Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 12. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 12. (Slot.)

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nadat Ezechiël dezen last des Heeren den volke heeft verkondigd, geschiedt wederom het woord tot hem; hij krijgt eene nieuwe openbaring van den Heere, want hij moet wederom door sprekende teekenen vertoonen, wat het volk overkomen zou, dat er gedurende en na het beleg van Jerusalem niet alleen groote schaarschte van levensmiddelen zou zijn, maar dat men ook met eene gedurige vrees zou bevangen zijn Zoo luidt het dan
Vers 17: D a a r n a g e s c h i e d d e het w o o r d des H e e r e n t o t m i j , z e g g e n d e . . . . De Heere God blijft dus vol ontferming met Zijn Woord bij de gevankelijk weggevoerden, en het blijft op één punt gericht: op de wegneming van de ij dele hoop en het valsch vertrouwen, waarin zij verkeeren, en die, niettegenstaande de duidelijkste voorstellingen en de zekerste woorden van den Profeet, toch niet bij hen gestorven zijn, nml. de hoop en verwachting, dat Jerusalem zal gered zijn en het land Israëls niet door Babels koning zal verwoeBt worden. Van het tegendeel moet Ezechiël hun wederom een teeken zijn. Zoo geschiedt dan des Heeren woord lot hem :
Vers 18. M e n s c h e n k i n d , g i j z u l t uw b r o o d e t en m e t b e v e n en uw w a t e r z u l t g i j m e t b e r o e r t e en m e t k o m m e r d r i n k e n . Het gebrek, dat binnen Jerusalem . tijdens de belegering heerscheu zal, heeft hij aan het volk reeds moeten voorsteïïen door zijn gebruik van brood en water bij het gewicht en de maat (zie Hoofdst. 4), — thans moet hij voor hun oog zijn brood eten en zijn water drinken, als iemand, die vol vrees en doodelijken angst is, die beeft en siddert en met kommer is vervuld, — en daarna moet hij hun deze zijne zinnebeeldige handeling verklaren.
Vers 19 en 20. En g i j z u l t t o t l i e t v o l k d e s l a n ds z e g g e n : A l z o o z e g t de H e e r e H e e r e v a n de i n w o - n e r s van J e r u s a l e m in het l a n d I s r a ë l s : Zij z u l l e n h u n b r o o d met k o m m e r e t e n en h u n w a t er z u l l e n zij m e t v e r b a a s d h e i d d r i n k e n , o m d a t h un l a n d w o e s t z a l w o r d e n v a n z i j n e v o l h e i d , v a n w e g e h e t g e w e l d v a n al d e g e n e n , d i e d a a r i n w o n e n . En d e b e w o o n d e s t e d e n z u l l e n w o e s t w o r d e n , e n h et l a n d zal e e n e w i l d e r n i s z i j n ; e n g i j z u l t w e t e n, d a t I k de H e e r e b e n.
