Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bekeeringsgeschiedenis van den Apostel Paulus. (Handelingen 9 : 1—22.) (11de Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bekeeringsgeschiedenis van den Apostel Paulus. (Handelingen 9 : 1—22.) (11de Gedeelte.)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo wordt dan deze Naam gedragen — tot wie? Vooreerst tot de H e i d e n e n . Wil nu eens bijv. het eerste Hoofdstuk van den Brief aan de Romeinen opslaan, en wel de laatste helft, dan kunt gij zien, wat Heidenen zijn. Als gij het echter leest, moet gij niet denken: „O, hoe gruwelijk! hoe afgrijselijk ! neen, daar wil ik niets van weten!" maar er bij blijven staan en van uzelven belijden: „Zoo ben i k ! " Met gedachten zoowel als met woorden en werken wordt Gods gebod overtreden! Een mensch kan klagen : „Ach, ik ben verloren!" en, als men hem vraagt: „Wat hebt gij dan gedaan?" dan kan hij antwoorden: „Ik heb alle geboden Gods overtreden!" en dit met een verbroken en verslagen hart zeggen, terwijl men toch niets op zijn gedrag kan aanmerken. — De Heidenen, j a dat zijn zondaars, dat zijn menschen, die den duivelen te slecht zijn, want zooals het in de Heidenwereld toegaat, gaat het in de hel niet toe, en zooals het in de Christenwereld toegaat, zoo gaat het ook niet in de hel toe; want de duivelen sidderen nog voor den Naam Christus, maar zoo velen, die zich Christenen noemen, misbruiken hem op de schandelijkste wijze. Het was voor Paulus eene moeilijke zaak, om tot deze Heidenen den Naam Jesus te dragen, opdat zij zich zouden bekeeren van hunne gruwelen.
Er volgt hier in Vers 15, dat hij den Naam Jesus dragen zou ook „voor de k o n i n g e n " . Bij koningen, daar had Paulus toch liever eer bij ingelegd! Immers was hij zelf een vorstelijk man; met zijne groote geleerdheid had hij wat kunnen worden, had hij het ver kunnen brengen, en nu moet hij, de geleerde man, voor koningen en vorsten staan als een eenvoudige Jood en Nazarener. Daar zegt een Agrippa: „Gij beweegt mij bijna, een Christen te worden!" En Paulus antwoordt: „Ik wenschte wel van God, dat, èn bijna èn geheellijk, niet alleen gij, maar allen, die mij heden hooren, zoodanigen werden, gelijk als ik ben, uitgenomen deze banden". Daar staat hij dus in ketenen en banden; deze wenscht hij anderen niet toe, daarentegen wenscht hij hun wel toe, dat zij met zulk eene eer mochten worden begiftigd, als hij van den Heere had ontvangen. Dit gaat echter tegen vleesch en bloed in. Men vertelt van de Heidenen dingen, die ons de haren ten berge doen rijzen; maar de Heere maakt Paulus nog goddeloozer, naardien hij den Naam moet brengen tot deze Heidenen. Ook voor de koningen moet hij hem dragen; dat nu was in strijd met zijn eergevoel! Hij staat voor keizer Nero, en moet daarvan verhalen: „In mijne eerste verantwoording is niemand bij inij geweest, maar zij hebben my allen verlaten. Het worde hun niet toegerekend. Maar de Heere heeft mij bijgestaan!" Terwijl de Heere hem bijstond, heeft hij in zijne geringheid en schande de heerlijkheid van Jesus, zijnen Koning, aanschouwd, die wij het best aanschouwen in de diepte van den nood — : „Uit de diepten roep ik tot U, o Heere !" Hij zal den Naam ook dragen „ v o o r de k i n d e r e n I s r a ë l s"
Dat was eene taak! De liefde in zijn hart tot zijn volk Israël was groot. Als hij had gekund, zou hij tot den Heere Jesus gezegd hebben: „ Werp mij voor hen in de hel! ik wil Uwe liefde derven, ik wil door U verstooten zijn, als ik daardoor slechts mijn volk mag behouden!" Zoo was zijne liefde! En dit volk verfoeide den Naam Jesus, maar hij liet hen desniettemin het getuigenis vernemen: Jesus Christus, Dien gij hebt gekruisigd, is opgestaan van de dooden! En hij wilde van niets weten dan van Jesus, en wel Jesus Christus den Gekruisigde.
