Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Jesaia 55 : 1.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Jesaia 55 : 1.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„O, alle gij dorstigeii! komt tot de wateren; en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!"

De Heere roept de arme en verlorene zondaars tot Zich, en Hij schenkt hun het Woord Zijner genade, opdat zij leven. Hij roept niet de rechtvaardigen, want Hij is gekomen, om de zondaars te roepen en zalig te maken. Als Hij de rechtvaardigen riep, dan zou geen arme zondaar den moed hebben, om tot Hem te komen.
Zulk eene noodiging, die de Heere richt tot de armen van geest, welke van dorst zouden omkomen, als Hij hen niet laafde, vinden wij in het hierboven staande woord uit de profetieën van Jesaia.
De Heere begint haar met het woordje „o". Dat wil zeggen, dat Hij medelijden heeft met allen, die dorsten naar Zijne ontferming; en Hij roept hun toe, als dwalenden in de woestijn, die geenen weg vinden, of die door de brandende zonnestralen bijna vergaan, die versmachten vanwege den last hunner zonden, en bezwijken op den weg van wettische werken, want zij gevoelen, dat aan de Wet moet voldaan zijn, maar dat zij daaraan niet kunnen voldoen. Zoo is hun de Wet dan als de brandende stralen der zon.
A l l e g i j d o r s t i g e n. Gij, die u als genadeloozen kent, maar toch zucht: Ach, dat de Heere mij mijne zonde mocht vergeven en den last mijner schuld van mij nemen. Gij dorst naar genade. Nu dan, hoort de roepstem des Heeren, zij geldt u. K o m t t o t de w a t e r e n . Dat zijn de levende wateren van Zijn Woord, waarmede Hij u toezegt, dat al uwe zonden vergeven zijn; dat niet g i j aan de Wet moet voldoen, maar Christus daaraan voldaan heeft door Zijne gehoorzaamheid en Zijn bitter lijden en sterven, waarmede Hij uwe zonde op Zich heeft genomen. Deze waarheid verkwikt en laaft uwe zielen, en gij vindt verademing, als gij daarvan drinkt, gij wordt daardoor levend gemaakt en vernieuwd.
En g i j , d i e g e e n g e l d h e b t , k o m t , k o o p t en eet. Wie geen geld heeft, is arm. Hiermede wordt Gods volk bedoeld. Het heeft geen eigen werk; het kan den Heere niets geven; het moet veeleer van zich zeggen: „Ik ben niet 's Heeren volk"; het kan zich er niet op beroepen, dat het 's Heeren volk is, want hoewel zij het zegel des Verbonds ontvangen hebben, zoo hebben zij alle zegening en genade Gods door hunne afkeerigheid van den Heere verbeurd ; en de eenige pleitgrond, die hun gegeven is, is Zijn woord : Degenen, die niet Mijn volk zijn, zullen Mijn volk zijn; en Ik zal Mij ontfermen over dengene, die niet ontfermd is. Zij zijn dus zeer arm, ja hebben niets, en hopen alleen op het Woord van Hem, Die overvloedig rijk aan ontferming is, en Wiens goedheid geene palen of grenzen kent.
K o m t , zegt de Heere, komt tot Mij, gij, die vermoeid en belast zijt. De Heere biedt Zich u aan, als een koopman, die op de markt staat, en die goede spijs en drank heeft. Juist omdat gij geen geld hebt, moet gij bij Hem komen en koopen.
Alle andere kooplieden verkoopen om geld, zij geven u niets, als gij het niet betaalt; wanneer gij geen geld hebt, dan geven zij u hunne koopwaar slechts ter leen, en zij verhoogen den prijs, wanneer gij van hen borgt. Alzoo zijn alle Parizeën, die met eigene werken omgaan, allen, die om des gewins wil de Godzaligheid beminnen. Zij willen, dat men hen boven anderen eere, en dat men hun geve al het eigen vermogen, allen arbeid, wolken men met moeite verkregen heeft. Zij dienen hunnen buik. Zij vleien de vromen, om des te meer van hen te krjjgen.
Maar anders is het met den Heere Jesus gesteld. Hij geeft Zijne gaven en weldaden z o n d e r geld en z o n d e r prijs. Hij wil er n i e t s voor hebben Als men Hem er iets voor wil geven, dan neemt Hij het niet aan; want het is valsche munt, eigen werk, zelfgemaakte vroomheid, en wij staan voor Hem beschaamd met al onzen rijkdom. Maar aan degenen, die geenen rijkdom hebben, geen geld, om spijs en drank te koopen, en toch honger en dorst lijden, omdat zij ziek en krachteloos zijn, schenkt Hij in: wijn en melk. Zoo goedertieren is Hij, zoo verheerlijkt Hij Zijne goedertierenheid aan de arme en ellendige zondaars.
