Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit den Schat der Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den Schat der Kerk

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aanteekeningen op Zackaria 14. {Slot.)

Yers 16. En het zal g e s c h i e d e n (vergel. Ps. 33 : 9), •dat al de o v e r g e b l e v e n e n , — a l l e n , die na zulk eene plage overgebleven zijn, die de Heere Zich heeft doen overblijven, en die allen juist, geen enkele uitgesloten. — Y a n a l le H e i d e n e n . „Van alle", — uit alle geslachten, volkeren en tongen heeft de Heere er Zich uitverkoren en doet Hij er Zich overblijven tot roem Zijns Naams. — „Heidenen" (volken), die tegen Jerusalem gestreden hebben. God is rechtvaardig; Hij wendt Zich tot de armen en ellendigen op de gansche aarde en verdelgt niet degenen, die óf niet mededoen, óf van zulke rechtvaardigen gerechtigheid leeren en zich tot Hem wenden om ontferming en genade. — Y a n j a a r tot j a a r , d. i. altoos door. Het jaar der genade eindigt niet. Dat is het gebod van Ex. 34 : 23 en Deut. 1 6 : 1 6 naar Geest vervullen. — O p t r e k k e n of komen, Joh. 10 : 27 ; Ps. 22 : 32 ; 68 : 23; Jes. 66 : 18—20. — A a n te b i d d e n , Ps. 22 : 28; 72 :17. — D e n K o n i n g , Ps. 45 : 12; Christus, Filipp. 2 : 10 en 11; Ps. 9 6 : 7 — 9 ; 9 7 : 7 ; 9 9 : 5 ; Zach. 9 : 9 . — Den H e e re •der h e i r s c h a r e n , der legermachten. Vergelijk Spr. 8 : 15 en 16; Matth. 28: 18; Openb. 1 : 8 ; 4 : 8 vv.; Zach. 8 : 2 1 en 22; Zef. 3 : 9 en 10. — Om t e v i e r e n , — vrij van het kwade geweten. — H e t f e e s t der l o o f h u t t e n , — het feest ter gedachtenis, dat zij eens zonder Christus waren, vervreemd van het burgerschap Israëls en vreemdelingen van de verbonden der belofte, maar dat zij nu nabij geworden zijn door het bloed van Christus, medeburgers der heiligen en huisgenooten Gods zijn geworden en alzoo in het beloofde land, in de ruste Gods gekomen waren. Ef. 2 : 1 2 — 1 9 ; Hebr. 4: 3 en 11. Zie de verdere beteekenis Lev. 23 : 43 ; Ps. 107 : 3—8 ; Deut. 26; Jes. 26: 1; 33: 20; Zach. 2 : 4 en 5. Eindelijk 2 Cor. 5 : 1 ; Filipp. 3: 20 en 21.

Yers 17. En het zal g e s c h i e d e n , zoo w i e v a n de g e s l a c h t e n der a a r d e n i e t zal o p t r e k k e n . „Volg Mij, en laat de dooden hunne dooden begraven", zegt de Ileere. „Vergeet uw volk en uws vaders huis", lezen wij in Ps. 4 5 : 1 1 . En: „Wie niet geloofd zal hebben, die zal verdoemd worden". De Profeet verdeelt hier alle volkeren der aarde in twee natiën: Joden en Egyptenaren, zooals de Apostel Paulus in Joden en Grieken. Rom 2 : 9; 1 : 16; 3 : 9; 1 Cor. 10 : 10. „Optrekken", — geene reize is zonder ongemak. Luk. 13: 24; Matth. 7 : 13 en 14. — N a a r J e r u - s a l e m . Col. 3 : 1 en 2; Gal. 4 : 26—28; Zef. 3 : 15 — 19. — Om te a a n b i d d e n , — daarom juist is het te doen. Jer. 44 : 17; Jos. 24 : 15; Ruth 1 : 16. Heidelb. Catech., Vr. 30; 2 Cor. 6 : 14. — D e n K o n i n g . Ps. 2 : 6 . — Den H e e r e d e r h e i r s c h a r e n . Luk. 12:21—32; Matth. 4 : 4; Joh. 1 0 : 1 1 ; Luk. 22 : 35; Jes. 33 : 16 ; Ps. 33 : 19; 34 :11; Mark. 8 : 17. — R e g e n . Ps. 6 8 : 10 en 11; Vers 12 geeft aan. waarin de regen bestaat. Ps. 84 : 7. De Statenvertaling heeft: „Ook zal de regen hen gansch rijkelijk overdekken"; Luther daarentegen: „En de leeraren worden met veel zegen versierd". Jes. 45 : 8 ; Jer. 5 : 24; Hos. 6 : 3 ; Jes. 44 : 3—5; Ps. 72 : 6; Jes. 5 : 6 ; Zach. 10 : 1; 12 : 10; Ezech. 34 : 26: „Plasregens van zegen zullen er zijn"; Joel. 2 : 23; 3 : 1. Des Heeren Woord, des Heeren Geest, des Heeren zegen. — G e e n r e g e n . Amos 4 : 7. Het beeld is ontleend aan de geschiedenis van Elia onder Achab, 1 Kon. 17 : 1 : „Indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord". Dit nam Elia uit Gen. 2 : 5 en 6. Is Baiil God, dan noch dauw noch regen, alzoo ook noch genade, noch Woord, noch Geest. Zacharia doelde er ook meê op het Koninkrijk van Christus (Jer. 14 : 22); Openb. 1 1 : 6.
