Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit den Schat der Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den Schat der Kerk

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aanteekening op Jesaia 44 :1,

Maar hoor nu, M i j n knecht J a k o b , en I s r a ë l, d i e n I k v e r k o r e n heb.
„Maar hoor nu". Gij hebt tot nog toe niet gehoord, uwe ooren zijn gesloten geweest; of wat gij gehoord hebt, waren de woorden des duivels, waren stemmen uit den afgrond: „Gij zijt verloren! met u is het gedaan! God heeft u verworpen!" Maar hoor nu eens naar M i j ; Ik heb u iets anders te zeggen. „Hoor nu". Wanneer? Nu, thans! gij behoeft niet langer te wachten, juist nu, in deze minuut komt de blijde boodschap; gisteren nog hoordet gij van niets anders dan van toorn, verdoemenis, wet, vloek, — maar hoor nu: „Mijn knecht Jakob!" Hoe kan God u knecht noemen? Doet gij dan, wat Hij beveelt? Zijt gij dan Zijn Woord gehoorzaam? Gij zijt niet Zijn knecht — Ik ben toch Zijn knecht, Hij heeft het Zelf gezegd, en dat zegt Hij zoo uit vrije genade en barmhartigheid. Wanneer een koning tot eenen soldaat zegt: „Generaal!" dan is de soldaat daarom generaal. „Mijn knecht Jakob", — gij heet toch geen Jakob, hoe kunt gij dan deze plaats op u toepassen ? Ja ik ben als Jakob, toen hij in den nacht met God worstelde in doodsangst, in nood en vreeze, en zeide: „Ik laat u niet gaan, tenzij Gij mij zegent". — „En Israël", — zoo spreekt de Heere tot den worstelenden Jakob en zoo spreekt Hij ook tot mij, — „Israël, dien Ik verkoren heb", en Hij verkiest Zich het nederige, het geringe, arme en ellendige, het verlorene en verdorvene dat, wat niets is.


Aanteekening op Jesaia 44: 6,

Zoo zegt de Heere, de K o n i n g van I s r a ë l , en z i j n V e r l o s s e r , de Heere der h e i r s c h a r e n : Ik ben de E e r s t e en I k ben de L a a t s t e , en b e h a l v e Mij is er geen God.
Men zou vragen: Hoe komt een mensch er toch toe, zich voor een stuk hout of steen neder te buigen en dat om hulp en verlossing te bidden? een stuk hout te nemen en daarvan de helft aan de huisvrouw te geven, om het te verbranden, en de andere helft aan den priester, om het te aanbidden ? hoe kan een mensch zoo dom en onverstandig zijn ? — zoo niet steeds dit onverstand in hem lag, dat hij zijn vertrouwen nooit geheel en blijvend op den levenden God stelt. Wij zeggen wel is waar: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde, ik geloof in Jesus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heere, — ik geloof de vergeving der zonden. Nu, in iemand gelooven, is: volkomen op iemand vertrouwen; maar doen wij dat ook metterdaad? Om ons geloof nu steeds weêr te vernieuwen en staande te houden, zegt de Heere tot ons: „Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste", ten troost voor al Zijn volk. Er zijn velen, die wel belijden, dat Hij bij hen de Eerste is geweest, maar er aan twijfelen, of Hij bij hen wel ook de Laatste zal zijn; en wederom velen, die wel gelooven, dat Hij bij hen de Laatste zal zijn, maar twijfelen, of Hij wel de Eerste is geweest. Maar is Hij dan niet waarlijk de Eerste? Eer wij nog waren, j a eer de wereld bestond, nam Hij reeds Zijn aanbiddenswaardig raadsbesluit tot onze zaligheid. Toen lag reeds voor Zijn Aangezicht een Boek des levens, en in dit Boek stonden de namen van al degenen, die Hij in den tijd tot Zich trekken zou. En wij, die Hem thans zoeken, — heeft Hij ons niet getrokken ? Hebben wij Hem dan opgezocht, of heeft Hij ons opgezocht? Moeten wij niet erkennen, dat Hij de Eerste is geweest? — En wat is nu in onszelven voor vastigheid, om staande te blijven, om te volharden? T h a n s verblijdt gij u, dat gij deel hebt aan den Heere, en op eenmaal gebeurt er iets, gij ontvangt eenen brief, er overkomt u iets onaangenaams, — en alle heerlijkheid is. weg! Moeten wij niet voortdurend roepen: „Ach Heere! laat mij toch weder opnieuw smaken de zekerheid mijner zaligheid, de blijdschap, die Gij eens aan mijne ziel gegeven hebt"? Ilij is steeds weêr de Eerste met Zijn heil, met de bevestiging Zijner belofte. En niet alleen is Ilij de Eerste, Hij is ook de Laatste, om tot den laatsten stond Zijn volk te leiden, tot in de eeuwige zaligheid De bekommerden des Heeren staan vast in het geloof. Over henzelven en hunnen staat worden zij voortdurend aangevochten, maar kom hun niet aan den Naam, aan de eere van hunnen Vader in de hemelen, van hunnen Heiland Jesus Christus! Daaraan houden zij vast en kunnen niet anders; en zoo worden zij niet beschaamd. Als de mensch God niet kent, dan gaat hij alleen zijnen weg; maar als de Heere iemand in genade aangenomen heeft, dan zijn er twee samengekomen: een ellendig mensch en de Heere, de Sterke God en Zaligmaker, Die met den mensch wandelt en hem ook gewisselijk binnenbrengt.


