Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ingezonden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

N°. 542 van de „Samenspraken", uitgegeven bij Kemmer te Utrecht, behelst een ingezonden stuk uit Pruisen, hetwelk ook voor onzen tegenwoordigen toestand van toepassing is. Wij leven toch in eenen tijd, waarin in de kerken niet alleen het geloof zich met het ongeloof vermengt, maar waarin men ook van uitwendige middelen zijne hulp verwacht, met Rome heult en het ontziet, omdat men vleesch tot zijnen arm stelt; het is daarom geen wonder, dat men machteloos staat tegenover degenen, die onder het voorwendsel van restauratie der kerkgebouwen weder met beelden van Rooinsche heiligen Gereformeerde kerken willen versieren. De Heere God straft on» daarmee voor den afval van Zijn Woord.
Wij laten het bovenbedoelde ingezonden stuk, bestaande in eene leerrede, hier volgen, doch wijzigden hier en daar den tekst volgens aanteekeningen, die onder het uitspreken van de leerrede zijn gemaakt geworden.
I'it ('ruisen. Z. M. de Koning van Pruisen schreef opden 10den Nov. 1869, den geboortedag van Dr. Martijn Luther, voor zijn Evangelisch volk eenen bededag uit, naar aanleiding van het te zamen komen der evangelische Synode in Pruisen, en in aanmerking genomen de ernstige en zoo zeer bewogene tijden op godsdienstig gebied. Z. M. heeft zijn volk vermaand en aangespoord tot God te bidden om beschutting voor de gevaren, die de Evangelische Kerken bedreigen, en des Allerhoogsten bijstand en hulpe over die Kerk af te smeeken. Wij verzoeken de Redactie der „Samenspraken" zeer vriendelijk om een plaatsje voor een en ander, dat wij ons nog herinneren in eene openbare godsdienstoefening, die wij in Pruisen op den bovenvermelden bededag bijwoonden, gehoord te hebben.
Het zal wel niet noodig zijn ons te rechtvaardigen, omdat wij enkele gedachten, uitgesproken in eene predikatie, die op eenen Pruisischen bededag werd gehouden '), ter lezing aanbieden aan het Nederlandsche publiek; de gevaren, die de Evangelische Kerk in Pruisen bedreigen, bedreigen onze vaderlandsche Kerk althans niet minder, en zoo was het ons dan bij het hooren dezer predikatie, als gold zij Nederland. Wel ons! zoo wij niet langer roepen: „Vrede, vrede! en geen gevaar", maar wij het veeleer voor God erkennen en Gods volk in Nederland er waarachtigen inwendigen nood der ziele over gevoelt, dat bij ons die kostelijke vruchten der Hervorming: „de handhaving der beide eerste geboden van Gods Wet, het weder bekend worden van de waarheid der recht- •vaardigmaking uit den geloove alléén en de leer aangaande de w a r e goede werken", genoegzaam weder verloren zijn gegaan; de oude beproefde Belijdenis wordt in de Kerk niet meer gehandhaafd en de jeugd wordt zonder Gods Woord opgevoed in de Openbare Scholen; het zoogenaamde Liberalisme is in Nederland tot tirannie geworden; Gods Wet wordt niet meer geëerbiedigd! Doch waartoe herhaald, wat reeds in deze Samenspraken vaak gezegd en uitvoerig besproken is geworden. -Gods oordeelen z i j n over ons gekomen, en wel het zwaarste, dat ons treffen kon, namelijk, dat Gods Woord in de Kerk •wordt verguisd en de onwankelbare belijdenis der hope met voeten wordt vertrapt door hen, die het ambt hebben, die belijdenis te handhaven en haar aan het volk in te scherpen.