Vers 18. H e t g e s l a c h t der E g y p t e n a r e n . Versta daaronder alle toenmaals beschaafde volkeren behalve de Joden ; gelijk bij Paulus de Grieken; in Turkije enz. in onzen tijd de Franken. De Egyptenaren waren van ouds her beroemd wegens hunne wijsheid en zochten slechts wijsheid en kracht in deze wijsheid, gelijk ten tijde van Paulus de Grieken en die het met hen hielden ook bij hen de wijsheid zochten. Vergelijk met deze plaats 1 Cor. 1 : 18—24; 2 : 5 en 6; Jes. 19 : 10—16; Openb. 11 : 8. — N i e t zal o p t r e k k e n, n o c h k o m e n , — d. i.: zich Chrislus, den Gekruisigde, schaamt, Rom. 1:16, zijne eigene wijsheid, philosophie des verstands niet aflegt. 1 Kon. 10 : 4. De wijsheid van Salomo, een beeld van Christus, dus de wijsheid van Christus, was (is en blijft) grooter dan alle wijsheid der Egyptenaren. Hebr. 13 : 13 en 14. — „En indien het geslacht der Egyptenaren niet zal optrekken noch komen, zoo zal h e t o v e r li e n ook n i e t r e g e n e n" (naar Luther). De Hebreeuwsche woorden zijn duister, zij luiden eigenlijk: „En niet komt het (nml. het geslacht der Egyptenaren) en niet is over hen (de regen)". De Statenvertaling heeft: „En indien het geslacht der Egyptenaren, over dewelke de regen niet is, niet zal optrekken noch komen, zoo z a l d ie p l a g e o v e r h e n z i j n " . Evenzoo heeft de Engelsehe Bijbel; „die geenen regen hebben". De Italiaansche van Diodati: „terwijl op hen geen regen valt". De Deensche is in overeenstemming met Luther. De Zürichsche Bijbel geeft te lezen: „Indien zij niet zouden komen, zou over hen niet ook dezelfde plaag en straf komen, waarmede de Heere zal plagen de volkeren?" enz. De Syrische overzetting luidt: „en niet zal komen, zoo zal ook over hen de plaag komen, waarmede", enz.; en de Arabische: „en niet komen zal, zoo zal ook over hen de ondergang zijn". De Septuaginta vertaalt: „en niet komen zal, zoo zal over hen zijn het ongeluk, waarmede de Heere zal slaan". Hiëronymus: „en niet komen zal, zoo zal (de regen) ook over hen niet zijn, maar de ondergang zal zijn, waarmede de Heere", enz. Targum Jonathan: „en niet komen zal, zoo zal de Nijl voor hen niet zwellen". De eenvoudigste opvatting der woorden zal wel deze zijn: want Egypte is niet gekomen tot de ware wijsheid, tot de alleen zaligmakende leer, in weerwil van alle gelegenheid, die het daartoe gehad heeft, en over hetzelve is niet de regen van den Geest des Heeren; zij meenen ook, dien zegen niet noodig te hebben, want hunne wijsheid houden zij voor de genoegzame bron des levens, gelijk hun de Nijl genoegzaam is voor alle vruchtbaarheid en welstand ; doch zij misleiden zichzelven en weten niet, hoe de wijsheid der wereld, hoe hare philosophie, hoe haar verstand onverstand en dwaasheid voor God is. Daarom moeten zij door zulk eene bedreiging, waarmede de Geest hen bestraft, opgeschrikt worden. Als zij dus niet optrekken, om door de ware en eeuwige wijsheid, nml. Christus, in de ware ruste ingebracht te zijn, als zij er de voorkeur aan geven, om in hunne woestijn te blijven, „zoo zal die plage over hen zijn".
