Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 13. {Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 13. {Vervolg.)

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu legt de Ileere dezen valschen profeten, en wij mogen er gerustelijk bijvoegen ook den valschen apostelen en valsohen leeraren eene vraag aan de consciëntie, waar hij vervolgens tot hen zegt:
Vers 7. Z i e t g i j n i e t e e n i j d e l g e z i c h t , en s p r e e k t e e n e l e u g e n a c h t i g e v o o r z e g g i n g , a l s g i j z e g t : De H e e r e s p r e e k t , d a a r I k n i e t g e s p r o k e n h e b?
De valsche profeten waren er in het binnenste van hun gemoed wel van overtuigd, dat de Heere niet tot hen gesproken had, al hielden zij dat stoute]ijk staande, al wilden zij het zichzelven ook nog zoo opdringen, gelijk ook de valsche apostelen en de valsche leeraren er wel van overtuigd zijn, dat hetgeen zij spreken in de Gemeente het Woord des Heeren, het ware Evangelie niet is, al willen zij het ook zichzelven als zoodanig opdringen, en met kracht van redenen, in woorden van menschelijke wijsheid, de Gemeente bewegen, hun woord als het Woord des Heeren aan te nemen. De waarheid geeft hun echter geen getuigenis, en zij, die uit de waarheid zijn, worden er voor bewaard zich op hunne bedrieglijke woorden te verlaten; zij vlieden van dezulken, al zouden zij ook der engelen taal spreken, wel wetende, dat al wat zij spreken toch enkel bedrog en valschheid is. Daarom sluimert ook het oordeel over hen niet, want alzoo gaat de Heere voort door Zijnen knecht te spreken:
Vers 8. D a a r o m zoo z e g t de H e e r e H e e r e : O m d at g i j l i e d e n i j d e l h e i d s p r e e k t en l e u g e n ziet, d a a r o m, z i e t , I k w i l a a n u, s p r e e k t de H e e r e H e e r e.
Deze leugenachtige ijdelheidspiekers wil God oordeelen; de Heere zal in het midden van hen gerichten oefenen. (Ezech. 5 : 8.) Hij ziet het alles en weet het alles; Hij kent en doorkent hen volkomen; en Hij, de Heere HEERE, de Jehovah, de Waarachtige, kan Zich niet laten bespotten. Zijn oordeel is naar waarheid, en „schrikkelijk is het, te vallen in de handen van den levenden God''. Hoe luidt dat oordeel Gods?
Yers 9. En M i j n e h a n d z a l z i j n t e g e n de p r o f e t e n, d i e i j d e l h e i d z i e n en l e u g e n v o o r z e g g e n ; zij z u l l e n in de v e r g a d e r i n g M i j n s v o l k s n i e t z i j n, e n in h e t s c h r i f t v a n h e t h u i s I s r a ë l s n i e t ges c h r e v e n w o r d e n , en in het l a n d I s r a ë l s n i et k o m e n ; — e n gij z u l t w e t e n , d a t I k de I l e e re H e e r e b e n.
