Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Johannes 16 : 13—15,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Johannes 16 : 13—15,

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar wanneer Die zal gekomen zijd, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden: want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zoo wat IXij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal h e t nit het M i j n e nemen, en zal het u verkondigen. Al wat de Vader h e e f t , is het Mijne; daarom heb Ik gezegd, dat Hij het uit het Mijne zal nemen, en u verkondigen."

Diegene is eeuwig gelukkig, die zich houdt aan den Heere Zebaoth. Allen worden te schande, deze alleen niet. Zij zijn nooit en nimmer te schande geworden, die zich hebben gehouden aan den Heere Zebaoth. Hij is eene Rots, die onbeweeglijk staat. Het is alles trouw en alles waarheid, wat aan Hem is. Dit is het doel van de openbaring des heils, dat een mensch zich houde aan God Zebaoth, d. i. aan den Heere der heirscharen of machten. Het gansche Evangelie ligt uitgedrukt in dezen éénen Naam: „God met ons"; en is God met ons, wie of wat kan dan tegen ons zijn ? Alle instrument, dat bereid wordt tegen hem, die zich houdt aan den God der heirscharen, zal te schande worden en te niet gedaan worden; maar nooit en nimmer zal hij te schande worden, die op God vertrouwt.
Maar hoe komt nu de mensch, die een worm is, er toe, om zich aan den God der heirscharen te houden P Noem mij vreesachtigheid, ongeloof, twijfelmoedigheid — of het woord mensch, dat is hetzelfde! De mensch van nature kan niet anders, dan zich houden aan het zichtbare; hij kan tot niets anders komen, dan waartoe men door het verstand komt: er is niets, waarop zou ik dus vertrouwen? of: alles is er, wat met handen gevoeld en getast kan worden, waarom zou ik niet vertrouwen ? Als een mensch zich houdt aan den God der heirscharen, dan heeft hij voorzeker anders niets meer, en als een mensch niets meer heeft, dan is hij immers als een riet, dat van den wind heen en weder bewogen wordt. Hoe staat dan nu zulk een mensch vast? hoe houdt hij zich nochtans aan den God der heirscharen ? Dat doet hij door den Heiligen Geest.
Het is voor ons van belang, dat ons voorgehouden worde, dat alle geloof, alle waarachtig vertrouwen, alle wezenlijke troost en verzekerdheid komt van den Heiligen Geest, en verder, hoe of langs welken weg dit van den Heiligen Geest komt.
Wij hebben allen zeker in onze jeugd eene vraag geleerd, die van gewicht is: „Wat gelooft gij van den Heiligen Geest?" En het antwoord daarop luidt: „Eerstelijk, dat Hij samen met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is; ten andere, dat Hij ook aan mij gegeven is, opdat Hij mij, door | een oprecht geloof, Christus en al Zijne weldaden deelachtig make, mij trooste en bij mij eeuwig blij ve".
Deze vraag en dit antwoord, vanwaar hebben wij ze? Uit den Catechismus. Wie gaf ons den Catechismus? Dien gaf ons vader en moeder, en zij hebben hem van grootvader en grootmoeder. Maar van waar hebben die hem? Die hebben hem van bloedgetuigen, die met hun eigen bloed hebben bekrachtigd, dat de inhoud van den Catechismus waarheid is. — Wat baat mij echter een schat, als ik er geen gebruik van maak ? Weet ik hem niet te gebruiken, dan moet ik het leeren, opdat ik er gebruik van maak. Zal ik God en mijzelven iets voorliegen en zeggen: „Ik geloof, dat de Heilige Geest ook aan mij gegeven is"? — wanneer ik toch voor God en mijn geweten weet, dat het niet waar is? Of zal ik mij erniet om bekommeren ? Het geldt hier juist de gewichtigste vraag. „Wie den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe", zoo getuigt de Apostel Paulus Rom. 8 : 9. Wij hebben ons hier dus nauw te onderzoeken en voor God te beproeven. Maar met dit onderzoeken en beproeven gaat het gewoonlijk zoo, dat een ieder zichzelven gaarne wat wijsmaakt. De een kan wel den ander wegen en van hem zeggen, van welk gehalte hij is, en of hij den Geest heeft, of niet, maar hij wege zichzelven en oordeele anderen niet. Met deze zelfbeproeving ziet het er gewoonlijk slecht uit, daar een mensch gaarne zichzelven vleit en zich wat voorliegt, maar niemand de waarheid op zichzelven wil toepassen. Wij moeten het echter leeren, maar zoo, dat wij niet door de Wet, maar door het Evangelie er toe komen, dat wij onszelven daarin beproeven, in hoeverre wij met den Catechismus mogen zeggen: Ik geloof in den Heiligen Geest en dat IIij is waarachtig God; ik geloof, dat Hij ook aan mij gegeven is, ook mij troost, ook bij mij blijft in eeuwigheid.
Met het oog daarop overwegen wij het Woord en de belofte van onzen dierbaren Heere en Heiland, zooals wij die vinden Joh. 16 : 13—15.