„De plage", dat zij met hunne wijsheid in hunne wijsheid de pestilentie krijgen, door eene booze, besmettelijke ziekte en plotselingen dood geslagen worden, d. i. dat zij met hunne wijsheid vastloopen, verdorren, vergaan. 1 Cor. 1 : 19 en 20; Rom. 1 : 2 2 . Of wat is thans de wijsheid der Egyptenaren ? Of wat hebben zij nog, waarop zij wijzen kunnen, dan hunne pyramiden, die zij niet meer maken kunnen, hunne verwoeste tempels en catacomben? — Met w e l k e de H e e r e p l a g e n zal Dit wordt uit Yers 12 herhaald, opdat men het toch niet aan natuurlijke dingen toeschrijve. — D i e H e i d e n e n , Ilebreeuwsch: Gojim, als Yers 16. De Chaldeër zegt daarvoor: volkeren, echt Joodsch. De Joden noemen de Christenen Gojim, waarschijnlijk lieden, die gebocheld, oververstandig en neuswijs zijn, niet rechtop kunnen staan of gaan. Vergelijk Ps. 69 : 24, Rom. I 1 : 10. De Geest noemt hier dezulken Gojim, die, hetzij zij Israëlieten of Egyptenaren, Joden of Grieken zijn, de rechtvaardigheid uit het geloof niet hebben, of ze verwerpen. — H e t l o o f h u t t e n f e e s t . Zie omtrent de geestelijke beteekenis nog nader: Joh 1 : 14 en 16; Jes. 30: 29; Ps. 149: 2; Jer. 3 1 : 1 2 ; Joh. 7 : 37 en 38; Joël 2 : 23. De Joden zeggen, dat de regen van het gansche jaar van de viering van dit feest afhangt. Yersta dat toch eens recht voor uwe ziel. Jes. 12: 3; Ps. 65: 10; 46: 5. Er zijn menigten van Egyptenaren in den eersten Christentijd opgetrokken. Ga het aantal der bisschoppen van Egypte in de kerkgeschiedenis na en dat van hunne steden op de kaart van De 1'Isle bij Dupin's Optatus Milevitanus.
Vers 19. De z o n d e . De Zitrichsche Bijbel heeft, doch niet juist: „straf". Merk op, wat naar den Geest eigenlijk de zonde is, om welker wille alle andere zonden onvergeven blijven, namelijk, dat de voor God onreine, dat het onvruchtbare, het dorstige de eenige bron des waters schuwt of versmaadt, het water, dat hem rein en vruchtbaar maakt en alleen den dorst lescht. Joh. 16: 9; 9 : 41; 1 Joh. 2 : 1 ; Hebr. 3 : 19 ; 4 : 3; 6 : 6; 10 : 26.
Vers 20. Te d i e n d a g e zal op de b e l l e n deip a a r d e n s t a a n : „De h e i l i g h e i d d e s H e e r e n " . „Paarden", — waarop men naar Jerusalem, d. i naar de ware Kerk rijdt. Jes. 60: 20 „Bellen" zijn metaalplaten (vergel Richt. 8 : 26) aan de halsters der paarden. Daarop zal geschreven staan, wat op de gouden voorhoofdsplaat des hoogepriesters geschreven stond. Ex. 2 8 : 3 6 . De beteekenis is: er zal allerlei welvaart zijn. Jer. 17 : 24 en 25. Alle welstand, wat tot veraangenaming van het leven strekt (de weelde), en alle vervoermiddelen van het dagelijksch leven en bedrijf in de ware Christenheid zal eene hoogepriesterlijke wijding hebben, zoodat men het daaraan lezen kan. Hier gaat het naar de genade des Heeren, naar Zijnen* wil en Zijn gebod; op de straten, op de markt, op den weg naar de kerk, des Zondags en op werkdagen. — De p o t t e n , — waarin de priesters het voor hen bestemde offervleesch kookten. — S p r e n g b e k k e n s voor h e t a l t a a r , — waarin het bloed der offerdieren opgevangen en waaruit het gesprengd en aan den voet des brandofferaltaars uitgegoten werd. — De beteekenis is: waar de huisvrouwen en maagden in Christus geloovig geworden zijn, daar is het huisraad en het kookgereedschap in de keuken den Heere evenzeer heilig, als bijv. het doopbekken, of als de kelk en de Psalmen, die bij het Heilig Avondmaal wórden gebruikt. Evenzoo is het ook met de werkplaats, den weefstoel van de heiligen des Heeren gesteld, Tit. 1 : 1 5 . — I n het h u i s des H e e r e n . Matth. 1 8 : 1 9 en 20.