„Mijne hand zal tegen hen zijn." Schrikkelijk oordeel! Zoo was de hand des Heeren tegen Faraö in de plagen, welke Hij over hem, over zijn volk en over zijn vee zond, — alles ging ten verderve. Zoo was de hand des Heeren tegen Israël, toen 's Heeren toorn over hunne afwijking van Hem was o n t w a a k t ,— overal was die hand tegen hen ten kwade (Richt. 2 : 14 en 15), en Samuël waarschuwt het volk zeer, als bij tot hen zegt: „Doch zoo gij naar de stem des Heeren niet zult hooren, maar den mond des Heeren wederspannig zijn, zoo zal de hand des Heeren tegen u zijn"; en daarmede spreekt hij het uit gelijk hier de Profeet Ezechiël, dat het gansche Wezen Gods den wederspannige t e g e n is. En zoo God tegen ons is, wie zal voor ons zijn? Wie zal ons redden uit Zijne machtige hand, die hand, zoo vol van mogendheden? — Die valsche profeten, die zichzelven zoo gaarne staande hielden als profeten Gods, zich wel inbeeldden, tot de ware Israëlieten te behooren en eenen naam en plaats onder hunne voorgangers waardig te zijn, worden nu als niets beteekenend, j a als verworpen door Israëls God op zijde gezet en afgesneden : „Zij zullen in de vergadering Mijns volks niet zijn". Wanneer God de Heere blinkende uit Zion zal verschijnen, om in Zijne genade Zijne verdrevenen te vergaderen, dan zullen zij verstooten worden van de heerlijkheid Zijner sterkte, en hun deel zal zijn ellende en verwoesting: zij zullen gemist worden, zij zullen niet geteld noch gerekend worden onder Gods uitverkorene schare en hunne geestelijke goederen niet deel aehtig zijn, want in het schrift van het Israël Gods, het Boek des levens des Lams, zullen zij niet geschreven worden ; ook zullen zij in het land Israëls niet komen; zij zullen het goede laud Ivanaiin niet wederzien en ook niet komen in het land der ruste, hetwelk God voor Zijn ware volk heeft bereid, als hunne woonstede tot in eeuwigheid. Zoo luidt het wee des Heereu. en Zijn woord zal niet ledig wederkeeren.
Indien nu de valsche profeten het oordeel Gods niet zullen ontkomen, dan ook evenmin de valsche apostelen en valsche leeraren, al zien onze oogen het ook nog niet. Slechts in enkele gevallen geeft de Heere God soms een kennelijk blijk, dat Zijn heilig ongenoegen op de zoodanigen rust. Voorts gaat het alles onder de verdraagzaamheid Gods voort tot den dag des laatsten oordeels, in welken dag geen huichelaar zal bestaan in de vergadering der rechtvaardigen; dezen zullen ingaan door de poorten in de stad Gods, maar buiten zullen zijn de honden (gelijk de Apostel Paulus de dwaalleeraars noemt, Pilipp. 3 : 2) en toovenaars en hoereerders en doodslagers en afgodendienaars (zoo •worden genoemd alle verleiders) en een iegelijk, die de leugen liefheeft en doet. Hun aller deel zal zijn in den poel, die daar brandt van vuur en sulfer, hetwelk is de tweede dood (Openb. 21 : 8 en 22 : 15.)
En gij, zoo gaat de Heere voort, zult -weten dat Ik de Heere Heere ben, de God der waarheid en der gerechtigheid, Wiens woord alleen bestaa);. Dit is eene bekrachtiging van het vonnis en als het ware de handteekening, die de Heere er onder zet, om de verleiders te verzekeren, dat zij op zeer droeve wijze door ondervinding zullen leeren, Wie de Heere is, hoe onveranderlijk in Zijne besluiten, hoe rechtvaardig in Zijne oordeelen, hoe gestreng in Zijne wraakoefening. En het arme volk, het overblijfsel in Israël moest dat evenzeer bekennen, als zij hunne valsche profeten zouden geoordeeld zien, en Gode de eere geven; en de Gemeente des Heeren Jesus Christus zal hetzelfde weten en bekennen in dien dag deidagen, als zij zal uitroepen: „Halleluja! de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij den Heere onzen God, want Zijne oordeelen zijn waarachtig en rechtvaardig". (Openb. 19:1 en 2.).