Aanteekeningen op Jesaia 52 :11 en 12.

Vers 11. V e r t r e k t , v e r t r e k t , g a a t u i t v a n d a a r, r a a k t h e t o n r e i n e n i e t a a n ; g a a t u i t h e t m i d d en v a n h e n , r e i n i g t u, g i j , d i e de v a t e n d e s H e e r en d r a a g t ! „Van daar", uit het midden van haar, van dat Jerusalem, dat nu is en dienstbaar is met hare kinderen. (Gal. 4 : 25.) — „Het onreine": doode werken, waarvan o. a. gesproken wordt in Hebr. 9 : 14. — „Reinigt u", — van den zuurdeesem der Farizeën, die bij het Woord der genade niet mag zijn. Reinigt u van het ongeloof, van de eigengerechtigheid. Vergelijk 2 Cor. 6 : 17 en 18.
Vers 12. W a n t g i j l i e d e n z u l t n i e t met h a a st u i t g a a n , n o c h met der v l u c h t h e n e n g a a n : want d e H e e r e zal v o o r u l i e d e r a a n g e z i c h t h e n e n t r e k - k e n , en d e G o d v a n I s r a ë l z a l u w a c h t e r t o c h t w e z e n. „Niet met haast": gij moogt in alle rust u van de inzettingen der Farizeën, der wet, van den wandel naar het vleescli reinigen; want, waar gij u aldus reinigt en dienovereenkomstig d e heiligmaking najaagt, zonder welke niemand den Heere zien zal, daar zal u geen leeuw op den weg kunnen verscheuren; de Heere baant u den weg en maakt ruimte. — „De Heere zal voor ulieder aangezicht henentrekken, en de God van Israël zal uw achtertocht wezen", u dus bijeenvergaderen, als gij van de kudde afdwalen mocht. Hij, Die voor u henentrekt, zal Zich uwer getrouwelijk ontfermen. Vergelijk bij dit en het voorgaande Vers 2 Cor. 7 : 1 : „Dewijl wij dan deze beloften hebben, geliefden! laat ons onszelven reinigen van alle besmetting des vleesches en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreeze Gods". Bij Vers 12 ook Ps. 103:13- en 14: „Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de Heere over degenen, die IIem vreezen. Want Hij weet, wat maaksel wy zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn"-


Aanteekening op Jeremia 8 : 22.

I s er g e e n b a l s e m in G i l e a d P is er g e e n h e e l - m e e s t e r a l d a a r ? w a n t w a a r o m is de g e z o n d h e id d e r d o c h t e r m i j n s v o l k s n i e t g e r e z e n?
Er staat geschreven: „Uw Naam is eene olie, die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief". (Hoogl. 1 : 3.) Dedochter mijns volks is eene boeieerster geworden; daarom wil zij deze olie niet, want de reuk dezer olie is haren boeleerders niet welgevallig; zij heeft het blanketsel lief. Ook wil zij niet weten, hoe krank zij is; zij wil hare plaag den medicijnmeester niet openbaren, dat duldt hare trotschheid niet. Zoo blijft zij dan zonder genezing, want de ware gezondheid bestaat in de vergeving der zonden. Waar echter de vergeving der zonden is, daar is ook de Geest, Die de kuische liefde ingeeft, zich geheel en al aan den eenigen Man te houden. Die van de dooden opgewekt is, opdat wij Gode vrucht dragen.


Aanteekening op Jeremia 9 : 1.

O c h d a t m i j n h o o f d w a t e r w a r e , en m i j n oog e e n e s p r i n g a d e r van t r a n e n ! zoo zou ik d a g en n a c h t b e w e e n e n de v e r s l a g e n e n van de d o c h t er m i j n s v o l k s.
Zoo zijn de heiligen Gods, teeder van gemoed, vasthoudend in de liefde; zij komen er niet zoo licht toe, dat zij het opgeven. Samuël weende langen tijd over Saul, David evenzeer, en Paulus wenschte wel van Christus verbannen te zijn voor zijnebroederen naar het vleesch. O hoe verkeerd oordeelen degenen, die meenen, dat wij hen veroordeelden, omdat wij het hun in de liefde van Christus voor oogen stelden, dat zij zich op verkeerde wegen bevinden.



Aanteekening op Jeremia 13 :15.

H o o r t en n e e m t t e r o o r e , v e r h e f t u n i e t : w a nt de H e e r e h e e f t h e t g e s p r o k e n.
„Verheft u niet." Zich verheffen is: bij zichzelven denken: De Profeet is een mensch, — en wij zijn ook kinderen Gods; wij zijn de Kerk; de Heere zal wel bij ons blijven, dat heeft Hij immers toegezegd.


Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Uit den Schat der Kerk

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's