Vers 21. Ja, — ik herroep dat niet, maar herhaal en bevestig* het, — al de p o t t e n , alle huisraad en keukengereedschap, i n J e r u s a l e m , d. i. waar velen samenkomen, om den Heer& te prijzen, in steden, waar Hij in het bijzonder Zijne woning heeft; en i n J u d a , rechtvaardigen uit het geloof, die op zichzelven wonen, bijv. op het land, in kleine dorpen, of midden onder de Heidenen. — D e n H e e r e , Christus. — I I e i 1 i g z i j n. 1 Tim, 4 : 4 en 5 . — A l l e n , heer of knecht, vrouw of dienstmaagd, leeraren of gewone leden der Gemeente. — D ie o f f e r e n w i l l e n , den Heere Christus prijzen, tot Hem de toevlucht nemen tegen hunne zonden, den duivel en de wereld. Algemeen priesterschap. 1 Petr. 2 : 5 ; Openb. 1 : 5 en 6; Hebr. 13 : 15; Heidelb. Catech., Vr. 32; Ps. 116 : 13. — Z u l l en k o m e n . Openb. 22 : 17 ; Hebr. 4 : 16; 10 : 22. — En v an d e z e l v e n e m e n , als waren het alle ofïervaten. — E n in d e z e l v e , niet zonder dezelve, niet daarbuiten, niet in eigenwillige heiligheid. Col. 2:18. — K o k e n , dat het e e n ' a a r d heeft, dat het schuime en opborrele, en niet half gebakken of niet gaar gekookt zij, maar zoo, dat het alles een voltooid, volkomen, goed werk zij, bruikbaar en den menschen in het dagelijksch leven nuttig, en zoo dat alle werk, hetzij in de werkplaats en bij welk bedrijf ook, hetzij in de huiskamer, in den oven of in het waschvertrek gereed gemaakt worde met een lied of eenen Psalm in het hart, gelijk in Luk. 1 : 47 en Ps. 45 : 2 : „Mijn hart geeft eene goede rede op". — G e e n K a n a a n i e t meer, — de tucht zal gehandhaafd worden. De ware waarheid der Goddelijke prediking drijft de Kanaiinieten uit, zoodat geen enkele overblijft. Ps. 72; Joël 2 : 2 0 ; Richt. 1 : 2 7 — 2 9 ; Hand. 5 : 1 3. Immers daar gaat de prediking uit, niet van het geloof op werken, maar uit geloof tot geloof, en wordt zoodanige tucht van het Woord van Christus, van de reine en volkomene leer, ter zaligheid gehandhaafd. Ps. 1 : 5 ; Ps. 101; Ps. 125:5. „Kanaaniet" beteekent ook: een koopman. Te Rome wordt met de zielen handel gedreven en is alles voor goud te koop; te Jerusalem wordt alles om niet gegeven, naar Jes. 55 : 1—3. Derhalve geen aflaatkramer of zielmissenhandelaar (Hand. 8 : 20), geen onbesnedene van hart en ooren, maar enkel in Zion geborenen (Ps. 87), wedergeborenen uit water en Geest — I n h e t h u is d e s H e e r e n , d. i. in de Gemeente der rechtvaardigen Ps 1 ; Hebr. 3 : 6 ; 1 Tim. 3 : 15. — T e d i e n d a g e , d. i. in deze laatste dagen, van den eersten Pinksterdag des Nieuwen Verbonds tot op heden. 22/23 Mei 1860.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Uit den Schat der Kerk

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's