Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Johannes 16 : 33. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Johannes 16 : 33. (Slot.)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

,,Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opilat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen."

Wij hebben gezien, waartoe de Heere deze woorden sprak, namelijk opdat wij vrede zouden hebben in Hem, opdat wij Zijn koninklijk Woord in onze harten zouden hebben en ons daarop kunnen verlaten. Telkens, als Hij ons met Zijne genade beweldadigt, hebben wij vrede, al schijnt die ook geweken te zijn, want als er verdrukking komt, is de vrede weg, de duivel wil ons altijd den goeden vrede verstoren en ontnemen, hij wil onrust teweegbrengen, maar de Heere zal toch Zijnen vrede handhaven. Deze d i n g e n heb I k t o t u g e s p r o - k e n , I k , de Koning; en de Ileere heeft het gesproken, opdat Zijn Woord vrucht drage. Alles komt door het Woord; de Heere is Zelf het ongeschapen Woord, Dat hemel en aarde schiep, Die met Zijn Woord en Zijnen Geest te allen tijde deze wondervol verborgene macht uitoefent, dat Zijn Woord blijft, en door Zijn Woord de vrede in Hem in de harten blijft, en wel zoo, dat er van binnen is een wachten op en een toevlucht nemen tot de belofte. Als de verdrukking komt, is er niets dan versaagdheid, schijnbaar staat ons niets dan ondergang te wachten; maar daar wil Hij heerschen met Zjjnen vrede, opdat wij rustig en kalm blijven bij het gezicht van den afgrond en op Zijne belofte zien. Zijne belofte zou niet bij ons blijvende zijn, indien niet Zijn Woord ons hield en zorg en verdriet van ons werd genomen, zoodat wij onze zaken in de handen van den almachtigen God konden stellen. „Deze dingen heb Ik gesproken", zegt de Heere, en dit „Ik" behoort ons met ontzag en eerbied te vervullen; want Zijn „Ik" is een ander „ik" dan dat van alle menschen te zamen. Wij ontstellen wel is waar van een menschelijk woord en zullen daarvoor wegkruipen ; de mensch heeft geene kracht, om vast te houden en te wederstaan. Heeft echter God door Zijnen Heiligen Geest Zijne liefde in het hart gegeven, dan moet Zijn machtig „Ik" in mijn hart leven, en al schrikt en beeft men voor menschen, er is toch een toevlucht nemen tot den Heere. Dan verdwijnt alles, wat het kind der wereld en de huichelaar, de groote en machtige, wat deze of die gezegd heeft, en men vraagt niet meer naar menschen, maar naar den wil van God, men vraagt niet naar hetgeen menschen zeggen van dood en niet dood, van verderf en niet verderf, maar men weet, al komt ook een zondvloed op ons aan, dat de Heere in den hemel toch hooger is, en men ziet op Hem, Die ons heeft liefgehad, en men laat al het zichtbare varen en klemt zich aan Hem, den Onzichtbare. De Heere heeft dit ook gezegd voor u. Het bange hart toch vraagt steeds: Is het ook voor mij ? ik arm zondaar, mag ik mij ook aansluiten bij al degenen, die Hij door de verdrukking heengeleid heeft ? Bij mij is enkel ellende, verkeerdheid en zonde, — mag ik gelooven, dat de Heere dit ook tot mij heeft gezegd ? Vraag uzelven af: Heb ik benauwdheid vanwege de gerechtigheid ? Zoo ja, grijp dan Hem aan, den Heiland; beken, dat gij krank zijt, zoo zult gij eenen Geneesmeester hebben; beken, dat gij zwak zijt, zoo zult gij eenen machtigen Koning hebben. Waar benauwdheid is, daar is het „mijn" geheel en al uit de hand geslagen; wij kunnen „mijn" zeggen, ja, als er geene benauwdheid is. Is er echter benauwdheid, — zij behoeft niet groot te zijn, — dan roept men spoedig: „Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten?" en onderwijl aarzelt het hart en wij kunnen het niet gelooven, dat de Heere God onze God is en ons genadig is. Dat is toch de grootste tegenstrijdigheid! want heeft Hij mij verlaten, dan is Hij niet meer mi jn God; en is Hij m i j n God, dan heeft Hij mij ook niet verlaten. Maar juist deze tegenstrijdigheid vinden wij in het hart, het „mijn" ligt er in, en toch is het uit de handen geslagen, wereld en duivel staan op en niets dan ondergang wordt gezien. Door het zichtbare omringd, kunnen wij niet anders dan zien op het zichtbare, en telkens weder ontzinkt ons de moed.