O p e n b . 3 : 10 en 11. „Omdat gij h e t woord M i j n e r l i j d z a a m h e i d b e w a a r d h e b t , zoo zal Ik •ook u b e w a r e n uit de u r e der v e r z o e k i n g , die o v e r de g e h e e l e w e r e l d k o m e n zal, om te verz o e k e n , die op de a a r d e w o n e n . Zie, I k k om h a a s t e l i j k ; h o u d t , dat g i j h e b t , o p d a t n i e m a nd •uwe k r o o n n e m e ".
Toen Johannes de Openbaring schreef, kwam de ure der •verzoeking over de geheele wereld. Zware vervolgingen der geloovigen en eene groote beweging in het leven der volken, zoowel als in dat van enkele personen in het bijzonder, hadden er plaats.
Vóór 300 jaren waren er wederom zulke bewegingen en God deed alstoen eenen man geboren worden, die als een «envoudig monnik optrad. Het ging hem om den vrede met G o d , om voor God gerechtvaardigd te wezen, alhoewel hij een goddelooze was. Hij zocht in allerlei wegen voor God heilig te worden, en daarmede was het hem waarlijk ernst. Toen hij het nu eindelijk had ingezien en ondervonden, dat hij alléén uit genade, om den wille der verdiensten Jesu Christi, door het geloof in Hem voor God gerechtigheid kon verwerven, wierp hij deze leer der „rechtvaardigmaking uit den geloove alléén" midden onder de volken en werd eene pestilentie voor alle heerschappijen en geweldhebbers, voornamelijk voor de geestelijken. Daardoor ontstond wederom eene groote beweging bij geheele volken en bij enkele personen in het bijzonder, en velen bekeerden zich van het Roomsche bijgeloof en de Roomsche afgoderij, volgens welke zij door menschelijke werken en instellingen gerechtigheid en ook de zaligheid konden verwerven; ja velen bekeerden zich tot de onbedrieglijke waarheid van Gods Woord en hielden zich daaraan in leven en in sterven.
Wat den duivel nu sedert 300 jaren niet is gelukt, tracht hij t h a n s weer te bereiken; hij tracht namelijk o p z i j te z e t t e n h e t e e r s t e en h e t t w e e d e g e b od d e s H e e r e n , w a a r v a n t o c h a l l e s a f h a n g t Deze geboden bevallen der oude slang, den duivel, niet; hij kan het niet dulden, dat God o n z e God zou zijn; dat wij geene andere goden voor Zijn Aangezicht zouden hebben; dat wij bij Zijn Woord en Zijne leer zouden blijven en geene andere leer zouden uitvinden. Daarom heeft hij gepoogd en poogt hij nog immer deze beide geboden in de Evangelische Kerk op te heffen. Zulks is geschied bij het volk Israël en zulks geschiedt tegenwoordig in menig Protestantsch land. — Israël vergat het ook gedurig, dat de Heere hen uit den diensthuize had uitgeleid, zij hadden gedurig allerlei afgoden voor Zijn Aangezicht, en er kwamen en komen nog steeds menschen op, die poogden en nog pogen God en de wereld, den Almachtige en de afgoden der menschen met elkander te doen samenstemmen, geloof en ongeloof met elkander te vermengen, terwijl toch God alleen ons in Christus den weg aanwijst en ons leidt, om rechtvaardig en zalig te worden. Door deze pogingen geeft men, zonder het te weten, hoe langer zoo meer aan de Roomschen toe, en men zal door hen nog geheel van den grond des Evangelies afgebracht worden. De Heere God laat te Rome zijne bezemen binden, waarmee Hij Zijnen dorschvloer reinigen zal. !) Moge het dan in aller harten bekend worden: „Ik ben de Heere uw God". — Ook heden ten dage geeft de duivel aan het beest eene groote macht, opdat de afval van God uit de Kerk zelve te voorschijn kome. De ure der verzoeking is aangebroken. Denkt hierbij allereerst aan uwe eigene zielen; want ook over u staat de verzoeking te komen. Vertrouwt daar niet op eene zichtbare macht, maar vertrouwt op Hem, Die u uit den diensthuize uitleidde. Die Hem alléén eeren en op Hem alléén vertrouwen, behoeven geene andere uitredding; die hebben de wereld niet noodig; want zij hebben hunnen God in den hemel. Dat die God ons leere en alle arme en ellendige zielen, welken het te doen is om de vroolijke boodschap van Ps. 3 2 : 1 : „Welzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is". Zulke zielen heeft G o d verlost, ja, dat heeft geen mensch gedaan, en daarom behoeven zij geene verlossing en geene andere leer der verlossing, dan die van het kruis Christi. Tegen d i t getuigenis: „De Heere h e e f t vrijgemaakt en m a a k t vrij'', vermag de duivel niets! Daarop rust mijne ziel, dat ik Hem tot eenen Verlosser heb, Die trouw jegens mij was van moeders buik af, Die reeds aan mij dacht, eer ik geboren was, ja, Die reeds 1800 jaren geleden Zijn leven voor mij liet, en Die alleen eeuwig blijft. Het gebod: „Gij zult geene andere goden voor Mijn Aangezicht hebben", is n o g geldig en de Evangelische Kerk heeft dat te eeren. Een andere, dan die éénige, waarachtige God, is er niet, en vrij mogen wij met Luther zingen: „Laat vrij alles varen, zij (de vijanden) winnen er toch niet bij. Het veld moet Hij (de Heere) behouden!" — Denkt aan uwe eigene zielen en aan die uwer kinderen. Wanneer gij bij deze geboden blijft, zoo zal Hij met u en met uw zaad zijn. Zij brengen u wel is waar tot de erkentenis, dat gij goddeloos zijt, dat gij geen geloof hebt in dezen eenigen Uithelper; maar Hjj handhaaft Zijne geboden, en bewijst Zich als uw God, komende u te gemoet met het Woord Zijner ontferming. Wij hebben enkel afgoden, zoowel in onzen zak, als in ons huis, in onzen kelder en in onze kast. Terwijl wij nu zoo midden in de afgoden zitten, komt de Heere ons te gemoet met Zijne geiiarle en ontferming, zoodat wij moeten belijden: „„Wat zijt Gij toch een genadig God; ik zit te midden van de afgoden, en Gij komt tot mij en roept mij toe: „Ik ben de Heere uw God".