Komen echter zulke zondaars tot den I l e e r e ? Blijft Hij met Zijne gaven niet alleen staan?
Ach, er bestaat voor ons een groote hinderpaal. Deze ligt niet zoozeer buiten ons, maar in onszelven. Wij schamen ons, om de gaven des Heeren aan te nemen, d. i. van Zijne goedertierenheid te leven. Wij willen wel v o o r Hem leven, maar u i t Hem leven, dat willen wij niet, en zoo komt van dat leven voor Hem niets terecht. Wij zijn er te trotsch voor, om uit Hem te leven. Ons eigen „ik" verzet zich er tegen met alle macht. Wij willen den Heere voorschrijven, wat Hij met ons moet doen, en wel zóó, dat wij met onzen naam en onze eer op den voorgrond treden. Onder die voorwaarde zouden wij wel van Zijne goedertierenheid gebruik willen maken, maar anders niet.
Eene andere reden is, dat wij naar de menschen en huune leeringen luisteren, en niet naar Gods Woord. Daardoor maken wij ons bezorgd, dat wij tot den Heere niet mogen komen, tenzij dat wij eerst op zekere bevindingen kunnen wijzen. Is dit echter overeenkomstig het woord des Heeren: „O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, zonder geld en zonder prijs"? Wij verwachten dan immers nog eene bijzondere roepstem in ons binnenste, om te komen! Deze roepstem maken wij tot ons geld, om daarmee 's Heeren weldaden te betalen, of om Hem te bewijzen, dat wij er recht op hebben. Maar als wij aan 's Heeren stem in dit woord geen gehoor geven, zal de Heere dan nog eene andere roepstem tot ons laten komen? Ondertusschen vergaan wij van honger en kommer!
Daarom kost het ons eenen zwaren strijd, om, ontdaan van alle eigene wijsheid, geleerdheid en vroomheid, met verloochening van ons eigen „ik" tot den Heere Jesus te komen als ware bedelaars, om ons ganschelijk als verlorene zondaars aan den Heere en Zijn Woord te onderwerpen en Zijne genade voor genade te houden.
De Geest getuigt, maar ons eigen hart wederstreeft, en wij moeten ganschelijk tenondergebracht worden, en niet meer weten, wat goed en kwaad is, ook moet ons de smart van onzen honger en dorst zóó benauwd maken, dat wij sterven, als de Heere ons niet redt Dan zullen wij stervende komen, koopen en eten om niet, ja wij zullen ons niet eens meer daarover kunnen bekommeren, hoe voor ons betaald wordt. Wij zullen zijn als de kinderkens, die eten, en niet vragen, op welke wijze hunne moeder de spijze gekregen heeft. Zoo wil ous de Heere hebben, dan wordt Zijn wil vervuld: Koopt en eet zonder geld en zonder prijs.
Wat geeft Hij ons nu, deze lieve hemelsche Koopman? W i j n e n m e l k . Daarmede wordt hier bedoeld h e t W o o rd d e r v e r g e v i n g v a n z o n d e n en d e r e e u w i g e v e r l o s - s i n g . Wijn geeft men den zwakken tot versterking, opdat zij niet bezwijken, en melk den kinderen. Alzoo is de vergeving der zonden voor de doodkranken en voor de kinderkens. Zij verkwikt en vertroost de zielen. Wij zouden anders in eeuwigheid verloren gaan door de vreeselijke ziekte van onze zonde en schuld, waarmede wij deu Heere vertoornd hebben. Maar nu weten wij, dat. wij door God in genade aangenomen zijn om Jesus Christus' wil, en dat wij behouden zijn voor Zijnen toorn. Daarom ligt in de vergeving onzer zonden het leven en de opwekking uit de dooden. Wie ze ontvangen heeft, leeft uit den Heere, en wie uit Hem leeft, leeft voor Hem. Hij toch wil niets anders, dan dat wij uit Hem leven en uit Zijne volheid scheppen genade voor genade.
Daarom roept Hij uit medelijden tot Zich de zondaars, die verloren waren, zoo Hij hen niet met de wateren des levens laafde. En Zijne roepstem maakt, dat degenen, die, door Gods Wet verslagen, ternederliggen, door den Heiligen Geest moed en vertrouwen krijgen, om tot Hem te gaan, Die de Zaligmaker der zondaren wil zijn; en hoewel zij bevende komen, zullen zij niet beschaamd worden, maar zij vervuld worden met de goederen van Zijn huis. G. W. L.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Overdenking van Jesaia 55 : 1.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's