I n de w e r e l d z u l t g i j v e r d r u k k i n g h e b b e n , —de Heere weet het, en omdat Hij het weet, komt Hij met Zijn „nochtans" en met Zijn „maar". Duivel, dood en wereld komen met hun „maar", maar de Heere komt ook met Zijn „maar". Hij zegt: Maar h e b t g o e d e n moed, — zijt niet treurig, niet verschrikt, laat de moed u niet ontzinken, maar zijt goedsmoeds. De duivel is een kwelgeest, maar de Heere Jesus is een vreugde-aanbrenger; Hij wil, dat wij opgeruimd en vroolijk zijn en Hem loven en prijzen. Wanneer moeten wij dat doen? Als de verdrukking daar is. Hij zegt: Ik heb de w e r e l d o v e r w o n n e n . Wij hebben gewonnen spel, zoo waar God in den hemel leeft! Verdrukking moet er zijn, smaad en kruis hoort er bij; Zijn „maar" is er echter ook, ook Zijne vertroosting: „Maar Ik heb de wereld overwonnen".
Hoe is dat toegegaan? Hij heeft al Zijne armen on ellendigen geborgen 111 Zichzelven, heeft allen, die hunne toevlucht nemen tot Hem, in veiligheid gebracht, allen, die op Zijnen Naam staan en Hem getrouw willen blijven, heeft Hij gekocht met Zijn bloed; Hij is hun Iloogepriester, heeft hen buit gemaakt op de wereld, heeft hen tot Zijne gevangenen gemaakt, en zij staan daar als een wonder en teeken van God, den Almachtige. Hij heeft Zich dezen verworven, hen uit de wereld Zich ten eigendom gekocht, heeft getuigenis afgelegd van God den Vader, van den Ongeziene, van de waarheid en gerechtigheid Gods. Ilij is ten hemel gevaren, Zijn Woord heeft Hij hierbeneden gelaten, en door Zijn Woord heeft Hij de wereld geoordeeld en overwonnen. Wat niet Z i j n is, dat is veroordeeld; wat niet terechtkomt, zich niet tot Hem bekeert, is voor eeuwig verloren. Niets heeft meer waarde, dan wat Hij gezegd heeft; Zijne koninklijke Wet, Zijn koninklijke Naam, Zijne waarheid en gerechtigheid gelden alleen. Geen schepsel kan eene hand bewegen, de tong verroeren zonder Hem; Hij alleen is Koning en Heer, Zijn troon staat vast, en Zijne waarheid wankelt niet Hij handhaaft de rechten van Zijn Rijk, de voorrechten, die Hij den Zijnen heeft verworven en geschonken, en vervult aan hen al Zijne beloften. Aan het kruis en toen Hij ten hemel voer en Zich zette ter Rechterhand des Vaders, heeft Hij der gansche wereld den mond gestopt; Zichzelven heeft Hij den mond niet laten stoppen, Hij heeft het gezegd: „Zie, Mijne lippen bedwing Ik niet (bij Luther: Ik zal Mij den mond niet laten stoppen); Ik boodschap de gerechtigheid in de groote Gemeente". De wereld kan soms wel voor eenen tijd eenen armen Profeet den mond stoppeu, zooals het Jeremia gegaan is, die echter later toch weder blijmoedig optrad en Gods waarheid verkondigde. Maar de Heere Jesus heeft volgehouden met Gods waarheid en gerechtigheid, Zijn volk ten goede, en nu zal het hierbij blijven: Het Woord zullen zij laten staan en geenen dank daarvoor hebben.
