Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IX. Helpers en gevaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IX. Helpers en gevaren.

Eene levenstaak

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds meermalen maakten wij, sprekend van Tyndale en zijn groot en moeilijk werk, melding van zekeren Roy, (William Roy), die hem bij den arbeid behulpzaam was. Dat wij ook van dezen spreken, is om aan te toonen, hoe ook onzen Bijbelvertaler bij zijnen zwaren arbeid nog de moeilijkheden en verdrietelijkheden niet gespaard bleven.
Tyndale was een man van nederigen geest, zulk een, bij wien de Heere wil wonen. Als hij bijv. opgeeft, waarom hij zijnen naam niet geplaatst heeft bij zijne vertaling van het Nieuwe Testament, zegt hij:
„De reden is, dat ik daarbij den raad volgde van Christus, Die ons vermaant in Mattheiis 6, het goede te doen in het verborgene en tevreden te zijn met de bewustheid wél te hebben gedaan, en te bedenken, dat God ons ziet, en geduldig het loon ten jongsten dage af te wachten, dat Christus voor ons heeft verworven."
Deze, den vromen overzetter eerende verklaring komt voor in een toevoegsel tot het geschrift: „De gelijkenis van den onrechtvaardigen Mammon" (gedrukt bij Hans Luft te Marburg in Hessen en voltooid 8 Mei 1528). In ditzelfde stuk nu vertelt ons Tyndale, welk aandeel Roy had in de overzetting des Bijbels.
Het blijkt daar, dat deze Roy tot Tyndale kwam en hem zijne hulp aanbood. Tyndale noemt hem een' doorslepen man, die iemand licht te slim is: een persoon, die min of meer te regeeren is, zoolang hij geen geld heeft, maar zoodra hij dat bezit, weêr dezelfde is als te voren. „Toch", schrijft Tyndale, „verdroeg ik alles, tot datgene voltooid was, 't welk ik niet alleen kon doen, waarbij iemand noodig was, om te schrijven en mij te helpen de twee teksten (Grieksch en Engelsch) te vergelijken. Toen dit volbracht was, nam ik afscheid en zeï hem voor levenslang en, zooals men zegt, voor mij eenen dag langer vaarwel."
Dan verhaalt Tyndale, hoe Roy elders weêr vrienden vond en, zoodra hij weêr geld had, het grootsc'ne leven weêr begon en zich zekeren Jerome, eenen Engelschman, die ook om des geloofs wille zijn vaderland had verlaten, tot vriend wist te maken, dien hij aan het werk zette, om verzen te maken. Voor zoover wij oordeelen kunnen, waren deze twee dan ook de vervaardigers der schimpverzen tegen Wolsey en het ijveren der Engelsche geestelijkheid tegen de Bijbelvertaling enz..
Van een schimpschrift, getiteld: „De begrafenis van de mis", liet Roy duizend exemplaren drukken. Doch hij handelde weêr op zijne gewone manier. Toen het er op aan kwam, was er geen geld om het papier en den drukker Johan Schoet te Straatsburg te betalen, en het slot was, dat de Joden in Frankfort de beide drukken van het stuk als onderpand op voorgeschoten geld in handen kregen. Evenwel verzeilden enkele exemplaren naar Engeland. Kardinaal Wolsey las er een en werd zoo toornig, dat hij den 5J"' Augustus 1528 aan den ons bekenden Keulschen senator Herman Kinck eenen brief schreef met verzoek, Roy en Tyndale te doen gevangenzetten en hunne boeken op te koopen. Wij zullen zien, wat dit schrijven uitwerkte.
Tyndale bleef intussehen dezelfde en ging in de vreeze Gods zijnen weg.
