Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

4. De banier des kruises geplant. (3de Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

4. De banier des kruises geplant. (3de Gedeelte.)

I. Uit de geschiedenis der eerste bewoners. (+- 150 J. v. Chr. - 922 n. Chr.)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Omstreeks het jaar 677 strandde er op de Friesche kust een Engelsch schip, dat eenen bisschop aan boord had, die op reis was naar Rome. In Engeland was het Christendom sinds eeuwen geene onbekende zaak meer. Reeds in de l8«1 eeuw werd er het Evangelie gepredikt aan de oudste bewoners, de Britten. In 449 vestigden zich in het land de Angelsaksen, die van de kusten van Duitschland kwamen en na anderhalve eeuw mede voor het Christendom gewonnen waren. W i l f r i d ,— zoo heette de bisschop, die schijnbaar bij toeval in het land der Friezen kwam, — was een Angelsaks. Zijn koning, met wien hij in strijd was geraakt, had hem zijn bisdom ontnomen.
Vanwege zijne vijanden ook zijn leven niet meer zeker, ontvluchtte Wilfrid zijn vaderland en besloot hij, zijne zaak voor den paus te brengen.
De mensch wikt, God beschikt. Zoo ook hier : de bisschop moest schipbreuk lijden, opdat den Friezen de Naam des Zaligmakers werd gepredikt. De Friezen hadden destijds nog eigen koningen; die bij Wilfrid's komst over hen regeerde, droeg den naam van Ad g i l Tot dezen begaf de bisschop zich •en werd welwillend ontvangen, ja zelfs bood de koning hem gastvrijheid en vergunde hem. zoowel de edelen als de armsten des lands met het Christendom bekend te maken. En toen koning Theoderik, die toenmaals over een deel der Franken Tegeerde, en een persoonlijke vijand van Wilfrid was, gezanten zond, om Adgil te bewegen, den bisschop te dooden of aan zijne vijanden uit te leveren, nam de edele Fries een kloek besluit en weigerde, zonder zich om mogelijke gevolgen te bekommeren, zoowel het een als het ander.
Dat Wilfrid zulk eene vriendelijke ontvangst te beurt viel en dat hij bovendien bescherming vond bij den Friesehen koning, is eensdeels te verklaren uit het edele karakter en de vredelievendheid van Adgil, anderdeels uit de omstandigheid, dat de koning zich gaarne met een welontwikkeld man als de bisschop inliet, ten einde ten nutte van zijn volk, partij te trekken van diens kennis. En dat Adgil, schoon een Heiden, Wilfrid vrijelijk liet prediken, had zijne oorzaak in het vertrouwen, dat hij in den vreemdeling stelde, omdat deze vooreerst geen Frank en ten andere een Angelsaks was: de Angelsaksen waren nauw verwant aan de Friezen en waren te voren ook van hunne kusten uitgezeild, om over te steken naar Britannië.
Bij de verwantschap kwam nog de overeenkomst in taal, eene omstandigheid, die er toe meewerkte, dat Wilfrid hier met vrucht kon arbeiden.
In den herfst was de bisschop hier gekomen, in het voorjaar vertrok hij naar Rome. Ijverig had hij hier gepredikt, honderden had hij gedoopt, doch blijvende vrucht had zijne werkzaamheid niet; daarvoor vertoefde hij in deze landen misschien ook te korten tijd.
In Engeland teruggekeerd, wekte hij zonder ophouden zjjne landgenooten op, om den Friezen de boodschap des heiig te brengen. En inderdaad, dat was wel zeer noodig. Adgil toch was in 679 gestorven en opgevolgd door R a d b o u d I (679—719), eenen gezworen vijand van het Christendom, onder wiens regeering de vrucht van Wilfrid's arbeid teloorging.
Ongeveer een tiental jaren na het vertrek van Wilfrid verscheen nu in het land der Friezen een Iersche monnik, met name W i g b e r t , een ijverig en geleerd man. De tijd was voor zijn optreden echter zeer ongunstig, want de krijg, dien Radboud tegen de Franken had aangebonden, maakte de gemoederen onontvankelijk voor het woord van den zendeling. Bovendien had deze, door het verschil in taal, moeite om zich te doen verstaan. Dat hij langen tijd ongemoeid bleef, dankte hij aan de herinnering aan Wilfrid en Adgil, die bij koning en volk voortleefde. Doch eindelijk verzette de koning zieh tegen zijn streven, en zoo moest Wigbert onverrichter zake heengaan.