De hoofdgrieve, waarom des Heeren hand tegen de valsche profeten is en Zijn oordeel over hen is ontwaakt, wordt nu door Ezechiël in 's Heeren Naam verder vermeld:
Vers 10. D a a r o m , j a d a a r o m , dat z i j M i j n volk v e r l e i d e n , z e g g e n d e : Y r e d e ! daar geen v r e d e is, en dat de een e e n e n l e e m e n w a n d b o u w t , en z i e t, de a n d e r e n d e n z e l v e n p l e i s t e r e n met l o o z e k a l k. Verleiders des volks zijn de valsche profeten en nog wel verleiders in den Naam des Heeren. Zij misbruiken dien hoogheiligen Naam, om aan hunne verleidende taal kracht bij te zetten, opdat het volk hunne leugen gelooven mocht; zij hebben door de ijdelheid hunner gezichten het volk doen dolen. Deze verleiders geloofden zeiven de dreigementen Gods niet, hielden Zijnen dienst niet in eere met eene reine consciëntie, evenmin Zijne Wetten; zij golden bij hen niet als de regel huns levens. Daarom kenden zij ook de gerechtigheid niet; van deze maakten zij zich verre. Zij stelden zich eenen God voor naar hunne gedachten, eenen God, die was gelijk zij. Zoo konden zjj het volk verleiden en hun van „vrede'' spreken, ofschoon de Heere van oordeel op oordeel sprak, en er dus geen vrede was. — Zij deden als velen onder ons, die den volke vrede verkondigen, al is het ook, dat zij naar huns harten goeddunken wandelen. Zij kennen en willen geenen God van gerechtigheid en waarheid, geen Evangelie op gerechtigheid gegrond, zij verkondigen liever eenen goeden Alvader, die veel te barmhartig is, om het kwaad zoo vreeselijk te straffen, en wiens oordeel en dreigementen wij slechts verre van ons hebben te stellen, om in rust en vrede te leven.
De Heere God spreekt echter anders. Hij stelt ons het werk van die profeten in het licht als het werk van dwaze bouwlieden, die met hun werk te schande zullen worden. Het is eene zinnebeeldige voorstelling, ontleend aan het bouwen van huizen, muren of wallen. Een goed bouwmeester gebruikt degelijke, goede specie, opdat hetgeen hij bouwt bestand zij tegen den stormwind of tegen het geweld des vijands. Hij doet gelijk de wijze man in de gelijkenis, die groef en verdiepte en zijn huis op de steenrots grondde. De dwaze bouwmeester doet echter gansch anders: hij neemt slechts leem of klei, niet in den oven tot vasten steen gebakken, en trekt alzoo zijnen wand, zijnen muur of wal op, dien bestrijkende niet met zuivere maar met looze kalk, kalk die slechts den schijn heeft van kalk te zijn, doch niet geschikt is, om er meê te metselen, en aan het geheel ontbreekt een goede grond; van graven en verdiepen lezen wij niets, het staat alles los op de aarde, niet bestand tegen eenigen stoot.
Zoo is het werk der verleiders. Zij bouwden voor Israël eenen muur, door hen te vleien met leugenachtige beloften van redding en uitkomst, niet gegrond in de gunste huns Gods, en zij pleisterden dien wand of muur, door aan die beloften eenen glimp van waarheid te geven, ofschoon er geene waarheid in was. Het was alles enkel leugen en bedrog. Zoo heet liet dan ook bij den Profeet Jeremia (6 : 14): „Zij genezen de breuke der dochter mijns volks op het lichtst, zeggende: Vrede, vrede — maar daar is geen vrede". Met dat bouwen van eenen leemen wand en dat pleisteren met looze kalk is ook alle woord te vergelijken, dat tot ons komt in den Naam des Heeren, met het doel om de zielen te verleiden en te bedriegen voor de eeuwigheid.
Hun werk, nml. dat der verleiders, zal echter niet bestaan, het zal verbroken worden. Dat moet hun aangezegd worden door den Profeet des Heeren.
Vers 11. Zeg tot d e g e n e n , die met looze k a lk p l e i s t e r e n , dat hij o m v a l l e n z a l ; er z a l een overs t e l p e n d e p l a s r e g e n z i j n ; en g i j , o g r o o t e hagels t e e n e n ! z u l t v a l l e n , en een g r o o t e s t o r m w i n d zal hem s p l i j ten.
Het sprak wel vanzelf, dat een muur, met looze kalk bestreken, niet lang kan staan, zonder te vallen, maar omdat het volk zoo geblinddoekt werd, dat het zijnen val en ondergang niet zag naderen, zendt de Heere Zijnen bode tot degenen, die de aanleggers van dit trouweloos werk waren, om hun aan te kondigen, dat hun wand zal ter aarde storten, dat de grondslagen hunner verdichtselen ontbloot en hunne leugens aan den dag gebracht zullen worden en dus hetzelfde droevig einde zullen hebben als een muur, die omvalt en zijnen werkmeester met die bij hem zijn verplettert.