Het Woord is van de aaide niet weg te doen. Het Woord, wordt het ook in eenen hoek gepredikt, vindt toch zijnen weg met kracht en macht, met donder en geweld. Het is niet uit te roeien en stopt voortdurend der wereld den mond, want wat Gods waarheid in ongerechtigheid tenonder houdt, heeft geen goed geweten. Heeft een kind Gods een kwaad geweten, het kome met zijne zonde tot God, en buige zich onder Gods Wet en waarheid. „Hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen!" Dat zouden wij met onze kracht niet tot stand kunnen brengen;
Met onze kracht wordt niets gedaan,
Wij zijn alras verloren
Gelukzalig dan, die zegt: „Mijn Heer en mijn Koning! ik vermag niets, maar help Gij mij!" „Hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen!" Hier kan zonde en dood niets uitrichten, Hij is God! Hij is Koning! Als de Heere echter zegt: „Hebt goeden moed", dan spreekt Hij zoo, omdat Hij weet, dat er in de wereld droefheid is bij de Zijnen, dat hun steeds de moed ontzinkt. O Hij werkt alles door Ziju Woord ; getuigen daarvan zijn zoo velen onder ons, die j a r en lang in verdrukking en benauwdheid verkeerden in deze wereld, en tot wie de zoete en troostvolle stem kwam: „Hebtgoeden moed. Ik heb de wereld overwonnen!" Zoo is de overwinning ons, ook als wij onderliggen; Hij laat de Zijnen toch niet in de hand en de macht der onrechtvaardigen en goddeloozen, Hij geeft hen niet prijs. Wel moet het door benauwdheid heen, en allen, die het Rijk Gods binnenkomen, moeten verdrukking lijden, maar zoo moet dit geloof een beproefd geloof worden. Het moet door de verdrukking heen, opdat wij uit de ondervinding leeren, welk een trouw, goed en machtig Koning wij hebben. Die Zijn Woord handhaaft en ons doet zien, dat Zijn Woord Zijn Woord is, en het leeren verstaan: „Vervloekt is de mensch, die vleesch tot zijnen arm stelt". Dat alles moet ondervonden worden, als men in de verdrukking, in de benauwdheid is en de Heere dan vertroost, wanneer Hij zegt: „Ik ben uw Heil, ween niet, heb goeden moed, God zorgt, Hij zal het maken!" Dat zegt onze Heere en Heiland, opdat allen, die God tot hun deel hebben verkoren, welgetroost en goedsmoeds zijn, opdat zij ondervinden, dat het zoo is! Al wat in de wereld geschiedt, wordt door den Heere bestuurd, Die alles in Zijne hand houdt en er meê doet naar Zijn welbehagen; Hij laat de verdrukking komen, als Hij het goedvindt, zelfs de duivel doet niets zonder Hem. Maar ook zal al wat zich tegen Zijn volk stelt, dat Hij Zich ten eigendom gekocht heeft, ondervinden, dat in waarheid alle instrument, dat tegen hen bereid wordt, niet gelukken zal. Alleen daarvan, dat onze dierbare Heere en Heiland de wereld overwonnen heeft, komt het, dat er zoo velen vrij- en blijmoedig geweest zijn in nood en gevaar, en tot de wereld konden zeggen : „Is 's Heeren Woord gelogen, dan ben ik verloren; is het echter waar, zoo zie toe, wat gij doet". De wereld heeft de ongerechtigheid lief; de kinderen Gods daarentegen haten haar en veroordeelen haar allereerst in zichzelven; zij weten, dat zij wel in zichzelven goddeloos zijn, maar dat Hij hun Heiland is, Die hen verlost en gekocht heeft. Dat vinden wij bij hen allen, zoo gaat het de gansche Schrift door; dat Jesus de wereld overwonnen heeft, daarvan geven allen getuigenis.
Deze woorden echter moeten in ons hart leven, opdat wij blij en goedsmoeds zijn in onzen God; want de gansche aarde is niets, en wat menschen zeggen, beteekent niets, maar wat Hij zegt, dat heeft beteekenis; voor al wat menschen dreigen, behoeft men niet te vreezen, en op hetgeen zij beloven, is niet te vertrouwen, de Heere alleen houdt woord en doet, wat Hij beloofd en verkondigd heeft Hij is een waarachtig Vriend, Die ons nimmermeer verlaat, maar met ons gaat, door den dood heen, door allen angst en nood. Daarvan getuigt Abraham bij koning Abimelech, die den rechtvaardige wil spelen, huichelachtig hem complimenten maakt en hem intusschen toch te verstaan geeft, dat hij een rustverstoorder is, een gevaarlijk mensch, hem daarom bidt hem geen kwaad te doen, en dit onder eede laat beloven. Daarvan getuigt ook Izak; en Jakob, — in welke benauwdheid verkeerde hij! Laban jaagt hem na en haalt hem in; Jakob wordt door hem beschuldigd van diefstal, moet zich voor eenen vrouwenplager en een onrechtvaardig man laten aanzien, die zich met eens anders goed uit de voeten maakt. Wederom moest hij Laban zweren bij den steenhoop, dat hij niet in zijn land zou komen, — Jakob is dus een roover en Laban alleen de rechtvaardige, doch de laatste keert huiswaarts zonder het Woord Gods Jakob komt weêr