacht, maar niettemin wordt Zijn dienst verzaakt, Anderen is dit het hoogste goed, dat zij zingenot kunnen najagen en hunne lusten voldoen, al is het met terzijdestel- ling van Gods geboden. Ook zijn er, die Gods Woord eeren, die zeggen God te dienen, en meen en zeer Evangelisch te zijn. Zij hebben vele goede werken; zij vereenigen zich, om wel hebte doen, om velen toe te brengen, maar — wat is bij hen de grond, de drijfveer? is het hun niet te doen, om geroemd, om hebdoor anderen geprezen te worden, om zichzelven te behagen? Of wel, zóó spreken zij : De mensch moet toch ook wat doen, wij mogen toch ook niet lijdelijk nederliggen en slapen. Ja, gezij willen wat voor God doen. en ook zichzelven rechtvaardigen voor God, althans zichzelven geruststellen, dat zij toch iets hebben, of iets meer zijn dan deze en gene, dan de tollenaar, die niets heeft dan zonde en slechts roept om genade ook gerechtvoor genade. Zij stellen zich dan gerust, dat zij toch God dienen en Hem de eere geven. Doch dienen zij dan niet eenen anderen God, dan Hem, Die Zich aan ons geopenbaard heeft, dan Hem, Die Zijnen Eenige niet heeft gespaard, maar overgegeven tot in den dood des kruises, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, het leven zou hebben in Zijnen Naam ? Dienen zij dan wel den eenig Waarachtige, Die Zich geopen- inbaard heeft in Jesus Christus, en verklaart, dat Diens Naam is de e e n i g e n a a m , onder den hemel gegeven, door welken wij moeten zalig worden, dat Hij, Jesus Christus, ons van God geworden is t o t w i j s h e i d , g e r e c h t i g h e i d , h e i l i g m a - k i n g en v e r l o s s i n g . Wie nu in zichzelven, buiten dien Heiland, of nevens en boven Zijn Woord op wijsheid roemt, of zelf eenige gerechtigheid meent te hebben, of eene heilig- making van zijn i k najaagt, door eigen toedoen of het'opleg- dergen van vele lasten, — dient zoo iemand niet eenen anderen God dan Hem, Die Zich geopenbaard heeft, eenen anderen dan den God Israëls, Die spreekt: H o o r , I s r a ë l ! de H e e r e , Uw God, is e e n e e n i g H e e r ? Des menschen hart is arglistig meer dan eenig ding, wie zal het kennen ? Zij zijn allen verdorven en derven de heerlijkheid Gods. Maar wie zijn dan degenen, die den Heere toebehooren? waar nederbuigen? Z i j zijn het, die zichzelven als zulke ellendigen toeen verlorenen hehben leeren kennen en zich schuldig weten voor God, die hebben leeren verstaan, dat het alleen genade wezen kan, als zij worden behouden; zij zijn in grooten nood, omdat zij niets hebben en niets vermogen. Tot hen komt het woord: Er is e e n N a a m y a n God g e g e v e n, door w e l k e n w i j m o e t e n z a l i g w o r d e n . Het wordt hun verkondigd: J e s u s C h r i s t u s m a a k t zo n d a r e n z a l i g. Hij heeft het alles volbracht, en Hij leeft. En ziet, zij leeren hopen, zij leeren gelooven: er is Eén, Die de kloof kan dempen tusschen God en mij, Eén, Die mij kan overbrengen over de Jordaan in het beloofde Vaderland. In zichzelven zijn zij ellendigen en armen, door de wereld geringgeacht, maar de Heere kent hen bij name. Hij, de Heere, is Koning, Hij regeert,
Ja , Hij regeert. Hij zendt Zijne oordeelen en bezoekingen over de menschenkinderen, of zij zich verootmoedigen voor Zijn Aangezicht. Hij doet op Zijnen tijd Zijne goedertierenzoekt heden en zegeningen op de volken nederdalen, of zij zich tot bekeering laten leiden. Hij zond in dit jaar groote droogte over geheele land, zoodat er gebrek aan water kwam en velen verre moesten gaan, om lafenis voor mensch en vee te krijgen. Wederom kwam er regen en werden velen verblijd, Het was uit Gods hand, naar Zijne goedertierenheid. Maar men er ook door verootmoedigd? heeft men zich voor den Heere leeren nederbuigen, zich in waarheid tot Hem bekeerd? Gewis, voor de meesten is het vergeefsch geweest, en zij hebte ben hun hart verhard. Maar er waren er ook, die de oordeelen G0ds erkenden, die voor God zich vernederden, tot God hebdoor ben gebeden, die te zamen kwamen in het bedehuis, om hunne zond e n te belijden en God om ontferming te smeeken. Maar hebben zij ook d i e zonde beleden, dat zij ook nog hunne gezij rechtigheid in zichzelven en niet alleen in Jesus Christus hebben gezocht en gevonden, dat Zij Hem niet eerden als den Eenige, door Wien wij moeten zalig worden, als den Eenige, bij Wien de wijsheid is, en door Wien wij moeten gerechtvoor vaardigd worden? Meenen zij nog, dat zij zichzelven moeten heilig maken, terwijl zij niet aanhouden om de genade des Heiligen Geestes, en het meer van hunnen eigenen geest en hunne geestelijkheid verwachten dan van den Almachtige, — zoo verstaan zij nog niet, wat het is, door geloof alleen te wandelen, zien niet, dat het geloof werken is, terwijl het toch onmogelijk jSj dat wie door een waarachtig geloof Jesus Christus is inbaard gelijfd, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid, Ook zij, die door den Heere zijn geroepen en wedergeboren t den Heiligen Geest, die in Jesus Christus hunnen God en Koning eeren, in Hem alleen hun heil vinden, ook zij moeten zichzelven gedurig veroordeelen; zij komen in velerlei ver- drukking, benauwdheid en pijn. Doch de Heere is hun God en Koning, Hij regeert; er valt geen muschje op de aarde zonder Zijnen wil. Ook het lijden en de verdrukking dergen genen, die op Hem hopen, komt uit Zijne hand, komt onder Zijne toelating. Ziet, zij moeten beproefd, zij moeten gelouterd, moe t e n geheiligd worden. Zij moeten zijn als fijn goud, omhangen met witte kleederen, toebereid, om te gaan zitten nevens den Koning op Zijnen troon, en geheel één met Hem zijn. Daartoe regeert God almachtig; daartoe heeft Hij, Drieënige, het Verbond der genade opgericht tot een eeuwig Verbond. Dat was Zijn welbehagen van eeuwigheid, 0pdat door Zijne uitverkorenen Hem de eere zou worden toeen gebracht en zij eenparig juichen: „Looft den Heere, want Hij goed, Zijne goedertierenheid duurt tot in eeuwigheid!" Augustus 1893. G.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 augustus 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

„Uw God is Koning!

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 augustus 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's