„Sommigen", zoo zegt hij, „zullen misschien vragen, waarom ik de moeite doe, dit werk te verrichten (het vermelde boekske over den onrechtvaardigen Mammon), daar het wel verbrand zal worden, daar zij immers het Engelsche wel verbrand hebben. Ik antwoord: Door het Nieuwe Testament te verbranden, deden zij niets anders, dan ik voorzag. En evenzoo zal het zijn, als zij mij eveneens verbranden, als God het alzoo wil. Niettemin, door het Nieuwe Testament te vertalen, deed ik mijnen plicht en eveneens nu, en zal zooveel meer doen, als God mij opgelegd heeft. Ik heb reeds gezegd, dat ieder het mag verbeteren, die het kan, zoo ook nu. Laat daarom elk, die het leest, het vergelijken met de Schrift."
Het blijkt duidelijk, dat Tyndale hier reeds beslist het echt Protestantsch, het waarachtig Christelijk standpunt inneemt. Hij beroept zich bij zijn werk op Gods Woord. Hierin staat hij met Luther en Calvijn op ééne lijn, en geeft allen tijden, den onzen voorzeker ook, eene les. Als het den Bereërs tot lof verstrekte, dat zij zelfs de woorden der Apostelen aan de Schrift toetsten, hoeveel te meer zijn dan wij geroepen, het alle menschenwoord, hoe schoon wij 't ook achten, te doen. Tyndale wist het reeds!
De aard van onzen arbeid laat niet toe, hier de scherpe schimpverzen weêr te geven, waarvan wij boven spraken. Het oorspronkelijke is buitendien in oud-Engelsch geschreven en voor betrekkelijk weinigen zeker thans verstaanbaar. Welke de gevolgen waren, zullen wij echter zien.
Brieven hadden in dien tijd langer reizen te maken dan thans. liet vermelde schrijven van Wolsey van den 5den Augustus bereikte heer Herman Rinck eerst den 21sten September, en nog was er „een vlugge bode" in 't spel geweest.
Den 4den October antwoordt Rinck, en uit zijnen brief, in het Latijn geschreven, zien wij, wat des kardinaals schrijven had uitgewerkt. Rinck richt zich tot Wolsey, „den allerheiligsten, dierbaarsten vader in Christus, den allergenadigsten heer" ( S a n c t i s s i m e ac g r a t i o s i s s i me p a t e r in C h r i s t o , ac d o m i n e . . . c l e m o n t i s s i m e ) . Het oorspronkelijke is ietwat geschonden, maar nog best te begrijpen.
De senator begint met te verhalen, dat Roy en Hutchins (een naam, ouder welken Tyndale ook bekend was,) sinds Paschen en de voorjaarsmarkt te Frankfort niet zijn gezien. Men weet ook niet, waarheen zij getrokken waren, en zelfs niet, of zij zich nog in loven bevonden. Blijkbaar wist Rinck niet, dat Tyndale zich te Marburg ophield.
Ouk hun drukker, — graveur noemt Rinck hem, — Schoet te Straatsburg, wist niet, waar zij zich bevonden, 't Is trouwens de vraag, of deze Tyndale zelf ooit gezien had.
Verder bevestigt Rinck, dat de boeken, die de kardinaal bedoelt, de werken van Tyndale en andere uitgeweken Engelschen, vol ketterij zijn, „vol afgunst en laster tegen den roem en de eer van Uwe Genade", — wat blijkbaar ziet op de schimpschriften van Roy. „Maar", vervolgt Rinck, het eerste en meest strijdige met de Christelijke liefde is, dat die boeken de majesteit des konings (Hendrik VIII van Engeland), mijnen genadigsten en edelen heer en verheven vorst, verachtelijk maken bij alle vereerders van Christus."
Men vraagt zich onwillekeurig af, of er dan soms „Christelijke liefde" werd betoond door het verbranden van Gods Woord, ja, als 't kon, van de vertalers er bij. Voorwaar, de Roomsche heeren hadden wel recht tot klagen! Tevens echter is duidelijkr dat Rinck een volleerd hoveling was. Bij een ijdel en trotsch vorst als Hendrik VIII moest zulke taal doel treffen, te meer, daar de senator zichzelven noemt eenen „allernederigsten, trouwen en ijverigen dienaar".
Dat hij 't althans gaarne wezen wilde, zal het vervolg leeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

IX. Helpers en gevaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's