Al was nu Jerusalem tijdens deze profetie nog niet belegerd, de gevankelijk weggevoerden, die zich in het land der Chaldeën bevonden, behoefden zich in vergelijking met hunne broederen in Kanaan niet te beklagen; schrik en angst, gebrek en ellende zou ook den Joden te Jerusalem en in het gansche land van Judea overkomen. Het heir der Chaldeën zou terugkeeren en eene algemeene verwoesting aanrichten. De bewoonde steden zouden verwoest en het land daarachter tot eene wildernis gemaakt worden. Dit zou Jerusalems inwoners het hart met benauwdheid en angst vervullen, en hen doen vreezen voor de dingen, die ook over hen komen zouden. Dit zou hun de spijze zelfs bitter en onsmakelijk maken, want bekommering, angst en vrees ontneemt aan hetgeen men eet den rechten smaak ; zoo zou Kanaiins volheid, zijn overvloed en rijkdom door den vijand worden weggenomen, en dat om het geweld of de geweldenarijen , gepleegd door de inwoners des lands, in strijd met de goede wetten, hun door Israëls God gegeven, waarover het oordeel Gods niet langer zou sluimeren noch slapen. Is hun het brood der leugenen zoet gewee»t, nu zal hun mond vol van zandsteentjes zijn. (Spr. 20: 17.) Jeremia gevoelt dit, als hij zegt: „En Hij heeft mijne tanden met zandsteentjes verbrijzeld". (Klaagl. 3 16.) En wanneer nu het volk in Chaldea dit oordeel zou zien, dan zouden ook zij verstaan, dan zouden ook zij weten, dat I k , zegt God door Zijnen Profeet, de HEERE ben, de Waarmaker zoowel van Mijne bedreigingen als van Mijne belofte. En dat is het oogmerk van Jehovah in alle Zijne wegen, en daarom is dit bij al de Godspraken in het begin, midden of einde uitgedrukt. Gelukkig als men zondanige vrucht van de verdrukkingen plukt, dat men zich Gode onderwerpt, zich tot Hem bekeert. Yalsche hoop en ijdele verwachting doen den mensch zich steeds verzetten tegen des Heeren Woord en wegen, het laten varen van zulke ijdelheden brengt tot onderwerping. Die onderwerping is bij Israëls volk ook door dit woord des Heeren nog niet geboren, dat bewijst de volgende openbaring, aan Ezechiël gedaan.
Vers 21 en 22 W e d e r o m g e s c h i e d d e h e t w o o r d des H e e r e n tot m i j , z e g g e n d e : M e n s c h e n k i n d ! wat i s d a t voor e e n s p r e e k w o o r d , d a t g i j l i e d e n h e bt i n h e t l a n d I s r a ë l s . z e g g e n d e : De d a g e n z u l l en v e r l e n g d w o r d e n , en al h e t g e z i c h t zal v e r g a a n? God spreekt Zijnen Profeet aan voor het gansche volk als lid van Israëls gezin, en vraagt hem naar het spreekwoord, dat onder zijne broederen in zwang is. door die vraag te gelijker tijd dat spreekwoord veroordeelende. God kent dat spreekwoord, in zijne goddeloosheid, gelijk Hij ook de vele spreekwoorden, onder ons mcnschenkinderen in gebruik, in hunne goddeloosheid kent. Wij zullen er hier niet opsommen; die lust heeft en opmerkt, zal er in het dagelijksch leven vele kunnen hooren. Dit spreekwoord zegt zooveel als het woord, waaraan ons Petrus herinnert in zijnen 2Je" Brief, Hoofdstuk 3 : dat er namelijk in het laatste der dagen spotters zullen opstaan met de vraag: Waar is de belofte Zijner toekomst ? want van dien dag, dat de vaderen ontslapen zijn, blijven alle dingen als van het begin der schepping. Zoo zeiden deze Joden ook met spottende minachting : Het woord en het gezicht van den Profeet mag ons oordeelen verkondigen, wij hebben er ons echter niet veel aan te storen, wij hebben immers goede dagen, en die goede dagen zullen ons wel verlengd of bestendigd worden, zoodat wij ons over het gezicht niet veel hebben te bekommeren, dat gezicht zal wel als zoo vele andere dingen vergaan: de Heere God ia geen tiran, wij mogen gerustelijk eten en drinken en vroolijk zijn en voor het overige het aan Zijne barmhartigheid overlaten Zoo springt de menscli lichtvaardig met de gerechtigheid Gods om en maakt er zich van af. want hij wil noch van zonde, noch van gerechtigheid weten Het Woord betuigt ons nochtans anders, en Ezechiël moet daarom zijnen volke het godslasterlijke en verfoeilijke van die spotternij onder het oog brengen en hun de gerechtigheid en de waarheid Gods verkondigen.