Wat deed nu de Naam? Wat de Naam deed? Uit de Heidenen werden er behouden, van de koningen en vorsten werden er behouden, uit de kinderen Israëls werden er behouden. Gelukkig hij, die den blik slaat in dit vat, — het leeft immers nog in Paulus' geschriften, — wien het gaat, om van zonde, nood en dood verlost te zijn, heilig te leven, nadat hij lang getracht heeft, om naar Roomsche wijze het vleesch te kruisigen, totdat hij eindelijk er toe komt, van zichzelven te belijden, dat hij voor de heilige Wet Gods gansch en al vleesch is, en alleen den Naam „Jesus" prijst, alleen „God, geopenbaard in vleesch". Zoo ondervindt de arme mensch, hoe hij in zijne armoede uit de volheid des Heeren ontvangt ook genade voor genade.
Daarmee moet Ananias tevreden zijn; maar Jesus zegt nog iets tot hem, opdat hij des te meer gerustgesteld zou zijn, dat Saulus waarlijk een goed vat was, een vat der uitverkiezing; Hij wilde het hem bewijzen met het lijden, dat over dit vat zou komen ter verheerlijking van den Naam Jesus. Daarom zegt Hij: „ W a n t I k zal h e m t o o n e n , h o e v e e l h i j l i j d e n moet om M i j n e n N a a m . " Dat wil zeggen: Ik zal hem op de lijdensschool nemen, wees maar gerust! ga gij en doe, wat Ik u zeg! Ik zal hem op de lijdensschool nemen, Ik zal hem zijn gansehe leven door toonen, wat hij lijden moet, Ik zal hem van stuk tot stuk, van dag tot dag overtuigen van dit ééne, dat hij een hart heeft vol oproer, vol verkeerdheid en verdraaidheid omtrent zijn eenig heil; hij zal telkens weder tegen Mij opstaan, en Ik zal hem telkens weder ternederwerpen, zoodat hij toch ten slotte moet bekennen: „Gij, Heere, zijt het alleen!" Zoo moet de Jood in hem gedood worden, opdat Ik in hem leve-; zoo moet de dood hem steeds aankleven, opdat M i j n leven in hem en] in de Gemeente verheerlijkt worde.
De Heere Jesus heeft woord gehouden, en 1'aulus zelf verhaalt ons, hoeveel hij heeft moeten lijden en verdragen (2 Cor. 11): „Ik ben boven hen, in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doodsgevaar menigmaal. — De stadhouder van den koning Aretas in Damaskus bezette de stad der Damaskenen, willende mij vangen"; toen heb ik geene vleugels ontvangen, om vliegende de stad te kunnen verlaten, zoodat allen konden zien, welk een groot Apostel ik was, neen, „ik werd door een venster in eene mand", gelijk een vagebond, „over den muur nedergelaten, en ontvlood, zijne handen". En wederom: „Mij is gegeven een scherpe doorn in het vleesch, namelijk een engel des Satans, dat hij mij met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen. Hierover heb ik den Heere driemaal gebeden, opdat hij van mij zou wijken. En Hij heeft tot mij gezegd : Mijne genade is u genoeg".
Laat ons van hetgeen hier aangaande den Apostel is medegedeeld, de toepassing op onszelven maken, opdat wij, ten eerste, als wij moeten belijden, een vat te zijn, dat verdient in toorn verbrijzeld te worden, den Naam Jesus in dit vat ontvangen als eene kostelijke parel; opdat wij ten tweede dezen Naam dan mogen dragen voor vader en moeder, man en vrouw, broeder en zuster en voor onze kinderen, opdat namelijk de kinderen eerbied krijgen voor den Naam Jesus, en wij met de daad bewijzen, dat deze Naam waarlijk in ons is. Bekommeren wij ons er dan voorts niet over, dat wij broze vaten zijn; de Heere zal ons tot vaten der uitverkiezing maken. Vreezen wij niet voor de lijdensschool! De Heere zal er wel voor zorgen, juist in deze lijdensschool, dat Zijn Naam verheerlijkt wordt en dat onze naam ondergaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 augustus 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

De bekeeringsgeschiedenis van den Apostel Paulus. (Handelingen 9 : 1—22.) (11de Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 augustus 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's