Deze vraag moeten wij dus onszelven doen : Bedrieg ik mij niet, als ik zeg, dat de Heilige Geest ook aan mij is gegeven ? Een ieder begint het best met te vragen: Moet ik den Geest hebben? Onderzoeken wij hier de Schrift! „Niemand kan zeggen Jesus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest." Ten tweede beginne men met tot zichzelven te zeggen — ja, ik zou hier gaarne onderscheid maken, jammer maar, dat zij, wien het niet aangaat, het zich aantrekken, en degenen, wien het wel aangaat, het van zich afschuiven, anders zou ik zeggen : ten tweede begint men het allerbest, met tot zichzelven te zeggen : Ik heb Hem niet. Dan is men bij het inzicht van de noodzakelijkheid, dat men Hem moet hebben, op weg Hem te ontvangen. Men verraadt zichzelven, dat men Hem niet heeft, door de werken, niet zoozeer door hetgeen men gelooft en belijdt, maar door de werken, namelijk door de werken der liefdeloosheid, doordat er geene waarachtige liefde, in den afgrond geboren, geene waarachtige barmhartigheid gevonden wordt, maar een volharden in eigenliefde en een opbruisen van deze eigenliefde, een voortdurend doodslaan van den naaste met gedachten, woorden en werken. „Zijt gij goed voor mij, dan ik voor u; legt gij mij niets in den weg, dan ik u ook niet" : dat is de farizeesche liefde, waarvan de Heere Jesus gezegd heeft, dat die niets te beteekenen had. (Matth. 5 : 46.) „Beste vriend, beate vriend!" heet het daar steeds; maar zich in waarheid over het verlorene te ontfermen, maar juist het naakte te bedekken, maar zich zoo te gedragen : „Gij, God, hebt mij tien duizend pond geschonken, nu wil ik toch mijnen broeder ook dit weinige schenken!" hoe schaars vindt men d a t ! — Vindt men niet veelmeer eene ongevoeligheid, die bij zichzelven zegt: „Ik kom in den hemel, en wat gaat mij de naaste aan"? Verraadt men daarmee niet, dat men den Geest niet heeft? Het gaat daar steeds als bij den schenker aan het hof van Faraö; toen hij weder in gunst bij den koning was, had hij Jozef vergeten, maar zoodra Jozef op den wagen gezet werd, ja, toen heeft hij hem ook de hoofsche oplettendheden bewezen. De vrucht des Geestes is allereerst liefde, medegevoel, barmhartigheid.
Kan men den Heiligen Geest verkrijgen ? Ja, God heeft Hem beloofd. Hij zegt: „Ik zal uitstorten van Mijnen Geest op alle vleesch", op allerlei menschen, — de Geest stoort er Zich niet aan, dat het vleesch is. Ja, men kan Hem verkrijgen, wanneer men maar eerst begint, zooals ik gezegd heb, met te belijden: „Ik heb Hem niet!" daar toeh de werken het tegendeel bewijzen. Wil Hij echter ook komen ? Ja, en dat is juist het wonderbare aan dezen Geest, waarop ik uwe aandacht wil vestigen.
Ik zou u dan liefst eerst duidelijk maken, welk een verheven Geest deze Geest is. Want, dat de Heilige Geest God is, dat gelooven ook tegenwoordig nog wel vele menschen; maar dat deze Geest het zeer ernstig meent, — wie gelooft dat ? Om u nu te doen zien, welk een machtig Heer deze Geest is, wensch ik uwe aandacht slechts bij twee voorbeelden te bepalen. Het eerste is dat van Ananias en Saffira, die nog een deel wilden houden van hetgeen zij God wilden geven, den Heiligen Geest logen en oogenblikkelijk doodgeslagen werden. (Hand. 5 : 1 —10.) Het andere — en ik wenschte, dat dit nog meer indruk op u maakte, — is, dat de Heere Jesus gezegd heeft: „Alle zonde en lastering zal den menschen vergeven worden; maar de lastering tegen den Geest zal den menschen niet vergeven worden. En zoo wie eenig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des menschen, het zal hem vergeven worden; maar zoo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende". (Matth. 12 : 31 en 32.) Deze woorden kwamen van de lippen van Hem, van Wien wij elders lezen: „Genade is uitgestort in Uwe lippen" (Ps. 45 : 3); en voor u staat de gansche Joodsche natie sinds achttienhonderd jaren, — de Heilige Geest heeft het hun niet vergeven Wanneer dus de Geest tot u zegt: „Gij zijt zwart!" zoo lieg Hem niet voor, zeggende: „Ik ben wit!" Wanneer de Geest zegt en betuigt: „Gij zijt onrein en onrechtvaardig!" zoo lieg Hem niet voor, zeggende: „Ik ben rein en rechtvaardig!" Als de Geest zegt: „Naar al uwe zonden vraag Ik niet, maar Ik wijs u op het Lam'', wacht u dan, dat gij het Lam niet veracht; dat vergeeft de Heilige Geest u niet. Deze machtige Heere heeft het aan het boven alle volken uitverkoren volk achttien eeuwen door niet vergeven, dat het niet in deu Heere Jesus geloofd heeft.
