Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit den Schat der Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den Schat der Kerk

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aanteekeningen op Jesaia 42 : 1—3.

Vers 1. Z i e t , M i j n K n e c h t , D i e n I k o n d e r s t e un M i j n U i t v e r k o r e n e , in D e n w e l k e n M i j n e z i e l een w e l b e h a g e n h e e f t ! Ik heb M i j n e n G e e s t op H em g e g e v e n ; Hij zal het r e c h t den H e i d e n e n v o o r t - b r e n g e n . „Ziet", — ja ziet, wat? „Mijn Knecht." Een knecht, wat is dat? Stalknecht, huisknecht, fabriekarbeider enz. Een knecht moet doen, wat hem gelast is, en ontvangt daarvoor zijn loon, en heeft toe te zien, dat hij zijnen arbeid verricht. Maar hoe gaat het daarmede bij ons ? Het wil niet slagen, niet gelukken; de arbeid mislukt, het werk, het maaksel bederft onder onze handen en gaat te niet. Het werk is besteld, en wij hebben het niet gereed; het is echter Zaterdagavond en wij moeten het loon hebben, anders moeten wij met vrouw en kind honger lijden. Doch er staat: „Ziet, Mijn Knecht", bij Luther: -„Ziet, d a t is Mijn Knecht", en Die verricht den arbeid, dien wij moesten doen ; Die ontvangt het loon, volkomen, onberispelijk, zij het ook in het zweet Zijns aanschijns, onder sterke roeping en tranen. Hij heeft het gedaan, zoek bij Hem uwen arbeid. — Maar kan Hij het ook doen, heeft Hij de macht en de kracht er toe, mag ik mij daarop verlaten? Wees getroost: „Ik ondersteun Hem". — Maar ik heb het te erg gemaakt; aan mij is toch ook in 't geheel niets goeds, schoons of behaaglijks; ik kan voor Gods Aangezicht niet bestaan. God zegt: „Hij is Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijne ziel een welbehagen heeft''. — Maar hoe weet ik het, dat zulks ook voor mij ia? Van waar zal toch het licht, de verlichting tot mij komen? want ik ben niet geestelijk, maar vleeschelijk. Antwoord: „Ik heb Mijnen Geest op Hem gegeven". — Ja, maar ik ben te zeer in verdraaidheid geboren en in zonde ontvangen; ik ben vol van alle verderf, ik ben een tollenaar en zondaar, een Heiden en hoerenkind. Daarom: „Hij zal het recht den Heidenen voortbrengen".
Vers 2. Hij zal n i e t s c h r e e u w e n , noch Z i j ne s t e m v e r h e f f e n , n o c h Z i j n e s t e m o p d e s t r a a t 1 a t e n h oo r e n . „Hij zal het recht den Heidenen voortbrengen " Dat is wat groots, wat geweldigs, zulk een Verlosser en Heiland. Die zal wel zeer machtig zijn en door Zyne daden de wereld verbazen, Die zal zeker luide roepen, zoodat men overal Zijne stem verneemt en verschrikt? „Hij zal niet schreeuwen, noch Zijne stem verheffen, noch Zijne stem op de straat laten hooren."
Vers 3. Het gek r o o k t e r i e t zal H i j n i e t verb r e k e n , en de r o o k e n d e v l a s w i e k zal H i j n i et u i t b l u s s c h e n . Hoe zal Hij het maken? God is genadig en barmhartig; Hij breekt u niet over de knie in tweeën: „het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en de rookende vlaswiek zal Hij niet uitblusschen''. Op een gekrookt riet kunnen wij niet steunen, daarmee kunnen wij niets beginnen; wij verbreken het en werpen het weg. En eene rookende vlaswiek, — ja als het licht dreigt uit te gaan, dan blusschen wij het snel en geheel uit, vanwege den stank; de lieve God echter doet niet alzoo, Hij blaast het weder aan, door zachtkens te ademen; Hij giet er olie op, opdat het weder brande.


Aanteekeningen op Jesaia 45 : 23—25.