Vers 23. D a a r o m z e g t o t h e n : A l z o o z e g t de H e e re H e e r e : Ik zal d i t s p r e e k w o o r d doen o p h o u d e n, d a t z i j h e t n i e t m e e r t e n s p r e e k w o o r d g e b r u i k en z u l l e n in I s r a ë l . Maar s p r e e k t o t h e n : De d a g en z i j n n a b i j g e k o m e n en het w o o r d van i e d er g e z i c h t .
Als God Zich opmaakt ten gerichte, dan houden al onze onware en spotachtige spreekwoorden op Dat heeft Zijn volk ervaren en ook de Heidenen op hunne beurt. Doch het oordeel over Zijn volk gaat vooraf Zij zullen het 'teerstervaren, dat hunne spotternij in 's Heeren oogen nog gruwelijker is, dan die der Heideuen, omdat zij met Zijn Woord en dienst boven hen beweldadigd waren. De Heere God waarschuwt nu Zjjn volk, dat de dagen des oordeels niet verre meer zijn, maar dat zij nabij gekomen zijn; ook het woord van ieder gezicht, dat door Zijnen Geest bekend is gemaakt, zal gewissehjk en haastelijk komen; en, zijn er al ijdele gezichten geweest, gezichten van ijdele menschen, die nooit verwezenlijkt zijn, waaruit Israël aanleiding mocht genomen hebben, alle gezicht te verwerpen, God de Heere zal die ijdele gezichten doen ophouden : W a n t , zegt Hij, g e e n ij d e l g e z i c h t zal er meer w e z e n , n o c h v l e i e n d e w a a r z e g g i n g i n h e t m i d d en v a n h e t h u i s I s r a ë l s . (Yers 24.) IJdele gezichten en vleiende waarzeggerijen gaan meestal samen; dat zien wij bij de valsche profeten, bijv. ten tijde van koning Achab en van koning Zedekia. Bedriegerijen des Satans zijn het, om het ware gezicht en de niet vleiende waarzegging van 's Heeren Profeten door het volk te doen verwerpen Een einde aan al die dingen zal er komen, gelijk er ook bij ons Christenen een einde zal komen aan elk valsch, aan elk ijdel, aan elk vleiend evangelie^ dat door Satans dienaren wordt gebruikt, om het waarachtig Evangelie, waarbij alle deugden Gods verheerlijkt zijn, bij de menschen verachtelijk en verwerpelijk te maken. Dit zal geschieden, opdat het blijke, dat God waarachtig, maar elk mensch leugenachtig is. Hij maakt de leugensprekers te schande door te doen geschieden hetgeen Hij zegt, door de vervulling Zijner bedreigingen voor het oog van vriend en vijand. Hij is de Heere, de getrouwe en almachtige Waarmaker van Zijn Woord.
Yers 25. W a n t Ik b e n de H e e r e ! I k zal s p r e k e n; h e t w o o r d , d a t I k z a l s p r e k e n , z a l g e d a a n w o r d e n, de t i j d zal n i e t m e e r u i t g e s t e l d w o r d e n ; w a n t in u w e d a g e n , o w e d e r s p a n n i g h u i s , zal I k een woord s p r e k e n en h e t z e l v e d o e n , s p r e e k t de H e e r e H e e r e!
De gevankelijk weggevoerden, hier wederom aangesproken als een wederspannig huis, konden zich dus door deze uitdrukkelijke woorden Gods verzekerd houden, dat Jerusalem en het gansche land Kanaiin zouden vallen onder het aangekondigde oordeel der verwoesting, en dat nog wel in hunne dagen, en door deze handeling Gods zou voorgoed een einde gemaakt zijn aan elk ijdel gezicht en aan elke valsche en hen vleiende profetie van terugkeer naar hun land. Gevangen zijnde in Babel, zouden zij gevangen blijven tot den tijd toe, hun door 's Heeren Profeten mede voorspeld, gelijk de Brief van Jeremia, op 's Heeren last aan hen geschreven, hun uitdrukkelijk had medegedeeld. (Zie Hoofdst. 29.)