Hunne profetie van vrede dan zal geen' stand houden: wanneer het oordeel Gods, als een overstelpende plasregen, in volle kracht over het volk to Jerusalem zal losbreken en gansch Judea zal treffen, dan zal, — evenals de leemen en met looze kalk gepleisterde muur blijkt niet te kunnen bestaan tegen plasregen, nedervallende hagelsteenen en stormwind. — dan zal het openbaar worden, dat de leugen niet bestand is tegen de waarheid, noch de valsche profetie tegen het oordeel des Eeuwigen. Het zal met het loos getimmerte dezer profeten gaan als met het huis van den dwazen bouwmeester, dat, enkel op het zand gezet, niet bestand was tegen de winden en de waterstroomen, die tegen hetzelve aansloegen: het viel en ziju val was groot.
Terecht dus vraagt de Heere aan hen:
Vers 12. Z i e t , a l s d i e w a n d zal g e v a l l e n z i j n, z a l d a n n i e t t o t u g e z e g d w o r d e n : W a a r is de p l e i s t e r i n g , w a a r m e d e g i j g e p l e i s t e r d h e b t?
Ziet, als uwe gansche profetie, al uw schoon en ydel spreken in Mijnen Naam als leugen en bedrog openbaar zal zijn geworden, mag dan niet in waarheid tot u gezegd worden: Waar is nu de pleistering, waar zijn nu de woorden der belofte, waar is nu de uitkomst, waarop gij ons hebt doen hopen, gebleven? Is niet alles, zoo het een als het ander, verstoven als kaf voor den wind?
Welgelukzalig dan de mensch, die zich niet verlaat op het vleiende woord der valschheid, maar zich stipt houdt aan het Woord van den levenden God, Die zoowel in Zijne oordeelen als in Zijne genade een God der waarheid is. Al wie dat doet, zal niet beschaamd uitkomen. Al de leugensprekers daarentegen zullen vergaan, de man des bloeds en des bedrogs is onzen God een gruwel.
Vers 13. D a a r o m , a l z o o z e g t de H e e r e H e e r e : Ja I k z a l h e m d o o r e e n e n g r o o t e n s t o r m w i n d in M i j ne g r i m m i g h e i d s p l i j t e n , en er zal een o v e r s t e l - p e n d e p l a s r e g e n z i j n in M i j n e n t o o r n , en g r o o te h a g e l s t e e n e n in M i j n e g r i m m i g h e i d , om d i e n te v e r d o e n .
Als met eenen stormwind zal het heir der Chaldeën tegen Jerusalem opkomen, als met eenen overstelpenden plasregen zullen hunne krijgsbenden het land overstroomen. Het zal een onweder des Heeren zijn (gelijk Jeremia het noemt Hoofdstuk 2 3 : 1 9 en 30:23), een uitgieten der fiolen van Gods gramschap, waar niets tegen bestand is: het is eene vastelijk beslotene verwoesting, en met Jerusalems val en met des tempels verstoring valt ook de valsche profetie en wordt in al hare naaktheid openbaar.
Yers 14. Zoo zal I k (zegt de Heere) d e n w a n d afb r e k e n , d i e n g i j l i e d e n met l o o z e k a l k g e p l e i s t e rd h e b t , en z a l h e m t e r a a r d e n e d e r w e r p e n , d a t z i jn g r o n d zal o n t d e k t w o r d e n ; a l z o o zal de s t ad v a l l e n , en gij z u l t in h e t m i d d e n van h a a r omk o m e n , en g i j z u l t w e t e n , d a t Ik de H e e r e ben.