Vers 23. Ik heb g e z w o r e n b i j Mij z e i v e n , er is e e n woord der g e r e c h t i g h e i d u i t M i j n e n m o n d geg a a n , en h e t zal n i e t w e d e r k e e r e n : dat Mij a l le k n i e zal g e b o g e n w o r d e n , a l l e t o n g Mij z a l z w e r e n. „Ik heb gezworen bij Mijzelven." Vergelijk Hebr. 6. —- „Een woord." Een woord, dat eene nieuwe creatuur, eenen nieuwen hemel en eene nieuwe aarde schept; een rijksbevel van het Koninkrijk der hemelen. — „Der gerechtigheid", der Wet des Geestes des levens in Christus Jesu9. — „Is gegaan", het gaat in de harten. Het keert niet ledig tot Mij weder. — „Uit Mijnen mond." Daarbij leeft de mensch. Het liegt niet, en het is eene kracht tot zaligheid. — „En het zal niet wederkeeren", dat herroep Ik niet, dat zullen de vijanden laten staan, en nu niets er bijgevoegd van zelfgekozene werken. — „Mij", geenen vreemden god of eigengemaakten heiland. — „Zal", trots alle tegenspraak. — „Alle knie." Luk. 1 5 : 1 — „Alle tong", blijmoedig en onbeschroomd, wat ook veroordeelt. „Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is." — „Zweren": zoo waar als Christus leeft, ik ben heilig, zoo is het!
Vers 24. Men zal van Mij z e g g e n : G e w i s s e l i jk i n den H e e r e z i j n g e r e c h t i g h e d e n en s t e r k t e , tot H e m zal men k o m e n ; m a a r z i j z u l l e n b e s c h a a md w o r d e n a l l e n , d i e t e g e n H e m o n t s t o k e n z i j n . „Men zal van Mij zeggen", — met den mond belijdt men ter zaligheid.— „Gewisselijk", het is zeker waar.— „In den Heere", in Christus, in Hem, Die is, en Die was, en Die zijn zal, — niet in mijzelven, — „heb ik", ik heb ze, zij zijn mijn, „gerechtigheden", d i. de gerechtigheid, die alleen voor God gerechtigheid is, volkomene gerechtigheid, eene, die eeuwig geldt; „en" — ook dit nog —: „sterkte", d w. z.: eer, roem, onverwinbare kracht; de waarachtige heiligmaking, de overwinning des geloofs, in Christus, niet in mij. 2 Petr. 1 : 3 . — „Men", zij, die dit belijden en vrijuit zeggen, en niets in zichzelven of van zichzelven hebben aan te wijzen, — „zal" — heerlijke belofte! — „tot Hem" — tot Hem, Christus, den Hoogepriester, met de melaatschheid — „komen" ; hoewel zij nog van verre staan en geenen moed hebben, zij zullen eindelijk doorbreken. Zij komen vanwege honger en kommer, zij worden genoodigd als de broeders van Jozef, wien het bange was, die niet wilden en toch moesten. Eenmaal gekomen, laten zij zich met geenen stok wegdrijven. — „Allen", hoe vroom ook, naar Rom. 2 : 17—23. — „Ontstoken", met hunne booze woorden en werken. 2 Tim. 2: 14 en 15. — 3 Joh.: 10; Hebr. 12: 3. — „Tegen Hem", — het doet Hem geene schade, het brengt Hem eer voordeel, evenals wanneer alle vaten, tegen eene rots geworpen worden; de rots zal wel heel blijven, maar alle vaten, van het eerste tot het laatste, worden verbrijzeld en vormen eenen wal om de rots heen. — „Beschaamd worden", hoe hoog zij hunnen toren ook bouwen. Jes 33 : 23. Waarom ? Zie het volgende Yers.
Vers 25. Maar in d e n H e e r e z u l l e n g e r e c h t v a a r - d i g d w o r d e n en z i c h b e r o e m e n h e t g a n s c h e z a ad v a n I s r a ë l . „Maar", — d a t staat immers vast. Reden genoeg. „In den Heere", in Christus, niet in de werken, „zullen gerechtvaardigd worden", het is gewisselijk waar. Alle anderen zijn goddeloos en moeten schuld hebben. — „Het gansche zaad", er blijft geen klauw achter. — „Yan Israël." Zach. 9 : 15; 10: 11 en 12. — „En zich beroemen", zooveel in hun vermogen is. Hebr. 13 : 15.


Aanteekening op Jesaia 55 : 8,

W a n t M i j n e g e d a c h t e n z i j n n i e t u l i e d e r g e d a c h - t e n , en u w e w e g e n z i j n n i e t M i j n e w e g e n , s p r e e kt de H e e r e.
Dewijl het dan zoo gesteld is, zullen wij weldoen met onze wegen te verlaten. Gods gedachten zijn altemaal gedachten des levens; onze gedachten zijn gedachten des toorns en des doods. Onze weg, zoo God ons dien liet gaan, zou aanvankelijk een weg door liefelijke landouwen zijn ; de voortgang echter is verschrikking en ontzetting. Des Heeren weg is eerst versmaadheid; de voortgang echter is heil en zaligheid. Laat ons deswege onze gedachten laten varen en onze wegen in des Heeren hand leggen. Waar de Heere Zijne beloftenis geeft, waar de Heere krachtiglijk roept, daar zal de beloftenis gewisselijk komen; de Heere zal het in het einde heerlijk tot stand brengen, wat Hij beloofd heeft. Is er oorlog en benauwdheid, wel ons, zoo wij vrede met God hebben door het geloof. De goddeloozen zal de Heere verstooten, maar de rechtvaardigen zal de Heere in het eind kronen. Hij weet het het best, op welke wijze Hij ons veilig door alle vijanden moet henenleiden; het is alles louter zaak des geloofs. 14 Juli 1861.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Uit den Schat der Kerk

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's