Doch het valt den mensch moeielijk, Gods Woord te gelooven, wanneer het niet naar den zin zijner gedachten is. Zoo ging het ook dezen Joden, die niet aflieten te gelooven hetgeen de valsche profeten hun inbliezen. Nog eenmaal vindt God het noodig hen daaromtrent ernstig te vermanen. Hij openbaart Zich daartoe wederom aan Zijnen Profeet.
Vers 26 en 27. V e r d e r g e s c h i e d d e h e t w o o r d des H e e r e n t o t m i j , z e g g e n d e : M e n s c h e n k i n d , z i e , d ie v a n h e t h u i s I s r a ë l s z e g g e n : H e t g e z i c h t , dat hij z i e t , is v o o r v e l e d a g e n , en h i j p r o f e t e e r t van t i j d e n , d i e v e r r e z i j n.
God kent de harten en proeft de nieten Hij hoort hetgeen zoowel heimelijk als in het openbaar wordt gesproken Den Profeet, die het heimelijke niet weet, noch hoort, wordt het geopenbaard, opdat het den volke bekend zou worden, hoe de gedachten der ijdelheid, welke bij hen bleven vernachten voor hunnen God bloot- en openliggen. Wilden zij het gezicht en de profetie van Ezechiël nu al niet voor een ijdel gezicht en eene valsche profetie uitmaken, nochtans hielden zij niet op zich te verleiden met de gedachte, dat hij profeteerde van tijden, die nog verre, zeer verre waren, en in deze gedachte sterkten zij elkander. Hoe dat nu mogelijk ia, niettegenstaande de trouwe waarschuwingen van 's Heeren Profeten ? Die vraag wordt het gemakkelijkst opgelost, als wij de hand in eigen boezem steken. Immers, alle vleesch houdt niet op, den kwaden dag verre te stellen, al is het, dat het Woord des Heeren ons gedurig voorhoudt, dat de kwade dag nabij is, en de Heere ons dat voorhoudt, opdat wij het eeuwig oordeel zouden ontvlieden. Nog eens laat God het hun betuigen: D a a r o m zeg t o t h e n: A l z o o z e g t de H e e r e H e e r e : G e e n e M i j n e r w o o r d en z u l l e n m e e r u i t g e s t e l d w o r d e n ; het w o o r d , hetw e l k I k g e s p r o k e n heb, dat zal g e d a a n w o r d e n, s p r e e k t de H e e r e H e e r e . (Yers 28.)
Had God het hun reeds bij eene vorige profetie (zie Yers 25) ernstig verkondigd, dat het oordeel, waarmede Hij hen gedreigd had, over Zijn land en volk nog in hunne dagen zou komen, thans bevestigt Hij het hun wederom, als met een dubbel „voorwaar! voorwaar!" De Heere God bevestigt het als met Zichzelven, als Hij spreekt: „Alzoo zegt de Heere Heere!" en dus betuigt de Heere Heere: Het woord des oordeels, dat Ik gesproken heb, zal uitgevoerd worden, zal gedaan worden door hem, dien Ik daartoe verwekt heb. Israël kon zich er van verzekerd houden, dat er aan het gedreigde kwaad voor hunne broederen in het land Kanaan geen ontkomen zou zijn. Zoo wordt ook onder ons Christenen het dubbel „voorwaar" uit 's Heeren Jesus' mond van al Zijne getrouwe knechten nog steeds gehoord: „Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u, zoo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan"; en wederom: „Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u, de ure komt en is nu, wanneer de dooden zullen hooren de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven"; en wederom: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Mozes heeft u niet gegeven het brood uit den hemel, maar Mijn Vader geeft u dat ware Brood uit den hemel, want het Brood Gods is Hij, Die uit den hemel nederdaalt en der wereld het leven geeft"; en wederom: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: een iegelijk, die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde". Een vierdubbel voorwaar! Gelukkig de mensch, die over deze getrouwe woorden Gods niet lichtvaardig henen stapt, maar ze beschouwt en overlegt en bepeinst als woorden, welke hem ter zaligheid dienen mogen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 12. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's