Wat blijft er nu van de valsche profetie, van het ijdele woord des vredes, in den Naam des Heeren gesproken, als God Zich opmaakt, om dat woord te schande te maken ? God brengt alleen Z i j n Woord tot eere, doch op Zijnen tijd, en de Profeet, bij wien dat Woord is, komt dan mede tot eer, doch hij heeft lijdzaamheid van noode, om dien tjjd af te wachten. God komt echter zeker: Ik, de Heere, zegt Hij, zal dien loos gepleisterden leemen wand afbreken en ter aarde nederwerpen, dat gezicht des vredes zal gespleten, gescheurd, terneder geworpen en voor aller oog ontdekt zijn, dat het geenen grond noch fundament heeft in de waarheid. De stad Jerusalem zal vallen, en gij, o, valsche profeten, verleiders Mijns volks! gij zult in het midden van haar omkomen, bijgevolg (gelijk Vers 9 gezegd is) buiten de vergadering, het schrift en het land Israëls gesloten blijven! — Het oordeel gaat dus niet alleen over de valsche profetie, maar ook over de profeten, die valschelijk in den Naam des Heeren profeteerden ; en gij zult weten, dat Ik de Heere ben; gij valsche profeten zult dat weten in uwen ondergang, al zult gij het dan ook niet kunnen erkennen, dewijl de levensdraad u is afgesneden, — en gij, Mijn volk, dat overgebleven is van het verwoestende zwaard, zult het ook weten, als gij zult zien het oordeel, dat over hen gekomen is, gij zult het weten, dat Ik de Heere ben, de Waarmaker van het Woord, dat Ik gesproken heb en gelegd heb in den mond Mijner getrouwe getuigen.
De grimmigheid des Heeren zal dat doen.
Vers 15 en 16. Zoo zal Ik M i j n e g r i m m i g h e id t e g e n d e n w a n d v o o r t b r e n g e n , en t e g e n d e g e n e n, d i e h e m p l e i s t e r e n met l o o z e k a l k ; en Ik zal t o t u l i e d e n z e g g e n : Die w a n d is e r n i e t m e e r , en d i e hem p l e i s t e r d e n , z i j n er n i e t : te w e t e n de p r o f e t e n I s r a ë l s , d i e v a n J e r u s a l e m p r o f e t e e r e n, e n v o o r h a a r een g e z i c h t des v r e d e s z i e n , w a ar g e e n v r e d e is, s p r e e k t de H e e r e H e e r e.
De grimmigheid des Heeren is ontwaakt, wanneer Hij den verleiders, welke Hem en Zijn ware Woord stoutmoedig blijven tegenstaan tot verderf des volks, den loon der ongerechtigheid vergeldt; voor dezen is het strafoefenende gerechtigheid; genade daarentegen is het voor hen, die, te midden van dat oordeel gespaard, door dat oordeel geleerd, zich keeren tot Hem, Die alzoo toont de God Israëls te zijn en te willen blijven, houdende Zijn ware Woord bij hen in eere, opdat het gansche volk niet verloren ga, maar het overblijfsel behouden worde. Door de sprekende daad van Jerusalems val zal de Heere als van den hemel het den volke toeroepen: De wand is er niet meer, en die hem pleisterden zijn er ook niet, profetie en profeten zijn beide als met eenen wervelwind weggevaagd! En mocht er nog eenige twijfel bij het volk bestaan, een vragen: wie het dan waren ? die twijfel houdt op, als God de Heere zegt: Het zijn de profeten Israëls, nml. zij, die van Jerusalem goeds profeteeren, die voor haar een gezicht des vredes zien, waar geen vrede is, spreekt de Heere Heere! 't Is God alleen, Die het ware van het valsche kan onderscheiden en het ook doet. Hij maakt scheiding tusschen wateren en wateren, tusschen licht en tusschen duisternis, tusschen het Woord, hetwelk uit Zijn hart, en tusschen dat, hetwelk uit het hart des menschen voortkomt. Dat bleek in Jerusalems val, en het zal wederom blijken, wanneer de Zoon des menschen zal komen ten gerichte; de schijn zal vallen, alle schijn van godsdienst en waarheid, hoe schoon ook vernist met waarheids woorden door menschen, die, verijdeld in hun verstand, zich hebben opgeworpen als vredeboden en het toch niet zijn; — maar de waarheid zal bestaan, de waarheid Gods, zoo als zij in Christus Jesus op gerechtigheid is gegrond, en welke bij diegenen verblijft, die de liefde der waarheid hebben aangenomen, om zalig te worden. (Slot volgt.)









Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 13. {Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's