— J a Gij zijt alléén de levende God, mijne afgoden daarentegen hebben oogen, en zien niet, ooren, en hooren niet, eenen neus, en rieken niet, eenen mond, en spreken niet; Israël vertrouwe dan op den Heere van nu af tot in eeuwigheid" ". — Dat de Heere bij ons blijve en ons beware bij het geloof alléén in Hem, is thans wel bjjzonder noodig, nu de Paus zich met zijne kardinalen in de plaats van God stelt en zijn eigen woord alléén als onfeilbaar wil doen gelden; daardoor brengt hij, die daar troont op de zeven heuvelen, de Kerk in gevaar, dat haar niet het eerste en tweede gebod zelf, ook de belofte, daaraan verbonden, geroofd worde, en wil hij eene andere leer der zaligheid doen gelden, dan die wij in Gods Woord bezitten; hij wil een beeld of gelijkenis invoeren in de plaats van de zaak zelve en bedriegt daarmee slechts de Kerk. Maar Hij, Die het eerste en het tweede gebod gaf, komt ook, om het door Zijnen Heiligen Geest te scheppen, dat men geene andere goden voor Zijn Aangezicht hebbe, maar op Hem alléén vertrouwe Gelooft dan niet eene vreemde leer, maar gelooft in God, den Heiligen Geest, Die u alleen in alle waarheid leidt, en die bij u blijft eeuwiglijk en altoos. Gelooft geene vreemde leer; want wij hebben eenen é é n i g e n Uithelper; laat u leiden in de waarheid door den Heiligen Geest; zij, die om dien Geest bidden, zullen Hem ook ontvangen. Blijft in eenvoudigheid in het geloove Jesu Christi, opdat Gods gerichten niet over ons komen. Wanneer wij daarbij blijven, dan zullen wij met dankzegging Zijnen Naam belijden, al zouden wjj ook den brandstapel te gemoet gaan. Wij zullen dan verzekerd zijn, dat Hij ons toch uitredt; want Hij heeft al Zijn volk lief, j a al degenen, die in alle hoeken en aan alle einden der wereld Zijnen Naam aanroepen. Waar u het licht eenmaal is opgegaan, ziet toe, dat u het licht niet genomen worde en gij weder in duisternis komt te zitten. „Behoudt het Woord Mijner geboden en gij zult ervaren, dat Ik uw God ben", spreekt de Heere Heere; die van zijne afgoden geene hulp meer verwacht, maar des Heeren Aangezicht zoekt, dien zal de Heere bewaren in de ure der verzoeking. Die in God gelooft, doet, wat recht is, en die doet, wat recht is, komt terecht. Daarom v o l h a r d t , ja bidt tot uwen God, tot God den Yader, God den Zoon, God den Heiligen Geest, want het wordt nacht. Er dreigt een onweder los te barsten over de bruid van Christus. Het komt van de stad der zeven bergen. Hebt nu Christus tot uw deel, en het onweder zal niet u, maar den vijand treffen; heft de harten naar Boven, zoo zijt gij veilig bij uwen Bruidegom Christus. Dankt den Heere voor al Zijne weldaden, houdt u aan Zijn Woord, en dat Woord zal zich als waarheid bewijzen. De afgoden houden eenen mensch met zijden koorden vast, totdat de duivel hem plotseling van achteren overvalt en hem worgt. Goud, zilver, scharlaken, purper, dat alles bedriegt ons en trekt ons van God af. Laat ons onszelven daarvan afwenden; alzoo spreekt de Alpha en de Omega, het Begin en het Einde: „Ik ben de levende God, Ik blijf eeuwiglijk"; j a zoo spreekt het Lam, Dat de zeven zegelen alleen opent, de Waarachtige en Heilige. Dit moeten wij bedenken, opdat Christus bij ons leve in onze harten, in onze huizen, in de Gemeente, in handel en wandel en in ieder onzer persoonlijk. Het Lam Gods en de Ark des Verbonds voorop! Daarvoor moet Dagon, de afgod der Filistijnen, ter aarde storten en in stukken vallen, en met hem al wat zich tegen God en Zijn heilig Woord verheft, hoewel hem eenen tijd lang macht is gegeven, de Ark gevangen te houden. Maar beginnen wij met waarlijk te gelooven, dat de strijd, de nood, de nacht is aangebroken en laat ons niet langer in zorgeloosheid voortleven. Houdt aan in den gebede, bewaart het Woord; h o u d t , wat g i j h e b t , opdat gij niet omkomt, maar veeleer den Bruidegom te gemoet gaat! Gods gerichten komen snel; de ure der verzoeking is nabij; de Heere staat te komen!


1) 10 Nov. 1369, door Dr. H. F. Kohlbrügge


1) De leeraar bedoelde daarmee, dat er een tijd komen zal, waarin Hij Zijne Kerk zal reinigen en scheiding maken tusacheo de ware geloovigen en tusschen dezulken, die met de wereld en den tijdgeest en met datgene, wat in de goddelooze en de vrome wereld eenen naam heeft, heulen; en dat deze laatsten niet bestand zullen zijn tegen de macht en den invloed der Roomsche Kerk, die hen noodzaakt, het Evangelische geloof te verzaken, om rust te hebben, en eer, ambt, vermogen en naam niet te verliezen*

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's

Ingezonden

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's