Deze machtige Heere, hoe ernstig Hij het ook meent, is toeh te gelijk onbegrijpelijk nederbuigend. Sta verbaasd over de eeuwige verkiezing en liefde des Vaders! sta verbaasd over de wondervolle liefde des Zoons, waarin Hij Zich laat martelen om onzentwil! sta echter er nog veel meer verbaasd over, dat deze machtige Heere, de Heilige Geest, wil komen tot vleesch. Hij wil dus des Vaders en des Zoons Dienstknecht zijn. Ja, gij kunt Hem verkrijgen, gij zult Hem hebben, dezen Geest, wanneer gij in uwe benauwdheid naar troost verlangt, wanneer het u om waarheid te doen is; dan zult gij Hem hebben, en zal uit uw gemoed, gelijk uit dat van zoo velen het danklied oprijzen: „Zie in vrede is mij de bitterheid bitter geweest; maar Gij hebt mijne ziel liefelijk omhelsd, dat zij in de groeve der vertering niet kwame; want Gij hebt al mijne zonden achter Uwen rug geworpen". (Jes. 38 : 17.) Deze machtige Heere wil Zich verborgen houden, aan de werking zal men zien, dat Hij er is. In Zijne werking nu is Hij gezond en nuchter. Hij laat niet in geestdrijverij bekeering op bekeering door de geheele wereld van Zich uitbazuinen. Verborgen is Zijne werking, maar Hij komt. Gij zult Hem hebben, als gij inderdaad naar troost verlangt, als het u te doen is om waarheid, om waarheid voor God!
Dat is de belofte van den Mond der Waarheid. Vóór Hij van hier ging, beloofde Hij dezen Geest aan de discipelen, en niet alleen aan de discipelen, maar, gelijk Hij in Zijn gebed zeide: „Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij gelooven zullen". (Joh. 17.) Zoo geldt deze belofte allen, die door het woord der discipelen in den Heere gelooven. Gij zult Hem hebben ! De Heere Jesus, Die gekomen is, om z ilig te maken, wat verloren is, is niet werkeloos in den hemel, maar Hij leeft daarboven als Voorspraak, en bidt den Vader om dezen Geest. Dat doet Hij sedert Zijne hemelvaart; tien dagen daarna aanschouwen wij de verhooring des gebeds. Dat doet Hij nog. Achttien eeuwen lang is geen list des duivels, geene poging der wereld in staat geweest, om ook maar eenen tittel of jota van de eeuwige waarheid weg te wisschen of te niet te doen ; maar zij staat tot op dit oogenblik onvervalscht, zooals zij van den beginne geweest is.
De Heilige Geest, de Beloofde, komt tot de discipelen als een Trooster en als de Geest der waarheid. Stelt u eens voor, eerst de elf discipelen, — nu ja, er waren ten laatste honderd en twintig; ook waren er vroeger reeds in 't verborgen aan toegevoegd, zoodat er vijf- tot zeshonderd waren (1 Cor. 15, Hand. 1), — en dezen tegenover eene gansche wereld! Zij, de Galileërs, tegenover de machtigsten, geleerdsten, wijsten, edelsten, vroomsten, heiligsten der wereld. Daar moesten zij nu elk in 't bijzonder optreden, alleen en verlaten staan. Ik arme mensch, beladen met zonde en schuld, moet als getuige optreden en zeggen: Ik ben heilig! Ik arme mensch, met mijn bloed moet ik het onderteekenen, dat ik den eeuwigen dood heb verdiend, en ik moet getuigen: Ik ben rechtvaardig! Ik arme mensch, dien de duivelen met ketenen gebonden hebben, dien de wet in mijne leden gevangenneemt onder de wet der zonde, — ik moet getuigen: Ik danke God door Jesus Christus, mijnen Heere! ik moet den hoed zwaaien en blijmoedig getuigen: Ik ben toch vrij! En dat tegenover eene gansche macht! tegenover al, wat voor de wereld heiligheid heet! Voorwaar, de discipelen verlangden naar troost. Maar het is nog zoo. Alles, alles heeft waarde, 'maar niet het getuigenis, dat gij voor God in waarheid uitspreekt: „Den eeuwigen dood, ik heb hem verdiend!" niet het getuigenis, voor God in waarheid uitgesproken: „Onrein, onrein ben ik! alles aan mij is melaatsch, en nochtans ben ik vrij en heilig eu rechtvaardig! hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij!" — Gij zult den Geest hebben, als uwe melaatschheid, uwe onreinheid, uwe zonde u benauwen, zoodat gij het niet meer kunt uithouden; dan welgemoed het Woord gegrepen, Christus gegrepen, en vastgehouden aan hetgeen d i e Man heeft gedaan, en of gij ook voor God onrein zijt en vervloekt, gij zijt nochtans rein en rechtvaardig, en er is geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jesus zijn. (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Betrachting over Johannes 16 : 13—15,

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's