Al spoedig na zijne terugkomst in Ierland wekte hij echter een zijner kloosterbroeders, W i l l e b r o r d geheeten, op, om den mislukten arbeid weêr op te vatten. Willebrord brandde van begeerte, om zulk eene taak op zich te nemen en was door zijne Angelsaksische afkomst, zijnen ijver en zijne voorzichtigheid daarvoor ook de aangewezen man. Met elf helpers scheepte hij zich in 690 in, bereikte de westkust van ons land, voer den Rijn op en stapte te Utrecht aan wal. De St.-Thomaskapel vond hij verwoest; Radboud, die zich had meester gemaakt van Utrecht en zich beijverde, om het Christendom uit te roeien, was ongenegen om hem te beschermen.
Over het Frankische Rijk heerschte toen P e p i j n van H e r s t a l , niet als koning, maar als eerste dienaar der krom; de Frankische koningen in dezen tijd bemoeiden zich namelijk weinig meer met de regeering en lieten haar over aan een hunner rijksgrooten, die den titel van h o f m e i e r voorde.
Willebrord achtte het geraden, zich te verzekeren van den steun des hofmeiers en begaf zich daarom tot hem. Pepijn begreep terstond, welke goede diensten de zendeling hem kon bewijzen: zoolang toch de Friezen niet het Christendom hadden aangenomen, viel er in het Noorden van hot Rijk niet aan rust of vrede te denken. Hij ontving Willebrord dan ook zeer vriendelijk en zijne echtgenoote schonk hem een klooster te Susteren. Voorshands werd den ijverigen prediker opgedragen, in Braband en Limburg te arbeiden, waar het Heidendom nog op verre na niet uitgestorven was. Voor hij echter aan den arbeid toog, reisde hij naar Rome, ten einde den zegen des pausen te verkrijgen en in het bezit te komen van eenige reliquieën, die hij noodig meende te hebben, om het zendingswerk te doen slagen. Met zulke wapenen voorzien vatte hij welgemoed zijne taak op. Daar wij weten, hoezeer het Christendom reeds in zijnen tijd verbasterd was, verwonderen wij er ons niet meer over, dat hij, hoezeer de aanbidding der heidensche afgodsbeelden bestrijdende, niet aarzelde, hier eene reliquieënvereering in te voeren.
Intusschen sloeg Pepijn in 692 den Frieschen koning en ontnam hem al het land bezuiden het Vlieraeer, d. i. het tegenwoordige Utrecht, Zuid-Holland en Zeeland. Terstond zond de hofmeier naar deze gewesten onzen Willebrord. Met groote stoutmoedigheid predikte deze nu o. a. op Walcheren, waar hij met eigen handen een afgodsbeeld verbrijzelde en bijna door het zwaard der Heidenen was gevallen. — In 696 reisde hij opnieuw naar Rome : Pepijn zond hem met brieven van aanbeveling tot den paus, die hem met het oog op het welzijn der Kerk tot „bisschop der Friezen' wijdde. Vervolgens wees de hofmeier hem Utrecht als zetel aan. Zoo ontstond het bisdom Utrecht.
Willebrord stichtte te Utrecht de St.-Maartenskerk, die later meermalen werd herbouwd. Wel verre echter van in rustige rust in de bisschopsstad te toeven, doorreisde hij voortdurend het land ter verbreiding van het Christendom. Zeer gelegen kwam het hem, dat in 697 Radboud nogmaals in den strijd tegen de Franken het onderspit moest delven en dat hij den vrede verwierf alleen op voorwaarde, dat hij de Christenzendelingen in zjjn land zou toelaten Zoo verscheen Willebrord dan nu ook in de noordelijke deelen van ons land, j a zelfs onder de oogen van Radboud, dien hij echter niet wist te bewegen, om het Heidendom te verzaken. Ook zond hij zijne helpers uit naar alle oorden van ons vaderland, terwijl menige kerk aan hem haar ontstaan dankte. Volgens de overlevering, (die echter weinig betrouwbaar is), stichtte hij zelf die te Ylaardingen, Keikwerve, Velzen, Heilo en Petten.
Een bange tijd brak er voor de Kerk in deze landen aan, toen Pepijn in 714 stierf en Radboud van de verwarring, daardoor ontstaan, gebruik maakte, om zijnen ouden haat tegen Christenen en Franken bot te vieren. Weêr moesten kerken en kapellen het ontgelden, doch welhaast daagde de zoon en opvolger van Pepijn, K a r e i M a r t e l , op en bracht Radboud eene gevoelige nederlaag toe.
Intusschen, al was het gevaar voor het oogenblik geweken, herhaalde opstanden van de Friezen dreigden later nog menigmaal het werk der zendelingen geheel te verwoesten. Ook Willebrord, die in 739 ontsliep, moest dit nog meer dan eens ondervinden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

4. De banier des kruises geplant. (3de Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's