in nieuwen nood, aan het veer Jabbok ontmoet hem een Man in den donkeren nacht; is het God ? een duivel? een engel? hij weet het niet; maar hij grijpt hem aan en voelt nu, dat hij met den Sterken God te doen heeft, en hij weent, en zucht, en zegt: „Ik zal U niet laten gaan, ton zij dat Gij mij zegent!" In hoeveel benauwdheid is ook Mozes geweest, en Josua en de riehteren! maar overal vinden wij het getuigenis, dat zij te doen hadden met eene wereld, die overwonnen was Wat betuigt Johannes? „Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft (naar den grondtekst), namelijk ons gelo i f" (1 Joh 5 : 4.) Hij zegt niet: „overwint", maar „overwonnen heeft". Wat hebben wij dus noodig, als er benauwdheid is, maar geen helper, — wanneer er zonde is? wat hebben wij dan noodig, anders dan genade? En daar wij dit behoeven, moet ook de Heere Jesus er zijn; daarom tot Hem de toevlucht genomen, en op al het andere niet gelet. Kan de soldaat er naar vragen, waar armen en beenen blijven, of hij in leven blijft, of niet, als het op den vijand losgaat? Heeft hij niet oenvoudig te blijven staan op den hem aangewezen post en er op in te slaan ? Wat hebben wij dan noodig, anders dan het wachtwoord te onthouden, en bij het Woord te blijven? Weg met al het zichtbare! wat zou hetijdele leven? ik zie op een leven, waarbij ik, hoewel in de doodkist gelegd, toch reeds ben overgezet in de heerlijkheid. Voortdurend ondervindt men het: de wereld is overwonnen. Den slag hebben wij niet te slaan, wij hebben niets te doen dan te blijven staan op het Woord; al lieten ook alle duivelen hunne kanonnen losbranden, zij zullen ons toch niet treffen, zij schieten te hoog; en als zij al hunne kogels hebben verschoten, staan zij daar in hunne armoede en schande, en dan konit de Heere met Zijne kroon tot ons en zegt: „Goed zoo, Mijn kind, gij hebt u verlaten op Mijn Woord!" De duivel pakt zich weg, de Heere openbaart Zich, en overal vinden wij Zijn woord bewaarheid: „Ik heb de wereld overwonnen!" Ik weet nog wel, hoe ik aangevochten werd, omdat God gezegd had: „Gij kinderen, eert uwe ouders, opdat gij lang leeft op de aarde", en eene trouwe dochter, die vader en moeder liefhad en eerde, werd weggenomen, en alle duivelen waren er op uit, om het verwonde hart nog meer te slaan. Doch het getuigenis werd opgeslagen: „Maar de veel vooi'ttelende menigte der goddeloozen zal geen voordeel doen, en wat uit onrechte scheuten voortkomt, zal niet diep inwortelen, noch vasten grond zetten. Want hoewel zij in de takken voor eenen tijd weder uitspruiten, nochtans, dewijl zij zeer loffelijk voortkomen, zullen zij van den wind bewogen en van de kracht der winden uitgeworteld worden. De ontijdige takjes zullen rondom gebroken worden, en hare vrucht is onnut, onrijp tot spijze, en tot niets bekwaam. Want kinderen, uit onwettelijk bijslapen geboren, zijn getuigen der boosheid tegen hunne ouders, wanneer men ben ondervraagt Maar de rechtvaardige, indien hij vroeg komt te sterven, zal in de ruste zijn. Want ouderdom is eerlijk, niet die van veel tijds is. noch die met een getal van jaren gemeten wordt. Maar wijsheid is den menschen het rechte grijze haar, en een onbevlekt leven is de rechte ouderdom. Die God behaagd heeft, is van Hem bemind geweest, en levende onder de zondaren, werd hij weggenomen. Hij werd weggerukt, opdat de boosheid zijn verstand niet zou veranderen, of list zijne ziel bedriegen. Want de betoovering der boosheid verdonkert het goede, en omdrijving van den lust keert een gemoed om, dat zonder kwaad is. In weinig tijds volmaakt geworden zijnde, heeft hij lange tijden vervuld. Want zijne ziel was den Heere aangenaam, daarom heeft Hij gehaast, hein uit het midden der boosheid weg te nemen". (Boek der Wijsheid 4: 3 - 1 4 ) En, om daarmede te eindigen, in Openb. 7: 9—12 lezen wij: „Na dezen zag ik, en ziet, eene groote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor den troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte kleederen, en palmtakken waren in hunne handen; en zij riepen met groote stemme, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam! En al de engelen stonden rondom den troon en rondom de ouderlingen en de vier dieren, en vielen voor den troon neder op hun aangezicht, en aanbaden God, zeggende: Amen! De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de daukzegging en de eere en de kracht en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen". 21 Juni 1857.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Betrachting over Johannes 16 : 33. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's